Titelblad boek De toekomst onder ogen

De toekomst onder ogen ---- Hoe een ideologie verstart tot een dogma

Publicatie: Uitgeverij Bert Bakker (1986, Amsterdam)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 19 juni 2015

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Sociaal Consultatiekantoor, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

In 1986 vertrekt de sociaaldemocraat Joop den Uyl als leider van de PvdA, na een politieke loopbaan van vele decennia1. Meteen daarna publiceert hij het boek De toekomst onder ogen, dat geheel is gewijd aan het vraagzijde beleid in de economie. Hoewel het vraagzijde beleid pas echt populair werd in de zestiger jaren van de vorige eeuw, vindt het zijn oorsprong al eerder, in de Grote Depressie van het interbellum. Indertijd was gebleken, dat de bedrijvigheid op private markten duurzaam kan inzakken. Enkel de staat beschikt dan nog over voldoende middelen om de malaise te overwinnen. Het gaat niet meer zonder slag of stoot. Vervolgens is de leer van staatsinterventies in de economie wetenschappelijk onderbouwd door grote denkers zoals michal Kalecki en John M. Keynes. Staatsingrepen zijn onmisbaar om de economische conjunctuur te stabiliseren.

Deze leer won verder in aanzien, nadat de bekende institutionalist John K. Galbraith in 1958 had betoogd, dat staatsingrepen bovendien voorzien in allerlei behoeften, die de private markten niet kunnen bevredigen. Den Uyl raakt zeer onder de indruk van het gedachtengoed van Galbraith. In zekere zin moest hij ook wel, want de sociaaldemocratie was juist op zoek naar nieuwe idealen. In 1963 publiceert hij de brochure Om de kwaliteit van het bestaan, waarin hij pleit voor een uitbreiding van de publieke sector. De bakens moeten worden verzet. Zijn enthousiasme is dermate groot, dat de zoon van Drees, die nogal zuinig is aangelegd, hem de bijnaam professor Uylbraith geeft. Ziedaar de raaf, die zich met de pluimen van andere vogels siert. Tegen deze achtergrond wordt begrijpelijk, waarom Den Uyl in 1986 weer met het thema aan de bak wil. Overigens is De toekomst onder ogen een bundel van teksten, waarvan de vroegste al dateert uit 1979. Vrij kort na het verschijnen wordt bij Den Uyl een hersentumor ontdekt, waaraan hij in 1987 overlijdt.

Hoewel aldus de oorzaak van De toekomst onder ogen is aangewezen, blijft het wonderlijk dat het boek het daglicht kon zien. Namelijk, al was in de zestiger jaren deze materie baanbrekend, zij is reeds omstreden geraakt in de zeventiger jaren, na de twee oliecrises. En in de tachtiger jaren heeft de hoofdstroom van de economische wetenschap bakzeil gehaald, en het vraagzijde beleid opgegeven ten gunste van het aanbodzijde beleid. In het aanbodzijde beleid wordt er vooral naar gestreefd om de productiekosten beheersbaar te houden. Wat men afdingt, is het eerst betaald. Die nieuwbakken inzichten zijn natuurlijk ook aan Den Uyl ter ore gekomen, en men vraagt zich af waarom hij nochtans blijft vasthouden aan het intussen bejaarde vraagzijde beleid. Uw recensent zal eerst De toekomst onder ogen inhoudelijk samenvatten, en daarna nog eens nalopen wat Den Uyl aanvoert ter verdediging van zijn standpunt..

Den Uyl meent dat in de maatschappij er een rechtvaardige verdeling moet zijn van kennis, inkomen en macht. De private markt kan daarvoor niet zorgen, en dus moet er worden herverdeeld op basis van de democratische besluitvorming. Volgens Den Uyl zal dat enkel lukken, wanneer het politieke spectrum is verdeeld in slechts twee kampen, te weten links en rechts. Er vliegen geen uilen met bonte kraaien. Daarom is hij voorstander van de politieke polarisatie. Uit de koppeling van een idee en een belang kan een ideologie ontstaan. Uiteraard bagatelliseert Den Uyl niet, dat sinds de oliecrises de groeivoet is gedaald in de westerse staten. Maar daardoor verscherpt juist de belangenstrijd tussen de factoren arbeid en kapitaal. Hij wil de effecten daarvan, zoals werkloosheid en onzekerheid, bestrijden met méér planning en ordening. Bijvoorbeeld moet het internationale kapitaalverkeer strenger worden gereguleerd! De arbeid moet worden herverdeeld, en de verzorgingsstaat moet worden versterkt.

