Titelblad boek Het economisch getij

Het economisch getij ---- Lessen over de conjunctuur

Publicatie: J. Emmering (1929, Amsterdam)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 20 april 2015

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Oorspronkelijk zag uw recensent geen reden om Het economisch getij van Sam de Wolff te bespreken. Immers de Heterodoxe Gazet is zelf een voortdurende recensie en lofrede van het levenswerk van De Wolff. Maar geleidelijk is toch het besef gegroeid, dat Het economisch getij een afzonderlijke beschouwing verdient. Wellicht spoort deze recensie anderen aan om zich opnieuw te verdiepen in het gedachtengoed van De Wolff.

Hoewel Het economisch getij tegenwoordig in de vergetelheid is geraakt, heeft het bij zijn verschijnen in 1929 beroering veroorzaakt onder economen. Indertijd prees men de kwaliteit en originaliteit. Bijvoorbeeld vertelt J.R.M. van den Brink, de katholieke minister van economische zaken en bestuurder van de Amro bank: "Ik kocht [Het economisch getij] als een van mijn eerste schatten in het begin van de 'grote depressie' aan een boekenstalletje in de Amsterdamse Oudemanhuispoort. In de jaren zeventig begin ik er weer in te bladeren" en "Wanneer ik als aankomend economiestudent in 1934 uit mijn raam kijk, zie ik een rij haveloze mannen: een dagelijks terugkerende stoet werklozen die zich komt melden aan het loket van een inderhaast ingericht stempellokaal. Sam de Wolffs analyse van de lange conjunctuurgolf staat dan vooraan op mijn boekenplank!"1

De vermaarde econoom Jan Tinbergen is in 1929 net afgestudeerd, en bespreekt dan Het economisch getij in het tijdschrift De Socialistische Gids. Hij meent: "Wanneer we tenslotte de betekenis van dit boek in enkele regels trachten samen te vatten, dan moeten we allereerst zeggen dat het een levend boek is. De vlotte stijl in het algemeen en het polemies karakter van verschillende gedeelten houden de aandacht gaande. De kracht van het boek zal m.i. voornamelik gezocht moeten worden in het geven van een blik in het gebied der konjunktuurtheorie aan beginnende studerenden en belangstellenden. (...) Het zal zeker veel lezers tot verder nadenken brengen en het is altijd goed, wanneer men dat van een boek kan zeggen". Voor de altijd onbewogen Tinbergen is dit een enthousiaste ontboezeming2.

Jacob van der Wijk, economisch onderlegd en een huisvriend van De Wolff, stelt: "De waardering die het werk in sommige buitenlandse kringen ten deel viel, heeft vermoedelijk er toe meegewerkt de mening t.o.v. de wetenschappelijke betekenis van dit werk in Holland gunstig te beïnvloeden". Handig verkiest Van der Wijk om prof. J. van Gelderen te citeren, die gewoonlijk een bestrijder is van De Wolff: "Erkend moet worden dat (...) na Hilferding's boek Das Finanzkapital en Rosa Luxemburg's Die Accumulation des Kapitals uit de school van Marx zulk een breed opgezette poging om steunend en voortbouwend op hetgeen Marx als econoom heeft gepresteerd tot vruchtbare economische uitkomsten te geraken, niet meer is ondernomen"3.

De Wolff stelt zich in Het economisch getij de gigantische opgave om de economische conjunctuur theoretisch te verklaren. Hij bouwt met zijn theorie voort op de werken van marxistische auteurs (Marx en Engels, alsmede navolgers zoals Tugan Baranowsky, en de zonet genoemde Luxemburg en Hilferding). Voor De Wolff is de conjunctuurtheorie niet een apart vakgebied, maar moet zij integraal worden ontwikkeld met een theorie van economische groei4. De Wolff heeft ten opzichte van zijn marxistische voorgangers het voordeel, dat hij goed thuis is in wiskundige technieken. Daardoor is hij (evenals zijn geestverwanten Jacob van der Wijk en Asse Baars) bij uitstek bevoegd om het marxisme te moderniseren5. Bovendien begint De Wolff zijn studie met het verzamelen van een enorme hoeveelheid statistische gegevens. Daarmee introduceert hij de econometrie in de marxistische theorie.

