Uw recensent beleeft veel plezier aan het boek The economics of business enterprise van M. Ricketts. In bijna 600 pagina's worden helder de economische beginselen van organisaties uitgelegd. En dankzij de opzet van het boek is de inhoud niet alleen interessant voor economen, maar minstens evenzeer voor sociologen en bestuurskundigen. Immers, politieke macht moet in dienst staan van economische efficiëntie1. Allerlei vormen van menselijke samenwerking worden grondig geanalyseerd. Naast de commerciële onderneming komen ook de coöperaties, non-profit organisaties, clubs en zelfs de staats-bureaucratie aan bod. Ricketts, die de hervormingen van de regering-Thatcher zelf heeft meegemaakt, besteedt veel aandacht aan de keuze tussen productie via de staat of markt. Daarbij plaats hij de menselijke motieven centraal. Zelfs worden er ruim twintig pagina's besteed aan de psychologie van de ondernemer!
De nadruk ligt op theorie-vorming en modellering. De wiskundige aanpak bevalt uw recensent, al zal niet iedereen die voorkeur delen. Bijvoorbeeld worden prikkels tot samenwerking toegelicht met speltheorie. Maar Ricketts is geen ideoloog, die abstracte doctrines wil slijten. Ruwweg een kwart van de tekst, afhankelijk van het thema, is gewijd aan empirische feiten. De eerste hoofdstukken schetsen de economische beginselen van organisatie, en hun institutionele inkadering. Men krijgt een uitstekende uitleg van de zoek- en transactie-kosten, de gevolgen van de eigendoms-structuur, en de vondst van het beslisser-uitvoerder (principal-agent) dilemma. De actoren beschikken zelden over volledige informatie. Vertrouwen moet vaak doelbewust worden geconstrueerd, want men legt geen banden met lege handen. Zo worden moral hazard en adverse selection ingeperkt. De ondernemer kan worden gezien als een organisator, speculant, bemiddelaar, of innovator2.
Uw recensent heeft veel geleerd van de pagina's over eigendoms-rechten. Eigendom heeft wel iets, zo blijkt. Van oudsher is het omstreden, al wordt sinds de instorting van de Sovjet Unie het private eigendom mondiaal geaccepteerd. De aandeelhouders moeten onderling onderhandelen, bijvoorbeeld over de bedrijfsdoelen. Men vindt hier allerlei boeiende beschouwingen, bijvoorbeeld over familie-bedrijven (pro: onderling vertrouwen; contra: onbekwame leiding). Ook de opkomst van de manager-klasse in loondienst wordt onderzocht. Zij moeten prikkels krijgen vanuit de aandeelhouders. Op die manier schept het private eigendom vanzelf een maatschappelijk voordeel. De beschouwingen over het beslisser-uitvoerder probleem zijn, origineel, omdat zij gebruik maken van de Edgeworth box. De factoren arbeid en kapitaal moeten onderling overeenkomst bereiken over het delen van het ondernemings-risico.
Immers, degene die het risico draagt, is het meest bereid tot inspanning. Dit toch logische gegeven krijgt relatief weinig aandacht in het politieke debat!3 Dit beslisser-uitvoerder model vormt de grondslag voor het tweede (en grootste) deel van het boek, dat de economie van de organisatie-structuur onderzoekt. Behandeld worden loonprikkels, promoties, en toezicht. Opnieuw zorgen interne reputaties en berekenend vertrouwen, dat de onderneming beter functioneert. De werker kan extra worden beloond, in de hoop op trouw en een extra inspanning. Omgekeerd is het op management niveau nuttig om wedijver te stimuleren, in een toernooi om promotie. De kermis komt maar eens in het jaar! Het uitzicht op promoties stimuleert werkers tot prestaties, en kan een uitgesteld loon zijn.
De onderneming kan verticaal of horizontaal integreren. Zij kunnen zich organiseren volgens een U- of M-vorm. Men zoekt het optimum in de organisatie-structuur, afhankelijk van de cumulatie van transactie- en productie-kosten, en van risico's. Soms is theoretisch onduidelijk, waarom een onderneming een voorkeur heeft voor een bepaalde structuur. Rente zoeken is een motief. Als een quasi-rente ontstaat in de productie-keten, dan dreigt op de markt een holdup. Een voorbeeld is ingezonken kapitaal. Meestal zijn de aandeelhouders zelf geen ondernemer meer, maar investeerders. Ook zij innen quasi-rentes, omdat zij hun risico's spreiden. Het topmanagement krijgt soms een winstdeling, en moet dan deels het ondernemings-risico dragen. Het directie-loon wordt mede bepaald door de arbeidsmarkt, want het aanbod aan topmanagers is summier. Voorts houden vooral de groot-aandeelhouders toezicht op de directie. De kleinen liften mee.