In de ogen van Den Uyl is het aanbodzijde beleid een bedreiging, omdat het uitmondt in onwenselijke bezuinigingen. Het is een misbaksel. Zelfs denkt hij, als een verstokt Keynesiaan, dat de langdurige depressie van het interbellum zou kunnen terugkeren. Daarom wil hij omgekeerd een Europees beleid van vraagstimulering. Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft. Het financieringstekort neemt hij voorlopig voor lief. Overigens ziet Den Uyl in, dat de economische situatie structureel ongunstiger is geworden. Immers de consumptieve behoeften in het westen neigen naar verzadiging. En de buitenlandse afzetmarkten zijn ingeperkt door de dekolonisatie. Bovendien blijken de grondstoffen schaars te worden. En tenslotte wordt de dienstensector steeds belangrijker, en juist daar stijgt de arbeidsproductiviteit slechts langzaam. Gezien dit alles zal de economische groei selectief moeten zijn. De investeringen moeten centraal worden aangestuurd, want dat vermindert de chaos van de markt. En zekerheid moedigt toch groei aan?

Den Uyl voelt wel voor een arbeidsweek van twintig uren, althans voor de middellange termijn. Dien ten gevolge zullen de inkomens niet of weinig stijgen. Daarom wil Den Uyl de inkomens verder nivelleren, vooral bij de laagstbetaalden en bij de uitkeringsgerechtigden. Dat is primair een eis van rechtvaardigheid, al wordt zo tevens de consumptie aangemoedigd. Den Uyl wil bij deze "kwetsbare" groepen absoluut niet bezuinigen. Trap hem niet op zijn eksterogen. Het liefst wil hij terug naar de geleide loonpolitiek, die een paar jaren tevoren net is opgeheven. Daarin vindt hij trouwens de bekende econoom Tinbergen aan zijn zijde. Voorts constateert Den Uyl de opkomst van de informatiemaatschappij. Hij betwijfelt of de burgers wel behoefte hebben aan al die informatica. Er is toch niemand die het leest. Daarom houdt hij een warm pleidooi voor de traditionele bedrijvigheid, zoals het onderwijs, de stadsvernieuwing. en culturele voorzieningen.

Wie de inhoud van De toekomst onder ogen op zich laat inwerken, moet constateren dat Den Uyl grotendeels blijft hangen hangen in de oudbakken argumenten van de zestiger jaren. Hij staroogt gelijk een uil in de zon. Hij negeert de ervaringen, die zijn opgedaan in de zeventiger jaren, alsmede de nieuwe theoretische inzichten. De kostenbeheersing blijft bij hem stiefmoederlijk bedeeld, hoewel dit toch een algemeen belang van de eerste orde is. Bak bijtijds en leen geen brood. Zeker in terugblik wekt dit onvermogen tot mee bewegen verbazing. Overigens is dit niet een typisch Nederlands verschijnsel. Ook de Britse sociaaldemocraten raken in de tachtiger jaren los van de realiteit. En wanneer de Franse sociaaldemocraten in 1982 aan de macht komen, zetten zij vol in op het vraagzijde beleid, nota bene in combinatie met nationalisaties in de industrie. Dat is te bruin gebakken, zodat Mitterrand al na twee jaren door de werkelijkheid wordt gedwongen om alsnog fiks te bezuinigen (in het Frans heet dat deftig rigueur).

