Uw columnist begon ooit zijn reis door de wereld van politiek en bestuur in de veronderstelling, dat de economische factoren (zeg, marktwerking) doorslag gevend zijn voor de maatschappelijke ontwikkeling. Die opvatting werd nog versterkt door een vroege flirt met het marxisme. Het is inderdaad geen toeval, dat de Gazet de naam draagt van de bekende marxist Sam de Wolff. Later bleken ook de theorieën van liberale economen zoals P. Frijters en D. Acemoglu de gedachte van het economische primaat te ondersteunen. Maar wanneer men zich meer verdiept in de politieke filosofie, dan blijkt zij toch niet stand te houden. Morele en culturele factoren werken eveneens sturend op de maatschappelijke ontwikkeling. Het handelen wordt ingeperkt door de instituties. Natuur heeft duur.
Nu zij eerlijk toegegeven, dat Frijters en Acemoglu zelf benadrukken, dat netwerken en groepen onmisbaar zijn voor de economische opbloei. En al in het eerste jaar van de Gazet verscheen een column, die de Historische School onderzocht. De Historische School verdiept zich in instituties, en is daarmee de voorloper van de latere Amerikaanse Institutionalisten, zoals T. Veblen maar ook J.K. Galbraith. Daarom spitste uw recensent zijn oren, toen hij enkele jaren terug vernam van de opkomst van de Nieuwe institutionele economie (afgekort NIE), in de laatste decennia van de vorige eeuw. Al met al, het ontluikende besef was indertijd (in 2016) voldoende reden om het boek Individuals, institutions, and markets van C. Mantzavinos ter hand te nemen. En dat is inderdaad een goede greep. Het boek legt de NIE uit in een solide betoog, dat in drie delen achtereenvolgens de individuen, de instituties, en de markten analyseert.
Mantzavinos neemt de individuele psychologie als startpunt (p.6). Immers, daarmee inventariseert men de menselijke motieven. Individuen vormen een mentaal model van de maatschappij, waarmee zij hun kennis structureren (p.27). Theoretische kennis bestaat uit feiten, terwijl anderzijds practische vaardigheden enkel kunnen worden overgedragen via imitatie (p.32). Mantzavinos benadrukt, dat veel kennis wordt vastgelegd als routines en heuristieken (p.36). Hij gaat hierin zelfs zover, dat hij twijfels heeft over de rationele keuzeleer (p.52). Individuen beschikken simpelweg over te weinig informatie om rationeel te besluiten. De voorkeur heeft een cognitief-emotioneel model (p.124). Men zou heuristieken een regel-rationaliteit kunnen noemen (p.58). Zo wordt de individu een wat wonderlijke kruising van de homo economicus en homo sociologicus (p.56)1.
Vervolgens beschouwt Mantzavinos de instituties. Instituties zijn een gedeeld mentaal model (p.67). Individuen leren van hun eigen groepen en kringen, dat wil zeggen, via de cultuur en maatschappij (p.70). Uiteraard verloopt de culturele evolutie veel sneller dan de genetische (p.73). Hier introduceert Mantzavinos de term pad-afhankelijkheid (p.77). Het probleem-oplossend vermogen van de maatschappij neemt toe in de tijd. Hij gelooft overigens niet, dat regels ontstaan in een spontane evolutie (p.82). De individuele motivatie en de cognitieve natuur drijven tot de vorming van instituties (p.85). Ordening is een eigenbelang, want regels maken de maatschappij meer voorspelbaar (p.88). Instituties kunnen zijn gevormd om pragmatische redenen (p.91). Overigens kunnen instituties evenzo organisch ontstaan zijn, dus toch spontaan (p.93). Mantzavinos bespreekt achtereenvolgens de conventies, morele regels en maatschappelijke regels.
Netwerken kiezen gewoonlijk een gedeelde moraal (p.109). Wederkerigheid lijkt kenmerkend te zijn voor de menselijke natuur (p.114). Men zegt niet voor niets: die kan nemen en geven, die kan in vrede leven! Aangezien de moraal doorwerkt in motivaties, krijgen die een emotionele betekenis (p.117). Normen zijn een bijzonder soort regels, die deels emotioneel zijn, maar ook via macht worden opgelegd (p.124). De verinnerlijking van normen verandert hen in instituties (p.125). Op die manier vormt de groep de individu (p.125). Overigens werkt dit slechter in grote groepen, omdat die minder hecht zijn (p.131). Opportunisme wordt dan aantrekkelijk (p.135).