Wat heeft Het economisch getij inhoudelijk te bieden? Het boek vangt aan met een historisch overzicht van de ontwikkeling van de conjunctuurtheorie. Op p.51 wordt gewezen op een belangrijke studie van de zonet genoemde J. van Gelderen, die naast de schommelingen van korte duur ook een golfbeweging met een periode van ruim veertig jaren ontwaart. Kennelijk kent de conjunctuur een dubbel-beweging6. Vervolgens presenteert De Wolff een indrukwekkende verzameling statistische gegevens. Indertijd wordt het bruto binnenlandse product nog niet berekend, zodat De Wolff zijn toevlucht moet nemen tot meer oppervlakkige indicatoren. Met name moeten hier de prijs-indices van allerlei waren worden genoemd. De Wolff baseert zijn betoog vooral op een samengestelde index, te weten het Sauerbeckse indexcijfer voor voedingsstoffen en materialen.

De Sauerbeckse index is een maat voor de conjunctuur, omdat gewoonlijk de hausse leidt tot inflatie, en de baisse leidt tot desinflatie of zelfs deflatie. De Wolff onderzoekt in deze empirische gegevens vooral de lange-termijn schommelingen. Daartoe analyseert hij ook alternatieve indices, zoals het productievolume van grondstoffen, de aanleg van spoorwegen, en de arbeidsproductiviteit7. Al op p.80 modelleert De Wolff de lange golfbeweging in het economisch getij, waarbij hij simpelweg het model van Van Gelderen actualiseert. Op p.193 modelleert hij vervolgens ook de korte golfbeweging. Oorspronkelijk had deze een periode van tien jaren, maar zij krimpt in, tot zeven jaren na 1900 8.

Overigens schijnt het dat De Wolff deze ontdekking al ver vóór 1929 heeft gedaan, en heeft hij haar gepresenteerd in het artikel Prosperiteits- en depressieperioden uit 1921 9. Aldus bereiken volgens De Wolff de korte en de lange golf beiden hun dieptepunt in 1927 (zie p.188). Hij heeft hierdoor de Grote Depressie van 1929 voorspeld! Helaas heeft dat succesje zijn toch al forse eigendunk vergroot, en tevens zijn opponenten nòg giftiger gemaakt. En inderdaad is De Wolff hier tè stellig10.

Nu De Wolff een model heeft gevonden voor de conjunctuur, gaat hij op zoek naar een oorzakelijke verklaring. Hij vertrekt vanuit het marxistische uitgangspunt, dat in het kapitalisme de crises een endogene (inherente) oorzaak hebben. Immers hij heeft zojuist onderbouwd, dat de conjunctuur een regelmatig patroon volgt. Hij voegt hieraan nog interessante statistieken toe, die aantonen dat de conjunctuur correleert met het menselijke gedrag. Aldus zou men kunnen aannemen, dat bijvoorbeeld een hausse ontstaat dankzij een voorafgaande geboortegolf! De Wolff hecht hieraan geen geloof, en meent dat huwelijken en geboorten een reactie zijn op de conjunctuur11. Zelfs poneert hij de prikkelende stelling, dat juist in de economische opbloei mensen politiek actief worden, terwijl er tevens veel oorlogen worden uitgevochten. Dat zou kunnen bijdragen aan het ontstaan van de crisis.

Maar voor de doorslag gevende oorzaak van de economische conjunctuur wijst De Wolff toch de investeringen aan als de drijvende motor, in aansluiting op de algemeen heersende opinie. De investeringen vertonen als geheel een zekere regelmaat, omdat de machines ongeveer gelijktijdig verslijten. De Wolff wil nu aantonen, dat men ooit is gaan investeren met een economische golfbeweging. Hij gebruikt daarvoor de theorie van de beroemde econoom W.S. Jevons, die meent dat de investeringen worden aangemoedigd door gunstige oogsten. De oogsten zijn afhankelijk van meteorologische condities, en die worden beïnvloed door de zonnevlekken. En de zonnevlekken zouden ontstaan in een regelmatig tijdspatroon. De Wolff omarmt deze theorie, en onderbouwt haar in een analyse van de door de astronoom R. Wolf berekende getallen (de zogenaamde Relativzahlen) als maat voor de activiteit van de zonnevlekken.