Natuurlijk waren al deze sociaaldemocratische groepen ontredderd door het falen van hun ideologie, die geen goede antwoorden meer heeft op de problemen van de moderne tijd. Zij drijft als een baksteen. Het moet Den Uyl hard hebben geraakt, dat hij zich had vergist in de maatschappelijke ontwikkeling. Liever heeft hij tot het einde toe vastgehouden aan zijn gedachtengoed, dat daarmee is verstard tot een dogma. Zijn voorkeur voor de polarisatie maakt het alleen maar erger. Bij wolven en uilen leert men huilen. Weliswaar gedijt in dit klimaat de politieke kleinkunst (zie Wim Kan)2, maar de democratie betaalt daarvoor een hoge prijs. Zelfs heeft Den Uyl langdurig geweigerd om zijn functie als partijleider over te dragen aan een nieuwe generatie3. Aldus is gedurende het laatste decennium onder zijn leiding de PvdA vastgelopen in haar eigen gelijk, en eigenlijk niet meer regeringswaardig.

De opeenvolgende regeringen hebben juist een aanbodzijde beleid gevoerd van bezuinigingen, in combinatie met deregulering. En dat heeft niet geleid tot een depressie. Integendeel, daarmee is langzaam de Nederlandse economie hersteld van de malaise rond 1980. Het is weer voor de bakker. Onder de leiding van Wim Kok wordt ook de PvdA er enthousiast over. Dit alles degradeert De toekomst onder ogen tot een achterhoede gevecht, dat bij voorbaat verloren was. Het krijgt geen slag aan de bak. Aldus documenteert het boek ongewild het einde van de originele sociaaldemocratie. Dit lot treft ook haar aanvoerder, die veertig jaren tevoren nog de PvdA hielp vernieuwen. Maar nu wil hij zijn zinkende schip niet verlaten, en bemoeilijkt daardoor de reddingswerkzaamheden. De wereld is vol spreeuwen, die zich nachtegalen wanen4. Als zodanig blijft de bundel een politiek en historisch boeiend tijdsdocument. Inhoudelijk valt er evenwel weinig van te leren.

