Titelblad boek Monopoly capital

Monopoly capital ---- Een recept voor een utopische dwangbuis

Publicatie: Penguin Books Ltd (1966, Harmondsworth)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 30 april 2015

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Het boek Monopoly capital is geschreven door Paul A. Baran en Paul M. Sweezy, allebei economen met een grote naam in de marxistische school. Baran is geboren in de Sovjet-Unie, maar zijn wetenschappelijke carrière heeft zich grotendeels afgespeeld in de Verenigde Staten van Amerika (afgekort VSA). Sweezy is een Amerikaan van geboorte, die is geradicaliseerd tijdens de Grote Depressie, en toen tot de marxistische leer is bekeerd. Ook hij was professor aan een Amerikaanse universiteit, wat slechts weinig marxisten is gegund. Sweezy heeft vele boeken gepubliceerd over het socialisme, en bovendien was hij uitgever van Monthly review, een socialistisch tijdschrift. Baran heeft enkele boeken geschreven, en daarnaast heeft hij regelmatig essays gepubliceerd, met name in Monthly review. Als twee zulke prominente wetenschappers hun krachten bundelen, dan zijn uiteraard de verwachtingen hoog gespannen. Vertrouw, maar zie toe wie. Alle vis is geen bakvis.

Monopoly capital verscheen precies op het juiste moment. New Left had geprofiteerd van de beweging voor burgerrechten, en was op de top van zijn succes. De Amerikaanse regering was onpopulair wegens de tegenslagen in de Vietnam-oorlog. En in Zuid-Amerika deden linkse guerrillabewegingen een greep naar de macht. In een dergelijk maatschappelijk klimaat wordt de revolutionaire theorie van Karl Marx plotseling zeer concreet. Er is bereidheid om de bakens te verzetten. Daarbij moet worden aangetekend, dat Monopoly capital een beeld schetst van oprukkende monopolies, wat eigenlijk vooral aansluit bij de Leninistische interpretatie, zoals die is verwoord door de wrede dictator V.I. Oeljanov. Inhoudelijk vertoont de analyse in Monopoly capital dan ook enige gelijkenis met soortgelijke studies, die indertijd verschenen in de Sovjet-Unie. Des al niettemin behoudt het boek zijn typisch Amerikaanse karakter. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.

De originaliteit van Monopoly capital zit wellicht vooral in de stelling, dat de winstvoet tendentieel stijgt. Immers Marx heeft steeds beweerd, dat de winstvoet tendentieel daalt. Echter volgens Baran en Sweezy gaat die wet niet meer op voor de monopolistische productie. Op zich is hun mening begrijpelijk, want de naoorlogse jaren worden gekenmerkt door een ongekende welvaart, ook in de VSA. Vervolgens beweren de auteurs, dat de stijging uiteindelijk toch moet uitmonden in een crisis. Daarnaast besteedt het boek aandacht aan indertijd actuele zaken, zoals het imperialisme en militarisme (Vietnam!), en zoals de interraciale relaties. Meer in het algemeen wordt de kapitalistische maatschappij kritisch tegen het licht gehouden. Het drijft als een baksteen. Of in vriendelijkere woorden, het huis lijdt last, als de schuur brandt.

Echter hoewel Monopoly capital een herkenbaar beeld schetst van de rumoerige tijdgeest, valt het relaas nogal tegen. Baran en Sweezy blijven te zeer hangen in Leninistische frasen en dogma's, die uw recensent weinig geloofwaardig vindt. Wat men van de pastoor moet hebben, dat krijgt men in de hemel. Met hopen alleen komt geen zaad in het bakje1. Het concurrerende werk Economics van Hunt en Sherman is even radicaal en veelomvattend, maar vermijdt de Leninistische valkuilen. Daarom geeft uw recensent de voorkeur aan Economics, waarover zelfs één van de eerste recensies in deze Gazet is geschreven. Monopoly capital is dermate achterhaald, dat uw recensent ruim tien jaren terug het nog slechts kon aanschaffen op een trotskistische boekenmarkt! Was het tijdens een Keer-het-tij manifestatie? Dat wil overigens niet suggereren, dat men het boek dan maar terzijde moet leggen. De creatie van Baran en Sweezy blijft een boeiend tijdsdocument.