Daarmee is ook de verklaring van de conjunctuur rond: de zonnevlekken geven regelmaat aan de oogsten en investeringen, en vervolgens bestendigen de afschrijvingen van de productie-outillage die regelmaat. Echter de door De Wolff getoonde meteorologische statistieken laten dermate veel ruimte voor twijfel over, dat zijn verklaring nauwelijks enige wetenschappelijke bijval heeft gevonden. Kortom, de verklaring die De Wolff geeft van de conjunctuur is nog meer omstreden dan het conjunctuur-model. Op zich is dat geen ramp, want in beginsel bestaan er geen exacte modellen. Echter De Wolff heeft zijn eigen betoog steeds gehouden voor de absolute waarheid, en helaas heeft dat zijn wetenschappelijke aanzien geschaad12.

Vervolgens begint het tweede deel van het boek, dat zich verdiept in de structurele economische groei. Dit deel is minstens zo interessant als de beschouwingen over de conjunctuur. Ondanks het feit dat De Wolff een overtuigd aanhanger is van de arbeidswaardeleer, past hij hier de theorie van het grensnut toe. Dit is mede te danken aan de socioloog Rudolph Kuyper, die al in 1902 de grensnutleer had geïntroduceerd in het Nederlandse marxisme. De Wolff maakt de intrigerende keuze om niet de gangbare versie van de grensnutleer toe te passen, maar gebruik te maken van de oorspronkelijke versie, die is ontwikkeld door de Duitser Herman Gossen. De versie van Gossen rekent met de beschikbare tijd van mensen als de meetlat voor de allocatie van economische grootheden, terwijl de latere versie rekent met hoeveelheden van producten. Aldus staat bij Gossen en De Wolff de tijdsallocatie centraal, net zoals bij Marx.

Inderdaad blijkt dit voordelen te hebben, en zelfs is de aanpak van Gossen onlangs weer in zwang gekomen dankzij het werk van de Nobelprijswinnaar G.S. Becker. In dit geval leidt de intuïtie van De Wolff tot een succes13. De grensnutleer stelt, dat consumptie leidt tot genot (of lustgevoel, tevredenheid, welzijn, nut). In navolging van Gossen neemt De Wolff aan, dat daarnaast het verrichten van arbeid leidt tot leed (onlust, onvrede, onnut). Als iemand arbeidt, dan brengt hij een genotsproduct voort, maar ervaart tevens een groeiend onlustgevoel. Aldus kan men het evenwicht berekenen, waarbij het genot en de onvrede elkaar precies compenseren. Dit punt bepaalt de omvang van het maatschappelijke product14. Gossen en De Wolff beschrijven de tijdsallocatie ook voor het geval, waarin iemand diverse genotsproducten kan voortbrengen. De Wolff onderzoekt voorts de tijdsallocatie bij verschillende soorten arbeid.

Tevens wijst De Wolff er op, dat in het kapitalisme er niet per sé een volledige werkgelegenheid heerst. Hij distantieert zich van de grensproductiviteitsleer, die uitgaat van evenwicht op de arbeidsmarkt. Nu De Wolff deze neoklassieke theorie niet wil gebruiken, moet hij zelf een theorie van de arbeidsmarkt bedenken. En daadwerkelijk slaagt hij er in om een vernuftig model te ontwikkelen, waarmee de werkloosheid en het bruto binnenlandse product kunnen worden berekend. Zelfs laat het model zien hoe de arbeidsmarkt verandert ten gevolge van de technische vooruitgang. Dit model oogt dermate krachtig, dat men zich afvraagt waarom het niet een vaste plaats heeft gekregen in de standaard leerboeken15.

