Beleidsonderzoek in de publieke sector is niet eenvoudig. Wie het goed wil doen, moet er een gevoel voor ontwikkelen. Tenslotte wordt het meer een roeping dan een beroep. Marije van den Berg behoort tot deze grote maar selecte groep van uitverkorenen. Zij is vooral actief in het gemeentelijk bestuur, onder andere als lid van lokale rekenkamers. Daarnaast levert zij met plezier commentaar op de bestuurlijke actualiteit, onder andere via haar tijdslijn op de professionele netwerksite Linkedin. Recent publiceerde zij het boek De beleidsbubbel, waarin zij ideeën ventileert over de verbetering van lokaal beleid in de publieke sector. Gewoonlijk lees ik enkel gerenommeerde boeken en klassiekers. Maar in dit geval was mijn nieuwsgierigheid te sterk.
Marije van den Berg begon haar loopbaan als eindredacteur in de uitgeverij sector. Op jonge leeftijd werd zij raadslid voor de PvdA in de gemeente Leiden. Kennelijk beviel het bestuurlijke werk zo goed, dat zij her en der als projectleider en adviseur aan de slag ging. Al deze ervaringen hebben haar inzicht als beleidsonderzoeker gescherpt. Een autodidact kijkt onbevangen naar de problemen, en kan originele en ongebonden standpunten ontwikkelen. Inderdaad is De beleidsbubbel een pleidooi om te ontsnappen aan de inkapseling door de professionele bestuursorganen. Van den Berg vertelt haar verhaal op een persoonlijke en soms uitgesproken manier1. Ze presenteert wetenschappelijke theorieën in alledaags taalgebruik. De meeste lezers zullen haar stijl prettig leesbaar vinden. Natuurlijk gaat in een simpel betoog soms wel wat van de wetenschappelijke rijkdom verloren.
Van den Berg vindt dat beleidsonderzoek in dienst moet staan van de praktijk. Maar ook is zij overtuigd, dat abstracties bijdragen aan een beter beleid (p.198, 233). Mensen neigen van nature naar abstraheren (p.197). Immers de realiteit is te complex, en moet worden versimpeld, zodat de kern overblijft. Abstracties moeten worden getoetst aan de realiteit (p.236). De essentiële variabelen kunnen worden gebruikt als indicatoren om de beleidseffecten te registreren (p.205, 242). Maar de selectie van indicatoren baseert op definitiemacht, en is moreel (p.241). Idealiter wordt gestuurd op het maatschappelijk welzijn.
De beleidsbubbel is een groep van beleidsorganen (meestal binnen een sector) met eigen overtuigingen (p.34, 165). Vaak worden politici opgenomen in de bubbel2. Bubbels proberen om falend beleid te repareren met aanvullend beleid (p.96). Dit kan leiden tot oversturing (p.251). De gevestigde macht is conservatief (p.102, 179). Volgens Van den Berg moeten politici juist proberen om de macht van de bubbel te beteugelen. Het beleid en het bestuur moeten open staan voor de omgeving, in casu de gemeenschap (p.44, 106). Openheid bevordert collectief leren (p.157).
Bovendien moet het bestuur bewijzen, dat het ontwikkelde beleid bijdraagt aan het algemeen welzijn (p.49). De kwaliteit van beleid moet voldoende zijn. De kwaliteit kan worden getoetst aan bepaalde standaarden. De standaarden formuleren eisen aan het beleid van de staat (p.259)3. De gemeenschap past beheer toe om deugdelijke standaarden te garanderen (p.75, 253). Dankzij het beheer kunnen beleidsbubbels worden aangetast (p.313). Standaarden moeten incrementeel worden aangepast bij veranderingen in de gemeenschap (p.130, 272, 299). Belangrijk zijn standaarden, die een ondergrens vastleggen (p.265). Bijvoorbeeld moeten burgers altijd zeggenschap hebben over beleid.
Van den Berg omarmt in De beleidsbubbel de systeem-benadering. In de jaren vijftig van de vorige eeuw werd de systeem-analyse populair, ook in de publieke sector. Dit leverde helaas minder op dan aanvankelijk werd gehoopt4. Nochtans wordt ook nu het beleid vaak voorgesteld als een systeem in een maatschappelijke omgeving. Van den Berg verwijst met name naar de systeem-aanpak van Luhmann (p.210). Een beleidsveld kan een sub-systeem zijn. Een systeem heeft een eigen logica, en streeft naar zelfbehoud (p.211 en verder, 239). Ook kunnen de markt, het middenveld en de staat worden opgevat als sub-systemen in de overkoepelende maatschappij (p.140, 174, 249, 305). Een beleidsonderzoeker zal de werking van het systeem analyseren, en de essentiële actoren identificeren (p.212 e.v.). Steeds moet worden nagegaan welke van deze drie maatschappelijke sub-systemen de beste oplossing biedt voor beleidsproblemen.
Van den Berg sluit aan bij de tegenwoordig gangbare opvatting, dat het sub-systeem van de markt te dominant is geworden in de publieke sector (p.113, 147, 191). Zij betoogt, dat het middenveld meer ruimte moet krijgen in de formulering en uitvoering van beleid (p.253). Zij presenteert dit als een gemeenschapsdenken. De gemeenschap bestaat uit "vrije mensen" (p.187). Van den Berg wil beleid evalueren op basis van de maatschappelijke waarde (p.115). De uitvoering kan worden overgelaten aan coöperaties, verenigingen of stichtingen (p.116, 317). De staat moet allerlei groepen ondersteunen bij zelfbestuur, in de geest van het traditionele opbouwwerk (p.92, 145, 152, 193, 223). Kennelijk moet dit opbouwwerk vooral groepen activeren, die niet zelf geneigd zijn tot initiatieven (p.224). Een mooie Engelse vertaling is asset-based community development (abcd) (p.264). Dankzij opbouwwerk kan de ondergrens van beleid worden gehandhaafd (p.269).
Beleid kan ontstaan via coproductie (p.153). Tegenwoordig wordt deze aanpak wel governance genoemd. Van den Berg verkiest de term ontrommelen (p.193). Maar ook zijn groepen nogal eens geneigd om het eigen belang meer te waarderen dan het algemeen belang (p.169). Daarom moet de gemeenschap inclusief zijn. De politici bewaken de democratische processen (p.319).
De schrijfstijl van De beleidsbubbel wijkt af van de boeken, die ik normaal lees. Ik ben ook niet zeker, dat ik alle uitleg goed heb begrepen - iets wat wel nodig is voor een recensie. Maar de toonzetting is enthousiast en aanstekelijk. En het verhaal bevat alles, wat je mag verwachten in een boek over beleid. Ik vind de thema's (abstraheren, systemen, opbouwwerk) verrassend herkenbaar. Het pleidooi voor publieke coproductie en zelfbestuur door maatschappelijke groepen sluit aan bij de opvattingen van de afgelopen 15 jaren. Sommige elementen van het betoog doen denken aan netwerkmanagement.
Natuurlijk werd het belang van het middenveld ook vroeger wel ingezien. Indertijd was het middenveld gegrondvest op een ideologie of religie. Sinds de opkomst van het individualisme is het middenveld versnipperd en minder inclusief geworden. Het gevaar dreigt dat het moderne middenveld alleen bestaat uit elitaire groepen, en dat marginale groepen worden buitengesloten. Uitsluiting van groepen speelt minder bij sturing door de staat of de markt. Als ik het wel heb, dan wil Marije van den Berg het middenveld inclusief maken door een herleving van het opbouwwerk. Dat is een interessante gedachte.