Het beste schip leidt soms schipbreuk op een kleine klip. Ricketts wijst op de mogelijkheid, dat een speculant de onderneming opkoopt. Dit zal vooral gebeuren bij een dalende aandelenkoers. De directie moet dan ontslag vrezen. Deze dreiging geeft haar een extra prikkel om te presteren. Het valt dus op, dat het private eigendom allerlei positieve prestatie-prikkels afgeeft. Het boek analyseert ook de redenen, die de onderneming verleiden tot een bepaalde kapitaal-structuur. Zij wordt mede bepaald door de nationale instituties. De analyses dragen bij aan het inzicht, en geven een denkkader, al is hun juistheid empirisch vaak lastig aantoonbaar.
Uw recensent is gefascineerd door de hoofdstukken over alternatieve bestuurs-systemen. Immers, sinds eeuwen wordt gezocht naar werkbare vormen van collectief eigendom. Men hoopt zo de individuele autonomie te bevorderen. Het boek duikt diep in de theorie van coöperaties, en hun voor- en nadelen. Zij blijven een randverschijnsel, en Ricketts legt uit waarom dat zo is. Coöperaties moeten bij voorkeur klein en homogeen zijn. En dan nog zijn de belangen van arbeid en kapitaal slecht verenigbaar. Vervolgens worden de eigenschappen van nonprofit ondernemingen bestudeerd. Zij kunnen nuttig zijn in de publieke sector, wanneer zij een morele passie voelen voor de publieke zaak. Helaas kan dit ook leiden tot een excessief streven naar kwaliteit. Ricketts analyseert de club en de bureaucratie (belangrijk!) als voorbeelden van nonprofit organisaties. Hier wordt het model van Niskanen beschreven.
Het derde deel van The economics of business enterprise is gewijd aan de privatisering van publieke diensten, die in de jaren tachtig juist in Engeland radicaal werd doorgezet. Politici zijn inderdaad slechte eigenaren van organisaties, waar het gaat om efficiëntie. In de staat zijn benoemingen vaak politiek. Het personeel wordt weinig geprikkeld tot presteren4. De maatschappelijke onvrede over de prestaties van de staat groeit. Dit is een opwaardering van ondernemerschap. Men gaat meer hechten aan flexibiliteit en klantgerichtheid. Tegenwoordig wordt vrij breed erkend, dat de staat de echte productie (middelen van transport, ICT, huisvesting, en dergelijke) moet overlaten aan de markt. Er is wel debat over nutsvoorzieningen, zoals openbaar vervoer. Helaas lukt het slecht om de prestaties in staats-ondernemingen te meten en sturen. Men experimenteert met concessies voor private aanbieders. Gemiddeld verhogen privatiseringen inderdaad de prestaties.
Een bijzonder geval betreft de natuurlijke monopolies. Er is een permanent schaal-voordeel van productie. Echter de macht van het monopolie kan dit voordeel teniet doen, zelfs bij staats-eigendom. Daarom zou het monopolie aantastbaar moeten blijven. De staat kan proberen om een kunstmatige markt te scheppen. En de maatschappelijke dynamiek ondermijnt vanzelf de monopolies, al kan dat lang duren. Het is hard ooft, dat de tijd niet meukt. Tenminste kan hiërarchische sturing worden vervangen door contractering. Vroeger kregen soms private ondernemingen subsidie, maar daarmee zijn slechte ervaringen opgedaan. Ricketts beschrijft hier de mededingings-wetten. Dit vereist een publieke toezichthouder. Regulering kan worden misbruikt door belangengroepen.
The economics of business enterprise is een imposant boek. Dit verklaart waarom de recensie lang is en veel links bevat. Het boek laat zien, dat bestuurlijke keuzes zelden gemakkelijk zijn. Vaak is maatwerk nodig, wegens de specifieke omstandigheden5. Uw recensent was verrast door de grote invloed, die de maatschappelijke inbedding van markten heeft op de uitkomsten. Eveneens was het een openbaring, dat meestal het private eigendom beter verenigbaar is met de menselijke natuur dan vormen van publiek eigendom. Deze conclusie baseert niet op politieke voorkeuren, maar op economische argumentatie en op practijk-ervaringen. Men kan uit morele overtuiging toch het publieke eigendom verkiezen, maar betaalt dan wel een prijs in welvaart. Dit is de les van The economics of business enterprise, die, net zoals uw recensent, iedereen zich ter harte kan nemen.