Nu De Wolff de omvang van het product heeft berekend, gaat hij over tot de analyse van de economische structuur. Daarvoor gebruikt hij het vermaarde meer-sectoren model, dat Karl Marx en Friedrich Engels presenteren in de tweede band van Das Kapital. Daarmee kan men de verhoudingen tussen de diverse sectoren doorrekenen. De Wolff breidt op inventieve wijze het meer-sectoren model uit tot de situatie, waarin tussentijds de productietechniek kan veranderen. Met andere woorden, dit model van De Wolff houdt rekening met de voortdurende kapitaal-accumulatie en met de stijgende organische samenstelling van de voortbrenging. Overigens schijnt De Wolff dit model al veel eerder te hebben gepubliceerd, te weten in zijn artikel Accumulatie en crisis uit 1915 16.

Vervolgens constateert De Wolff, dat een stijgende kapitaaluitrusting noodzakelijk zal leiden tot een stijgende arbeidsproductiviteit. Het is te complex om ook die mee te nemen in het model, en daarom grijpt De Wolff noodgedwongen terug op een kwalitatieve redenatie. Een stijgende productiviteit komt overeen met een stijgende uitbuiting, zeker wanneer zij plaats heeft in de sector voor het eindverbruik (levensmiddelen). De Wolff redeneert: als de uitbuiting stijgt, dan houdt de ondernemer een groter deel van zijn productie over. Zijn meerwaarde neemt toe. Volgens De Wolff kan de ondernemer zijn extra-winst nergens investeren zonder tegelijk de productieverhoudingen te verstoren. Aldus levert hij een bewijs uit het ongerijmde, dat een continue stijging van de meerwaardevoet onmogelijk is. De consequentie is, dat de meerwaardevoet enkel schoksgewijze zal kunnen toenemen. Op die manier geeft De Wolff ook theoretisch een verklaring voor het ontstaan van crises.

In conclusie: stel er zou geen regelmaat zijn in de zonnevlekken, die zorgt voor periodieke investeringen. Dan nog kunnen de investeringen niet continu verlopen, want dat zou permanent de verhoudingen in het productieproces verstoren. Dien ten gevolge zijn de investeringsgolven ongemakkelijke maar noodzakelijke kantelpunten van innovatie, waarna de economie weer enige tijd op de oude voet, in constante structuurverhoudingen, kan voortgaan. Des al niettemin oogt het bewijs van deze theorie van de stapvormige ontwikkeling van de meerwaardevoet enigszins geforceerd. Het roept meer vragen op dan het oplost17.

Men moet het betreuren, dat De Wolff na het verschijnen van Het economische getij geen vervolgstudies heeft gepubliceerd. De tijd was er evenwel niet meer naar. Immers kort daarna greep in Duitsland het fascisme de macht. Daardoor verdween de Duitse sociaal-democratie, die juist zo een belangrijke bron van inspiratie was voor De Wolff. En het toekomstvisioen van een socialistische maatschappij verloor aan geloofwaardigheid. Bovendien was het fascisme een directe existentiële bedreiging voor De Wolff en zijn Joodse geloofsgenoten. Het motiveerde De Wolff om meer tijd te besteden aan maatschappelijke activiteiten, zoals het Zionisme.

Uw recensent vindt de totaalbalans van Het economisch getij duidelijk positief. De Wolff heeft een rijke verzameling aan statistische gegevens van de conjunctuur gepresenteerd. Zijn modellen zijn onverminderd origineel en inventief. Niet allemaal zijn zij even overtuigend, maar toch vindt men bij hem ideeën, die hun tijd vooruit zijn. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval, wanneer De Wolff de tijdsallocatie volgens Gossen in ere herstelt. Prijzenswaardig zijn ook het marxistische meer-sectoren schema, en zijn constatering dat het schema niet is te verenigen met een stijgende arbeidsproductiviteit. Uw recensent zou willen dat men in Het economisch getij méér ziet dan enkel een rariteit. Het boek heeft voldoende kwaliteit om te worden beschouwd als een wetenschappelijk werk - ondanks zijn gebreken. Voor wetenschappers die zich verdiepen in de conjunctuur bevat het boek ook in het heden nog belangwekkend en relevant materiaal.

