Aan het begin van de 21-ste eeuw was er een vloedgolf van publicaties over de gelukseconomie. Des ondanks kan nog niet worden gezegd, dat de gelukseconomie een vaste plaats heeft verworven binnen de economische wetenschap. Daarvoor ontbreekt het te zeer aan menskracht, terwijl het voorts nog niet lukt om overeenstemming te krijgen over het theoretische raamwerk. Het is allerminst voor de bakker. Bovendien ogen voor de relatieve buitenstaander (zoals uw recensent) de experimentele resultaten soms niet bijster overtuigend. En het vakgebied is nogal vatbaar voor onbetrouwbare inbreuken door goeroe's, ideologen, en dromers. Alle vis is geen bakvis. Verwacht geen grote dingen van hem, die zijn tong niet kan bedwingen. Dien ten gevolge verbaast het niet dat deze vakrichting in vele staten nauwelijks van de grond wil komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Frankrijk. Het is verheugend dat daar nu toch het verdienstelijke boek Économie du bonheur is verschenen, van de hand van Lucie Davoine.
Davoine doet zelf niet actief onderzoek in de gelukseconomie. Daarom bevat haar boek geen nieuwbakken eigen vondsten, maar geeft het slechts een overzicht van de actuele stand der kennis. Bovendien is boek met een ruime honderd pagina's vrij dun, een kenmerk dat eigen is aan veel Franse pocketboek-reeksen. Nochtans slaagt Davoine er in om een redelijk volledig en genuanceerd beeld te schetsen. Bepaald uniek is op p.12-13 de uitgebreide lijst van internationale enquêtes, waarin wordt geïnformeerd naar het individuele geluk en welzijn, in samenhang met allerlei andere persoonlijke gegevens. Gelukkig, want wie niets kan vragen, krijgt ook niets. Uw columnist is beslist van plan gebruik te gaan maken van deze gegevens, via het internet. Ook vormt het literatuur overzicht van 16 pagina's aan het einde van het boek een uitstekende vraagbaak.
De opzet van Économie du bonheur is goed gekozen. Elk hoofdstuk behandelt een apart thema van de gelukseconomie. Het begint met een uitleg van de beschikbare methodieken. Vervolgens wordt het individuele nut van het inkomen beschreven. Eveneens boeiend zijn het thema van de arbeidsvreugde, en het thema van de variaties in geluk gedurende de levensloop. In de laatste twee hoofdstukken worden de betekenis van nationale instituties en van het overheidsbeleid voor het welzijn geanalyseerd. Davoine, die zelf werkzaam is in het bestuur, besteedt veel aandacht aan de practische consequenties van de gelukseconomie. Bijvoorbeeld ontlenen Amerikanen veel geluk aan hun geloof in de American dream van opwaartse mobiliteit (p.79). Lang gedacht en stil gezwegen, nooit gedacht en toch gekregen. Dat versterkt hun productiviteit.
Wat is uw recensent in het bijzonder opgevallen bij het lezen van Économie du bonheur? Davoine wijst er op, dat de enquêtes zelf stimulerend werken op de theorievorming. Sinds de tachtiger jaren van de voorgaande eeuw is het aantal enquêtes toegenomen, zodat hier wellicht een oorzaak ligt van de recente opleving in de gelukstheorie. Vooral wanneer enquêtes in de tijd worden herhaald met een zekere regelmaat, kunnen zij verrassende effecten aan het licht brengen. Men kan beter twee maal vragen dan één maal het spoor bijster worden. Anderzijds is het buitengewoon moeilijk om enquêtes zodanig te ontwerpen, dat zij niet a priori de antwoorden verstoren. Bij de analyse moet men nog de causaliteit bepalen, dat wil zeggen, de oorzaak en het gevolg juist ordenen. Een ander braakliggend terrein is de invloed van de nationale cultuur. Alle baksels en brouwsels zijn niet gelijk.
Een steeds weerkerend aspect bij Davoine is de ontdekking van Kahneman (of is het Van Praag?) dat het decision nut verschilt van het experienced nut. Met andere woorden, individuen houden in hun besluiten onvoldoende rekening met de toekomstige processen van gewenning en aanpassing. Een stijging van welvaart maakt vooral tijdelijk gelukkig. Men vergelijkt de eigen situatie met een referentiegroep, en wel bij voorkeur met diegenen die nèt iets rijker zijn. De nieuwbakken welstand wordt al snel gebagatelliseerd. Er zijn geen genuchten zonder zuchten. Daarom vinden nogal wat goeroe's de economische groei zinloos, en ook Davoine is niet geheel ongevoelig voor dit argument (p.91 en verder). Overigens hangt de gewenning nogal af van het thema. Men kan zich bijvoorbeeld goed aanpassen bij een fysieke handicap, maar minder goed bij werkloosheid of bij een verbroken huwelijk. Aldus leidt de economische groei tot geluk, niet enkel wegens de rijkdom, maar ook wegens de werkgelegenheid (p.52)! Anderzijds lijkt de AIDS epidemie in Afrika het geluk niet te verminderen (p66).
Natuurlijk is geluk niet alles in het leven. Aldus constateert Davoine al op p.69 dat individuen ook verlangen naar zingeving en naar een ethiek. Evenwel kan een persoonlijke moraal onverenigbaar zijn met fysieke vormen van genot. Zuid-Amerikanen halen veel geluk uit hun religie (p.84). Onder de kromstaf is het goed wonen. Hier duikt de vraag op naar de vergelijkbaarheid (commensurabiliteit) van geluk. Dit valt enigszins buiten de gelukseconomie, en Davoine besteedt er verder weinig aandacht aan. Interessant is ook dat dankzij het gelukseconomie de midlife crisis nu wetenschappelijk is aangetoond. Zij ligt rond de 45 jaren, en wellicht enkele jaren eerder, wanneer men rekening houdt met het stijgende inkomen (p.71)1. Bij politieke besluitvorming lijkt niet enkel het resultaat effect te hebben op het geluk, maar ook de wijze waarop het resultaat tot stand komt (procedureel geluk). Corrupte staten maken hun volk ongelukkig (p.80). Daar moeten de bakens worden verzet.
Davoine sluit af met de constatering, dat er kennelijk vele wegen zijn naar het geluk. Geen rijker man in dorp of stee dan die met het zijne leeft in vree2. Volgens uw recensent kan het geen kwaad om onderweg ook dit boek te lezen, en daarom is een aanbeveling op haar plaats voor wie aan de bak wil. En al is de wetenschappelijk dorre toonzetting van het boek een misbaksel, juist daardoor heeft men het Franse woordenboek niet vaak nodig.