Wat kan de lezer zoal vinden in Monopoly capital? De auteurs menen dat het kapitalisme zich ontwikkelt in de richting van oligopolistische structuren. Gemakshalve duiden zij die aan als monopolies, en in meer algemene zin als monopoliekapitaal. Zij willen dit fenomeen nader bestuderen, en kiezen voor dat doel de VSA uit. In 1963 neemt de geproduceerde meerwaarde (in de Engelse taal surplus), bestaande uit winsten, rente, belasting en dergelijke, 56% van het bruto binnenlands product (BBP) in. Het bedrijfsleven wordt gedomineerd door de leiders (managers) van de monopolies. Die knorren aan de volle bak. Zij willen hun eigen loon maximaal maken, en streven naar hoge winsten. De oligopolie-vorm biedt hiervoor goede kansen, en zij reduceert de risico's. De oligopolist is een prijsmaker, hetzij als marktleider, hetzij via de stilzwijgende collusie met zijn bedrijfsgenoten. Zij slagen er in om de totale meerwaarde omhoog te drukken. Men bemerkt in deze tijd, dat elk uit is op zijn profijt.

In navolging van het Leninisme vinden ook Baran en Sweezy, dat de staat zich dienstbaar opstelt aan het monopoliekapitaal. Hiervoor bestaat de aanduiding stamokap (een afkorting van staatsmonopolistisch kapitalisme). De auteurs vinden die benaming minder juist, omdat de staat geen afzonderlijke machtsfactor is. Hij is onderworpen aan de managerklasse2. De oligarchie van managers is voortdurend op zoek naar mogelijkheden om de meerwaarde winstgevend te investeren. Echter wegens de stijgende tendens van de meerwaarde wordt de absorptie ervan steeds moeilijker. Men krijgt zijn zaadje terug, maar niet meer.

Daarom verwachten Baran en Sweezy, dat het monopoliekapitaal tenslotte in een crisis zal raken. Het krijgt geen slag meer aan de bak. Evenwel zijn er allerlei manieren om dit moment uit te stellen. Bijvoorbeeld kan extra consumptieve vraag worden opgewekt door meer reclame te maken. Maar volgens de auteurs zijn reclame-uitgaven onproductief. Dat oordeel geldt eveneens voor allerlei speculatieve financiële diensten. Ze parasiteren, en zijn geen pijp tabak waard.

Een ander deel van de meerwaarde wordt geabsorbeerd door de belastingen. Het keert terug naar het bedrijfsleven in de vorm van defensieuitgaven, die werk verschaffen aan 9% van de beroepsbevolking. Volgens de auteurs is het militaire apparaat gericht tegen een eventuele rebellie van de eigen bevolking. Wat de heren wijzen, moeten de gekken prijzen. Voorts is het leger nodig om de Sovjet-Unie te omsingelen, hoewel die staat zich vreedzaam gedraagt. De rijke toplaag zorgt dat de overige bestedingen in de publieke sector minimaal blijven. De wegenaanleg wordt gestimuleerd door de automobielindustrie. De absorptie van meerwaarde kan ook verlopen via investeringen in het buitenland, al kent dat zijn grenzen. Daardoor wordt het werkterrein van de oligopolies mondiaal. Uiteraard kopen de oligopolies allerlei buitenlandse regeringsleiders om. Des al niettemin blijven de auteurs geloven in de onvermijdelijke komst van de crisis. Een pijp tabak verlet niet.

Racisme is nuttig voor het monopoliekapitaal, omdat aldus de negers een leger van goedkope arbeidskrachten vormen. Alle baksels en brouwsels zijn niet gelijk. Voor Baran en Sweezy zijn de negers een potentieel revolutionaire groepering. Ze klagen over de ghetto vorming. De auteurs stoppen niet bij hun economische analyse, maar zij vullen haar aan met een cultuurfilosofie. In het algemeen is het leven onder het monopoliekapitaal oppervlakkig, leeg en vergankelijk. Mensen voelen zich vervreemd in de maatschappij. Zij verdringen hun emoties, via zelfrepressie. Vrouwen worden er hysterisch van, zo suggereert het betoog op p.344. Kortom, het hele systeem is irrationeel. De VSA dreigen te bezwijken onder de krankzinnigheid, terwijl overal elders in de wereld het oproer kraait. Het leven is zo sterk als pottebakkerswerk. Deze beschouwing is een mengsel van oudbakken marxisme, en van de kritische theorie, die is ontwikkeld door de neomarxistische School van Frankfort.

Tien jaren terug al vond uw recensent, hoewel indertijd naïef en goedgelovig, de beweringen van Baran en Sweezy tè vergezocht. Zeker bevat Monopoly capital veel interessante feiten. Echter de auteurs proberen de realiteit te persen in de dwangbuis van hun utopische dogma. Zij is een misbaksel en een belediging van de intelligentie van de lezer. Toch kan de eenvoud ervan verleidelijk zijn, bijvoorbeeld voor jongeren, verontwaardigd door het onrecht in de wereld. Is het kalf jong, dat doet menige sprong. Deze demagogie irriteert, mateloos3. Voor wie dit gevoel wil ervaren, is Monopoly capital een goede keus.