  1. Zie p.74 in Zoeken naar een 'heilstaat' (1984, Elsevier) van J.R.M. van den Brink. (terug)
  2. Zie p.8 in de overdruk Het ekonomiese getij (1929, N.V. De Arbeiderspers) van J. Tinbergen. Oorspronkelijk is het artikel gepubliceerd in De Socialistische Gids. (terug)
  3. Zie p.9 en p.24 in Strijdkracht door wetensmacht (1938, N.V. De Arbeiderspers) onder redactie van J. van der Wijk. Sam de Wolff zelf noemt op p.234 en verder in zijn autobiografie Voor het land van belofte (1978, SUN) enkele minder vleiende recensies. In het bijzonder ergert hij zich aan de kritische commentaren van twee oude geestverwanten, te weten Rudolph Kuyper en Jacob van Gelderen. Kuyper heeft in een schriftelijke cursus geschreven: "Wat hebben we aan onvoldoend en slordig verzameld feitenmateriaal en aan overhaaste gevolgtrekkingen? Het staat vast, dat de Wolff, om op wetenschappelijk gebied iets nieuws te presteren, zich de tijd en rust niet gunde om met meer bezonnen werk voor de dag te kunnen komen". En: "Wij moeten niet vergeten, dat dit boek het werk is van een auteur, die zich niet geheel vrij aan de wetenschap vermag te geven, maar die voor zijn broodwinning zich een drukke werkkring buiten de theoretische arbeid moet getroosten. [Men zal zich] wel tienmaal bedenken, alvorens de tekortkomingen van dit boek te gaan honen". Aardig is het inderdaad niet. Maar op p.7 in Strijdkracht door wetensmacht schrijft ook Jacob van der Wijk, de huisvriend van De Wolff: ""De Wolff is geen Doktor. Sterker, hij is niet eens doktorandus of candidaat, hij behoort tot het geslacht der onafgewerkte studenten, dat onder de vroegere generaties van socialistische voorgangers rijkelijk vertegenwoordigd was - niemand minder dan Karl Kautsky, ons aller voorganger, behoorde er toe! De verklaring van dit verschijnsel is eenvoudig genoeg: schaars als het aantal intellectuelen was (...) hadden zij voor deze beweging zeldzaamheidswaarde, een waarde die rijkelijk uitgebuit werd, zo rijkelijk, dat bij velen de beroepsstudie er het slechtoffer van werd". En natuurlijk heeft juist sinds de aanvang van de twintigste eeuw de economische wetenschap een zodanig enorme vlucht genomen, dat autodidacten en generalisten moesten afhaken. Volgens Frank Kalshoven op p.199 in Over marxistische economie in Nederland (1993, Thesis Publishers) heeft Van Gelderen een recensie van maar liefst zestig pagina's geschreven in De Socialistische Gids. Zij zou hebben geleid tot een breuk in zijn vriendschap met De Wolff.
    Overigens was indertijd de sociaaldemocratische wereld zo klein, dat iedereen elkaar kende. Dat leidde tot allerlei persoonlijke aversies. Het herinnert aan een bak. Op grote verzoendag ontmoet Moisje zijn vroegere vriend en tegenwoordige vijand in de synagoge. In een vergevingsgezinde stemming gaat hij naar hem toe en reikt hem de hand. Hij zegt: "Ik wens jou alles toe wat je mij toewenst". De ander reageert: "Begin je nu weer opnieuw?" (terug)
  4. Op p.9 in de overdruk Het ekonomiese getij constateert Tinbergen: "[Het vraagstuk van de groei] rekent men tot de struktuurproblemen, welke niet in het eigenlike konjuktuuronderzoek tuis horen. (...) De oorzaken, die gewoonlijk de schommelingen teweeg brengen, zijn duidelijk te scheiden van andere, die alleen de algemene hoogte van de produktie verklaren. Wanneer men statisties vaak veel gemakkeliker de veranderingen van sommige grootheden te weten komt dan die grootheden zelf, is de beperking tot de veranderingen van nature aangewezen". Echter de moderne wetenschap kiest partij voor De Wolff, en hanteert een integraal model voor groei en conjunctuur. Trouwens, op diverse momenten toont de recensie van Tinbergen, dat in 1929 zijn economische inzichten nog niet de latere diepte hebben. Zij is een jeugdwerk. Dat is jammer, want het boek van De Wolff had beter verdiend. Terzijde zij opgemerkt, dat uw recensent evenmin instemt met de opvatting van Tinbergen, dat Het economisch getij een boek voor beginners is. Integendeel, het boek is bij tijd en wijlen lastig toegankelijk. (terug)