  1. Toevallig piekt de loopbaan van de cabaretier Wim Kan tegelijk met die van Den Uyl, met als welkome consequentie dat er veel Den Uyl bakken beschikbaar zijn. Al in 1973 zegt Kan tijdens zijn legendarische oudejaarsconference: "Ik ben met Den Uyl overeengekomen: hij de eerste dertig dagen op TV, en ik de laatste. Hij zal geen grappen vertellen, en ik zal geen maatregelen nemen". Den Uyl is dan minister-president. Niet alleen is de eerste oliecrisis net uitgebroken, maar bovendien wordt Nederland na een onhandige uitlating van de minister van buitenlandse zaken Van der Stoel gestraft met een olieboycot. Kan sneert: "Den Uyl lijkt op een joker, die zijn muts heeft afgezet. (...) Nederland heeft de joker ingezet, en de prijzen zijn gelijk verdubbeld. (...) In Griekenland noemen ze Den Uyl 'Pappatotalloss'". En ook: "Ik zeg niet: Den Uyl hongert naar de macht, maar hij heeft wèl trek!" "Als Den Uyl blijft, dan zingt Nederland in 1974 eensgezind: Zeg maar ja tegen Joop, Neerlands hoop in bange dagen. Met de hele hoempapa gaan we Joop achterna. Is eindelijk de rode ploeg ontstaan, waarmee wij samen naar de toekomst gaan". De ploeg van Den Uyl is een vechtkabinet. In 1976 zegt Kan: "Den Uyl is geen regeringsleider, maar een cursusleider van 'Pech onderweg'". Hij spot over de christelijke moraal, die maatschappelijk onder vuur ligt, maar des al niettemin wordt verdedigd door de minister van justitie Dries van Agt: "Van Agt sukkelt met zijn geweten. En Den Uyl denkt, had ik het maar geweten". En: "Den Uyl denkt, drie maal links is ook rechts. (...) Misschien corrigeert de achterban hem: de uilskuikens". Maar per saldo verwacht Kan ook daarvan weinig: "Niemand gaat met spandoeken tegen Den Uyl de straat op. Dat heeft ook geen zin, want voor je het weet loopt hij zelf voorop". In 1977 overspeelt de PvdA politiek zijn hand, waardoor er geen tweede kabinet-Den Uyl komt. Van Agt kiest tenslotte voor een kabinet met de VVD. In 1979 dicht Kan: "Het gaat allemaal anders dan verwacht. De man van het jaar is niet Den Uyl maar Van Agt". De relatie tussen de twee politieke leiders is totaal verziekt. Kan lacht erom: "Het is een kinderachtig gekibbel tussen Van Agt en Den Uyl. Van Agt wil nu dat Den Uyl 'Gij' tegen hem zegt". En: "Wat denkt u van Joop Zoetemelk in de Tour de France? Het is in de wielersport zoals in de politiek. Joop is een goede tweede". Overigens kijkt Kan met sarcasme terug op het kabinet Den Uyl: "De jongen van Joop waren 'leuke' jongens. Een enkele keer hoor je nog rinkeldeking. Gaat er weer een asbak door de ruit". In 1981 verliest de PvdA kamerzetels tijdens de landelijke verkiezingen. Nochtans heeft slechts één kabinet een meerderheid: CDA-D66-PvdA. Het is aan iedereen duidelijk, dat Den Uyl niet past in dit tweede kabinet-Van Agt. Echter hij eist toch een ministerpost op. Al na enkele maanden valt het kabinet. Na de verkiezingen kan een CDA-VVD kabinet worden gevormd, onder de kundige politicus Ruud Lubbers. In 1982 is Den Uyl nog steeds de partijleider van het PvdA, en Kan constateert: "Het is geen goed kabinet CDA-VVD, want Den Uyl lacht me te veel. (...) Den Uyl wil regeren met het CDA. Met de rozenkrans in de vuist". Maar zijn ster is verbleekt, en verdrongen door anderen. Kan dicht treiterig: "Weet je wel hoe dat klinkt, als zelfs de VARA zingt: Kom terug, Van Agt. Er staat een lege troon voor de verloren zoon". (terug)
  2. Den Uyl is opvallend vaak bezongen. De linkse cabaretier Jaap van de Merwe schrijft het lied Op de hele wereld is geen Uyl te koop zo mooi als onze Joop: Er was eens een gezin verzot op beesten. / Nou ja, dat wil dan zeggen op de meesten. / Want kikkertjes en tekkels vond men minder mooi. / Maar elke avond zong men rond de vogelkooi: / Op de hele wereld is geen Uyl te koop / zo mooi als onze Joop. / Daarom willen wij hem ook niet ruilen, / voor geen zeventig confessionele uilen. / Wil je hem hebben, dat kan, / gooi je stem er tegen an, / daar maakt Joop wat prachtigs van. Enzovoort. Tsja, voor de oogst is het altijd goed, als Sint-Appollonia het waaien doet. In 1976 toont het duo Enka in Is er nog hoop voor ons, meneer Den Uyl zich kritischer: Is er nog hoop voor ons, meneer Den Uyl? / Of krijgen we enkel maar van u het vuil? / Is er nog hoop voor ons, is er nog recht? / Bij