In de voormalige Leninistische staten werd de arbeid gezien als de kern van het menselijke leven. Het is intrigerend om na te gaan of deze ideologie een stimulans is geweest voor het sociologische onderzoek naar arbeid. In 1988 is in de voormalige DDR het boek Soziologie der Arbeit gepubliceerd, van de socioloog Rudhard Stollberg. Nu moet men wat wantrouwig zijn jegens Leninistische boeken, ook wanneer het wetenschappelijke uitgaven betreft. Uw recensent heeft thuis drie planken vol DDR-publicaties over de maatschappijwetenschappen, en daarvan is driekwart eigenlijk rijp voor het rariteitenkabinet. Het zijn misbaksels. De wetenschap in de DDR heeft geleden onder de censuur en onder de inbreng van ideologische pseudo-wetenschappers. De zotten groeien als de bonen bloeien. Bovendien werd enkel toepasbaar wetenschappelijk onderzoek gefinancierd1.
Maar ondanks het verwerpelijke repressieve regime bleken toch telkens weer individuële wetenschappers een aanvaardbare publicatie te kunnen voortbrengen. De menselijke geest is onverzettelijk. Die de pan bij de steel heeft, keert ze zo hij wil. Ook Stollberg heeft een toonbaar boek geproduceerd, dat inhoudelijk tenminste een geloofwaardige indruk maakt. Dat verdient respect, en des te meer omdat Stollberg bepaald geen gestaalde criticus van het regime is. Aldus is deze recensie tegelijk een waarschuwing tegen repressieve regimes en een ode aan de goede wil. Daarnaast getuigt het van originaliteit, dat Stollberg zijn analyse koppelt aan de Leninistische cultuur. De Leninistische leer veronderstelt, dat de instituties van de staat in hoge mate de individu kunnen vormen. Stollberg neemt de staatsethiek als zijn uitgangspunt, en probeert haar te onderbouwen met sociologische studies van de realiteit. Het is fascinerend, dat hij op zoek gaat naar een alternatieve indicator ter vervanging van de arbeidstevredenheid.
Stollberg hecht veel waarde aan het collectieve eigendom van de productiemiddelen. Zonder mijn en dijn zou de wereld hemel zijn. Immers dat elimineert het belangenconflict tussen de werkenden en de eigenaren, en aldus verandert het karakter van de arbeid. Het is voor de bakker. Hij is overtuigd, dat daardoor de mens eerst werkelijk kan integreren in de maatschappij, en kan ontwikkelen tot een subject (dat wil zeggen, tot autonomie). Men herkent hierin het materialistische wereldbeeld2. Pas sinds de zestiger jaren heeft de Leninistische sociologie bakzeil gehaald, en is zij ook aandacht gaan besteden aan domeinen buiten de arbeid, zoals de vrije tijd en de familie. De individu realiseert zijn persoonlijkheid toch vooral binnen het arbeids-collectief. Daarom is het belangrijk dat elk collectief wordt geleid door een Leninistisch geschoolde persoon. Dat moet leiden tot de verspreiding van de goede houding tot de arbeid. De verbetering van de arbeidskwaliteit wordt vooral gezocht in een grotere participatie van de werkenden, met name in de planning.
Zoals zonet gezegd relativeert Stollberg het belang van de arbeidstevredenheid, omdat zij kan ontaarden in gemakzucht. Geen rijker man in dorp of stee, dan die met het zijne leeft in vree. Belangrijker is de houding, die blijkt uit het gedrag en uit de menselijke waarden. Participatie impliceert, dat de werkers zich identificeren met de maatschappelijke doelen, te weten het centrale plan. Stollberg citeert hier ook westerse sociologen, zoals Maslow. Hij erkent dat de werker wordt gedreven door diverse motieven, maar die zijn lastig van elkaar te scheiden. Daarom heeft Stollberg een index voor de houding tot de arbeid ontwikkeld, die is samengesteld uit 19 indicatoren. Uit een empirisch onderzoek blijkt, dat al in 1967 de houding van de werkers duidelijk Leninistische kenmerken heeft. Een goede opleiding correleert positief met de houding. En het wisselen van baan is een teken van een matige houding! De loonhoogte is echter irrelevant voor de houding (wellicht een kwestie van definitie).
In 1977 is het onderzoek herhaald. De ontwikkeling van de houding tot de arbeid, die daaruit blijkt, geeft een gemengd beeld. In het bijzonder neemt de arbeidstevredenheid af! Men hóórt Stollberg knarsetanden3. Het arbeidsmotief is steeds een mix van sociale en materiële factoren. Ook in het Leninisme is er wedijver, maar zij vindt plaats tussen collectieven. De leiding stimuleert dit doelbewust. Daarom kan Stollberg het werken in collectieven van harte aanbevelen. Zij zijn een onderdeel van wat hij de Leninistische democratie noemt. Interessant is ook, dat men de arbeidstevredenheid aantreft zowel bij de gemakzuchtigen als de ambitieuzen. Echter de goede houding tot de arbeid vindt men hoofdzakelijk bij de ambitieuzen, en veel minder bij de gemakzuchtigen (welhaast per definitie). Al heeft de val ons kwaad gedaan, met vallen leert men zeker staan. Stollberg waardeert het ethische aspect van de houding tot de arbeid. Tevredenheid is te materieel en kapitalistisch - overigens een kritiek die men vaker hoort.
Juist omdat arbeid cruciaal is, keurt Stollberg een wisseling van beroep af. Het schaadt de persoonlijkheid. Ieder zijn vak, zei de metselaar, en hij viel in de kalkbak. Het wisselen van werkgever is iets minder erg. Overigens erkent hij wel de noodzaak van levenslang leren. En zo mogelijk moeten de taken worden verrijkt en uitgebreid (humanisering). De conclusie is dat Soziologie der Arbeit een redelijke en vanuit het westen gezien originele visie op de arbeid presenteert. Des al niettemin hangt over dit werk de schaduw, dat indertijd zijn visie met geweld is opgelegd aan de maatschappij. Zij werd niet onderworpen aan de pluralistische kritiek, omdat andere meningen geen slag aan de bak kregen. In het westen was die kritiek er wel, en heeft ervoor gezorgd, dat het Leninisme zich nooit kon doorzetten. Wie evenwel het boek van deze akelige gedachte kan scheiden, zal genoegen beleven aan het doorlezen ervan.