  5. Op p.230 in Voor het land van belofte schrijft De Wolff over Baars: "Men mocht klaarblijkelijk bij deze materie geen mathesis gebruiken. Daarom was de toenmaals zeer revolutionaire ingenieur A. Baars, die bovendien door zijn mathematische en natuurwetenschappelijke scholing toch het minst vooringenomen diende te staan tegen dergelijk pogen, er onmiddellijk bij om schrijver dezes daarvoor te kapittelen. Hij schreef: 'Marx stelt de feiten, die De Wolff in zijn artikel op dezelfde wijze aangeeft, nadrukkelijk op de praktijk van het kapitalisme, waardoor ze logisch verklaard worden. De Wolff wilde er een wiskundige formule omheen construeren en moest daardoor de eenvoudige werkelijkheid onherkenbaar verwringen'." Men ziet hoe De Wolff door rechts èn extreem links werd aangevallen. Overigens zou Baars later zelf een overigens gebrekkige poging ondernemen om de conjunctuur wiskundig te modelleren. (terug)
  6. De studie van Van Gelderen dateert uit 1913, en is dus gepubliceerd (in De Nieuwe Tijd) vóór het verwante werk van de beroemde Russische econoom Kondratieff. De Wolff wijst er op, dat al eerder de marxistische econoom Parvus (het pseudoniem van de Rus A.I. Helphand) een langdurige Sturm und Drang periode in de conjunctuur had ontdekt. Kennelijk krijgt diegene de eer van de ontdekking, die het hardste roept. (terug)
  7. Het moderne conjunctuur-onderzoek hanteert eveneens tal van indices. Daarvan zijn sommigen voorafgaand (bijvoorbeeld anticyclisch), en anderen gelijktijdig of achterblijvend. Zie p.18 in The business cycle (1991, Princeton University Press) van H.J. Sherman, een boek dat in vele opzichten verwant is aan Het economisch getij. (terug)
  8. Jaap van Duijn maakt hiervan op p.24 in Trends en cycli (2008, Balans) een karikatuur door te veronderstellen, dat die inkrimping zich lineair zou voortzetten. Hij concludeert daaruit nogal flauw, dat in het model tenslotte de crisis permanent zou worden, en wel in 1994. De Wolff wordt een halve eeuw na zijn dood nog steeds achtervolgd door spotvogels. (terug)
  9. Zie p.232 in Voor het land van belofte. Het betreffende tijdschrift is De Socialistische Gids. In 1924 is zijn artikel opgenomen in de feestbundel Der lebendige Marxismus ter ere van Karl Kautsky. (terug)
  10. Het probleem met dit soort onderzoek is, dat men in schommelingen kan zien wat met wil - ongeveer zoals elk mens iets anders waarneemt in de gedaante van een inktvlek of van een wolk. Dien ten gevolge waarschuwt Tinbergen op p.9 van de overdruk Het ekonomiese getij (dit keer) terecht: "Ondertussen zijn er ook enige feiten aan te voeren die tot nadenken brengen en wel (1) dat de cyklus in de Verenigde Staten veel korter (3 à 4 jaar) heeft geduurd, en (2) dat ook in Europa een enkele keer zeer korte cycli zijn opgetreden, speciaal de Duitse van 1925-1926". Sherman neemt in The business cycle aan, dat de periode van de korte-termijn schommelingen aanzienlijk kan variëren in lengte. Als men per sé de conjunctuur wil vatten in wiskundige formules, dan zal men de kwaliteit moeten aantonen door statistische correlatie-coëfficiënten te berekenen. Daarmee beschikt men over een objectieve maat. (terug)