ons in het noorden, daar gaat het slecht. / Je hoort het op straat en in de kerk: / er is geen werk, er is geen werk. / De mannen zitten alle dagen thuis, / dat is niet pluis. En in hetzelfde jaar schrijft Max Rozenwater het lied Meneer Den Uyl, wat maak je nou?, vermoedelijk over de kinderbijslag: Meneer Den Uyl, wat maak je nou? / Eerst pak je mij en nu mijn vrouw. / Want als ik naar bed toe wil, / pakt mijn vrouw dus gauw de pil. / En dat is net wat jij graag wou. / Verdien ik meer dan 24 rooien, / zal ik de rest maar gelijk rond gaan strooien? / Nee, zegt meneer Den Uyl, / jij met je 24 vuil [bruto, dus geen schoon - netto - inkomen EB], / voor jou geen cent meer uit mijn bui[de]l. In de tachtiger jaren maakt Joop Visser de parodie Als ik zo oud was op de weigering van Den Uyl om terug te treden: Als ik zo oud was en met eindeloos geduld, / de mensen vele jaren lang had suf geluld, / zonder de minste vordering, / dan zou ik gek zijn als ik ging. / Dan was het helemaal hun eigen stomme schuld. / Als ik zo oud was en mijn helpers 's-morgens vroeg / al weer of nog steeds zaten te kuipen in de kroeg, / en progressieve idealen in hun baantjes te vertalen, / dan zou ik ook niet gaan, als één van hen het vroeg. (terug)
  3. Als er in 1981 een CDA-D66-PvdA kabinet moet worden gevormd, willen eigenlijk binnen de PvdA de meeste politici liever dat Den Uyl zich terugtrekt. Dat gebeurt niet. Vervolgens functioneert het kabinet dermate slecht, dat de PvdA ministers een nieuwe partijleider willen kiezen. Echter zij zijn als collectief dermate verdeeld, dat zij daartoe niet in staat zijn. Een grondige analyse is hier niet op zijn plaats, maar wellicht geven enkele citaten van de PvdA minister André van der Louw enige indruk van de malaise. Op p.139 in Op de huid van de tijd vertelt hij: "Alle PvdA-ministers en de fractievoorzitter drongen er [in 1982 EB] bij Joop op aan om het roer aan mij over te geven. Hij deed dat na enige bezinning niet, wetende dat niemand in het openbaar de confrontatie zou aangaan. Dat hadden we hem verzekerd uit vriendschap en door de enorme waardering voor zijn vroegere leiderschap". Op p.41 in De Rode Hoed en andere verhalen diept hij de situatie verder uit: "Als Joop besluit te blijven kan hij op ieders loyale steun rekenen. Het respect en de bewondering voor wat hij in de loop van de jaren voor de PvdA heeft gedaan is groot en staat een andere conclusie in de weg. Ook bij mij". Hij vraagt persoonlijk Den Uyl om afstand te doen, maar kan niet doorzetten: "'Ik weet het al Joop, het antwoord ligt op de bodem van je ziel ...' Ja hoor, Joop blijft. Bedrieg ik mijzelf of zijn mijn stappen bij het verlaten van het departement toch lichter dan bij het betreden?" Kennelijk telt de toekomst van de PvdA even niet mee. Ed van Thijn vertelt op p.91 in Kroonprinsenleed: "Opnieuw riep ik dat ik niet beschikbaar was voor een vadermoord". En op p.94 citeert hij Jos van Kemenade: "Het ging niet aan om de grote leider voor het front van de fractie aan het kruis te nagelen. Het was genoeg geweest - en het was moeilijk om dat tegen hem te zeggen - we bleven toch allemaal kinderen van Den Uyl". Kenmerkend voor de aan verheerlijking grenzende verhoudingen is, dat Den Uyl talloze malen is geëerd met een liber amicorum, bijvoorbeeld De kleine stappen van het kabinet-Den Uyl (1978), Twee dingen ... (1981), Tekens in de tijd (1984), Politiek als hartstocht (1985), Herinneringen aan Joop den Uyl (1988), en Illusies van Den Uyl? (1998). Dat is echt te veel van het goede. Terecht is Wouter Bos er in Dit land kan zoveel beter wat wrevelig over (p.16): "Politiek was voor mij vooral een wedstrijd. Tussen Den Uyl en Wiegel. Of Den Uyl en Van Agt. En Den Uyl verloor heel vaak". En op p.22: "En de onverzettelijkheid [bij Den Uyl EB] leek alleen maar te zijn toegenomen. Nu, na al die jaren, zie ik ook wel de keerzijde van die onverzettelijkheid: de PvdA vernieuwde zich in de jaren tachtig te langzaam". (terug)
  4. De Verenigde Staten van Amerika vormen ook hier een bron van inspiratie. Zij hebben institutioneel het aantal termijnen van de president beperkt. Toch bevredigt men de menselijke behoefte aan continuïteit, en wel door ruimte te bieden aan politieke dynastieën (Roosevelt, Kennedy, en recenter Bush, Clinton). (terug)