Met name wordt de moderne maatschappij als geheel gekenmerkt door een zwak onderling vertrouwen (p.133). De staat wordt een externe handhaver van regels, die boven de individu staat (p.138). Mantzavinos vindt dit wat dubbel. Hoewel zijn uitgangspunt is, dat regels evolueren, meent hij toch ook, dat zij vooral het belang van de machtige leiders dienen (p.149). Een rationele staat bevordert de maatschappelijke productiviteit, omdat daarmee de inkomsten uit belasting stijgen (p.144)2. De individuen verinnerlijken de maatschappelijke regels in een leerproces (p.151). De wisselwerking tussen de wet en de moraal is momenteel nog onduidelijk (p.154).
In het derde deel komen de markten ter sprake. Mantzavinos ontleent ideeën aan het ordo-liberalisme en aan de Oostenrijkse School (p.191-192). Markten zijn maatschappelijk ingebed (p.161). Merk op, dat zijn opvatting botst met het populaire neoklassieke paradigma, dat de economie isoleert van de maatschappij3. Het is waar, dat veel productie routineus is (p.185). Maar toch hebben markten het voordeel, dat zij de individuen prikkelen tot prestaties (p.164). Hier duikt Mantzavinos in de psyche van ondernemers. Hij vindt hen probleem-oplossers. De instituties bepalen, welk markt-gedrag toelaatbaar is (p.167). Deze ordening dicteert ook de verdeling van het meer-product (p.172). Zij selecteert dus bepaalde markt-oplossingen boven andere (p.177, 185). De mens wikt, maar het leven beschikt.
Ondernemers nemen initiatieven, waarna de consumenten een waarde-oordeel geven over dat initiatief (p.197)4. Ook de consumenten wedijveren onderling, via imitatie en innovatie (p.202). De ruil op de markt is inter-subjectief (p.204). Maar de ondernemer weet nooit zeker, waarom de consumenten positief reageren (p.206). Het is een living-apart together relatie. Aangezien coördinatie ontbreekt, blijft alle kennis individueel (p.210). Het markt-systeem evolueert louter door middel van de ongrijpbare prijs-ontwikkeling (p.216). Dat wil zeggen, de markt is even pad-afhankelijk als de rest. Logischer wijze is omstreden of dit zal resulteren in stabiliteit (p.209). Ten minste ligt de lat hoog. Het huis lijdt last, als de schuur brandt.
Tenslotte komt Mantzavinos tot een synthese van alle verkondigde wijsheid. Nogmaals constateert hij, dat het neoklassieke paradigma, toch dominant in de economie, het effect van de instituties negeert. Het suggereert, dat alle staten economisch zullen convergeren (p.232). Maar de staten in de Derde Wereld ontwikkelen zich moeizaam, en dat komt vooral door het falen van hun instituties (p.231). Innovatie en groei zijn sterk afhankelijk van instituties (p.231). Onduidelijk blijft wat de beste mix van instituties is (p.236). De staat moet zoeken naar een balans bij zijn economische interventies (p.244). Dit verloopt via een leerproces, waarbij het al genoemde gedeelde mentale model ontstaat (p.254). Zeker is wel, dat vrijhandel een nuttige internationale arbeids-deling mogelijk maakt (p.238). Essentieel is en blijft de economische vrijheid (p.248). En met deze laatste wijsheid eindigt Mantzavinos zijn betoog.
Uw columnist heeft veel geleerd van Individuals, institutions, and markets. Vooral de integratie van de psychologie (individu) en de sociologie (instituties) in het economische denken (markten) kwam indertijd als geroepen. Bovendien citeert Mantzavinos hierbij ook liberale denkers, iets wat vrij zelden is in de psychologie en sociologie, echter zonder te vervallen in doctrinaire argumenten. De interpretatie in termen van mentale modellen en maatschappelijke evolutie bevordert het inzicht, of geeft tenminste enig analytisch houvast. Wie behoefte heeft aan houvast, kan plezier beleven aan dit boek.