  11. Een mopje illustreert hoe dat gaat. Leip vraagt aan Sjadjan, de huwelijksmakelaar: "Ik wil een man voor mijn dochter Essie hebben. Rijk hoeft hij niet te zijn, want dat is zij zelf. Mooi hoeft ook niet, want ook dat is zij zelf. Ontwikkeld is ook niet nodig, want ook dat is ze. Maar fatsoenlijk moet-ie zijn!" (terug)
  12. Uw recensent wil Het economisch getij bespreken, en niet Sam de Wolff zelf. Nochtans mag men zich verbazen over deze theorie van zonnevlekken. Op p.15 in Strijdkracht door wetensmacht vertelt Van der Wijk: "Deze feiten deden hem, hoewel hij toen reeds ver gevorderd was met de definitieve vormgeving van zijn boek, besluiten, een grondig onderzoek in te stellen omtrent wat er in de meteorologische lectuur te vinden was over de frequentie der zonnevlekken. (...) Dit onderzoek bleek door de grote divergentie der meningen van de meteorologen zelf grote moeilijkheden op te leveren voor een leek op dit gebied, maar de wijze waarop hij deze moeilijkheden is te boven gekomen (...) beschouw ik als een der schitterendste staaltjes van zijn denkkracht en volharding". Erg wetenschappelijk klinkt het niet. Tinbergen neemt op p.5 van Het ekonomiese getij de zonnevlekken verklaring voor kennisgeving aan, en vindt haar onbelangrijk. (terug)
  13. De Wolff vermeldt niet wat zijn bron is. Het kan dus zijn, dat hij niet het werk van Gossen heeft bestudeerd, maar één van diens navolgers. In ieder geval kent uw recensent het originele boek (Entwickelung der Gesetze des menschlichen Verkehrs und der daraus fließenden Regeln für menschliches Handeln, gepubliceerd in 1854) van Gossen niet, maar haalt zijn informatie uit de publicatie Gossens Theorie der Zeitallokation im Lichte neuerer Theorien (2000, Universiteit van München) van Daniel Dohrn. Op het moment van schrijven is het artikel van Dohrn beschikbaar op internet. Volgens Kalshoven op p.176 en verder in Over marxistische economie in Nederland heeft De Wolff al in De Socialistische Gids van 1925 een artikel gepubliceerd over tijdsallocatie, te weten Beschouwingen over de waardeleer. Kalshoven ziet op p.201 weinig zin in het meten van nut in arbeidstijd. Hij betoogt: "Niet alleen wordt de betekenis van het begrip sociaal noodzakelijke arbeidstijd volkomen onduidelijk als we haar willen toepassen buiten het kader van een substantiële theorie, bovendien is het zeer moeilijk voorstelbaar hoe individuen dit (per definitie boven-individuele, sociale) begrip moeten gebruiken om - zoals De Wolff wil - individuele afwegingen te maken". Dit is een kwestie van smaak. Marx hanteert in zijn theorie de maatschappelijke gebruikswaarde, en die stelt het nut voor van een doorsnee persoon. Dus het nutsbegrip is niet vreemd aan het marxisme. Uw recensent heeft in voorgaande columns niet gerefereerd aan de studie van Kalshoven, omdat hij die pas precies een jaar terug aankocht. (terug)
  14. Dit thema is aanleiding voor een aardige bak. Een rabbijn herinnert in zijn preek aan het verbod om te werken op Sabbath, of dan winkels open te houden. De volgende dag ontmoet de rabbijn een winkelier, die dat verbod regelmatig overtreedt. De winkelier geeft hem een flink bedrag voor de armen. De rabbijn vraagt: "Heeft mijn preek zoveel indruk gemaakt op je?" De winkelier antwoordt: "Op mij niet, maar op mijn concurrenten. Die zijn zo bang gemaakt, dat ze voorlopig op Sabbath hun winkels wel dicht zullen houden. En dat is mij wel wat waard". (terug)