  1. In de ogen van uw recensent zijn de opvattingen van Baran en Sweezy een trieste dwaling. De beide denkers zijn zelfs bereid om de bestaande democratie via een revolutionaire omwenteling te vervangen door iets onbestemds. Inderdaad komen mensen in beweging door dit soort agitatie, maar niemand wordt er beter van (wellicht afgezien van de enkele volksmenner). Men vraagt zich af hoe hierop zedelijk kan worden gereageerd. Steeds moet men een middenweg zoeken tussen het isoleren en integreren van extremisme. Enerzijds voelt uw recensent weinig voor de heksenjacht en vervolging van Leninisten, waartoe vanaf 1949 de Amerikaanse regering is aangezet door de senator Arthur MacCarthy. Ongetwijfeld hebben Baran en Sweezy geleden onder deze repressie. Anderzijds kan men niet toelaten, dat kwetsbare groepen zoals jongeren worden geïndoctrineerd door agressieve agitatoren. De democratie heeft het recht en zelfs de plicht om zich te verdedigen.
    De West-Duitse protestzanger Walter Mossmann heeft hierover zijn eigen opvattingen, die hij uitlegt in het gedicht Sieben Fragen eines Schülers: Sag mal, sag mal, sag mal, Herr Lehrer, / das interessiert uns jetzt. / Wie führt man heute den Klassenkampf / trotz Klassenjustiz und Gesetz? / Wie kämpft man gegen das Berufsverbot, / das dich kastriert weil es dich bedroht? / Na und, mein Junge, na und. / Ich verbrenne mir halt nicht den Mund. / Ich spür dem Kapital aufs Grund- / gesetz und komme gesund / auf den Hund. / Hör mal, hör mal, hör mal, Herr Lehrer, / wir stecken dir jetzt aber ein Licht. / Einen Lehrer, der nicht aus der Geschichte lernt, / den brauchen wir nicht. / Wir brauchen einen Lehrer, der dem Volke nützt / und trotzdem nicht auf der Straße sitzt. / Und wie man das organisiert / daß sich jeder solidarisiert, / das wird hier diskutiert.
    (terug)
  2. De West-Duitse cabaret-artiest Dieter Süverkrüp geeft in het gedicht Lied vom Nutzen een indruk van de onderdrukking: Denn was dem Unternehmen nützt, das nützt auch dir, mein Junge. / Und wenn dir unterm Arme schwitzt, weil dir die Angst im Nacken sitzt, / daß dir dein Job verloren geht, das hebt die Produktivität, und hält das Geschäft im Schwunge. / Und nützt dem Unternehmen sehr und drum auch dir, mein Junge. / Und was dem Unternehmen nützt, geht dich nichts an, mein Junge. / Das Unternehmen unternimmt, damit am End die Rechnung stimmt. / Es fragt sich höchstens noch für wen, wag da nicht hinein zu sehen. Und hüte deine Zunge. / Was deinem Unternehmen nützt, das nützt schon auch dir, mein Junge. / Verschleiß dein Leben wie es ist, und werde niemals Kommunist. / Und pfeif auf Mitbestimmungsrecht, es täte den Gewinnen schlecht, und auch die Rüstung lähmend. / Was dir, mein Junge, wirklich nützt, tangiert das Unternehmen. / Wir haben bestens vorgebaut, damit ihr nicht die Tour versaut. / Solang ihr nicht organisiert, mit Macht den Kampf von unten führt, euch kann weiterzahlen. / Was dir, mein Junge, wirklich nützt, wird nicht vom Himmel fallen. (terug)
  3. De West-Duitse cabaret-artiest Dieter Süverkrüp maakt in zijn gedicht Erschröckliche Morität vom Kryptokommunisten de kritiek op het Leninisme belachelijk. De satire is daadwerkelijk een sterke zijde van extreem-links: Wenn die Sonne bezeichnenderweise im Osten und rot hinter Wolken aufgeht, / das ist seine Zeit da er flach wie ein Tiger aus hehrenem Bette aufsteht. / Er wäscht sich nur ungern und blickt in den Spiegel mit seinem Mongolengesicht. / Er putzt sich die Zähne mit Branntwein und trinkt einen Wodka, mehr frühstückt er nicht. / Dann zieht der Kommunist die Unterwanderstiefel an und dann geht er an sein illegales Untertagwerk ran. / Und dann fletscht er die Zähne, die Hand hält er vor, denn das darf ja kein Mensch niemals sehen. / Um neun Uhr zehn frißt er das erste Kind, blauäugig blond aus dem Kindergarten. / Um elf brennt die Kirche, es drängen sich hilfsbereit Feuerwehr, Bürger und Christ. / Derweil diskutiert er mit Schwester Theres bis die auch für den Weltfrieden ist. / Der Kommunist ist so geschickt, dagegen kann man nichts. Und zum Mittag schreibt er gar noch ein politisches Gedicht. (terug)