  15. Op p.6 en p.10 in de overdruk Het ekonomiese getij is Tinbergen positief over het model. Echter uw recensent ontwaart er een merkwaardige consequentie in. Namelijk, het model veronderstelt, dat bij een dalend loonpeil de omvang van de bereidwillige arbeidsbevolking zal inkrimpen. Dat suggereert dat de werkloosheid vrijwillig is, en feitelijk niet eens werkloosheid mag worden genoemd. Maar tevens is De Wolff een marxist, die aanneemt dat er een permanent leger van werklozen bestaat. In zo een situatie van structurele werkloosheid wordt de arbeidsmarkt niet geruimd. Met andere woorden, de werkloosheid is onvrijwillig. In feite zijn deze twee opvattingen moeilijk te combineren, want er zouden voldoende gedwongen werklozen zijn om de plaats in te nemen van de vrijwillig afhakende arbeiders. Men kan dit enkel vergoelijken met rare constructies, zoals vakbonden die de "onderkruipers" weghouden uit de ontstane vacatures. Ook Kalshoven constateert op p.193 in Over marxistische economie in Nederland dat de arbeiders in dit model vrijwillig de arbeidsmarkt verlaten, zodat er geen sprake is van onvrijwillige werkloosheid. (terug)
  16. Zie p.226 en verder in Voor het land van belofte. Het artikel is gepubliceerd in het recalcitrante tijdschrift De Nieuwe Tijd. Merk overigens op, dat in dit soort schema's het eventuele bestaan van een algemene winstvoet wordt genegeerd. Men kan modernere formules vinden voor hetzelfde probleem in Leninistische boeken, bijvoorbeeld hoofdstuk 9 in Volkswirtschaftlicher Reproduktionsprozeß und dynamische Modelle (1973, Verlag Die Wirtschaft) van Eva Müller, of hoofdstuk 6 in Ökonomisch-mathematische Methoden und Modelle (1965, Verlag Die Wirtschaft) van W.S. Nemtschinow. (terug)
  17. Op p.8 in de overdruk Het ekonomiese getij noemt Tinbergen de redenatie "niet zeer duidelijk". Hij wijst er op dat De Wolff in diens redenatie uitgaat van een constante algemene winstvoet. En hij werpt tegen: "De wet van de gelijke gemiddelde winstvoet is een wet, die, als ze überhaupt geldt, alleen voor de evenwichtstoestanden geldt. De enige konklusie kan dus m.i. zijn, dat de kontinue vergroting van de meerwaardevoet niet plaats kan hebben in een aaneenschakeling van evenwichtstoestanden. Maar daarom zou ze nog wel plaats kunnen hebben. Ook niet-evenwichtstoestanden kunnen volkomen kontinu verlopen". Uw recensent voegt nog toe, dat er in het meer-sectoren model dat De Wolff gebruikt helemaal geen algemene winstvoet heerst. Dus dat model ontkent zelf het vrije kapitaalverkeer tussen sectoren. Belangwekkend voor het ontstaan van dit bewijs uit het ongerijmde van de stapvormige ontwikkeling van de meerwaardevoet is het commentaar van Van der Wijk op p.23 van Strijdkracht door wetensmacht: "Het zal den lezer in dit verband ongetwijfeld interesseren wanneer hij verneemt, dat De Wolff's pogingen tot conjunctuurverklaringen oorspronkelijk ook uitsluitend in de richting van een direct bewijs gingen. Hij meende zelfs al een dergelijk bewijs, met zeer goede beloften voor berekenbaarheid, ongeveer voor elkaar te hebben, toen hij er een rekenfout in ontdekte, die de geldigheid van dit bewijs omverwierp. Een week nadat hij me deze onaangename ontdekking mededeelde kon hij me een blijder tijding brengen: hij had toen de bewijsmethode [uit het ongerijmde] gevonden".
    Een kwinkslag kan dit laatste ondersteunen. Levie zegt: "Elke vrijdag openbaart God zich aan onze rebbe". Borech vraagt: "Hoe weet je dat?" Levie: "Hij heeft het mij zelf verteld". Boruch: "En als hij nu eens liegt?" Levie: "Bestaat niet. Dacht je soms dat een mens, aan wie God zich openbaart, liegen zou?"
    (terug)