De tweede band van Das Kapital is een curieus boek, omdat het postuum is gepubliceerd, twee jaren na de dood van Karl H. Marx. Hij overleed in 1883, en het tweede deel is pas in 1885 verschenen. Friedrich Engels heeft de eindredactie op zich genomen, dat wil zeggen, hij heeft het materiaal geordend en gereed gemaakt voor de drukker. Volgens Engels was het concept grotendeels gereed, en heeft hij er zelf slechts tien pagina's aan toegevoegd. Dat verbaast enigszins, omdat voor zo een kleine bewerking twee jaren tijd wel erg langdurig is. Bovendien schrijft Engels in zijn voorwoord, dat in het concept sommige belangrijke paragrafen enkel schetsmatig aanwezig waren, en dat veel feitenmateriaal enkel in onbewerkte vorm was bijgevoegd. Volgens Engels lijdt vanaf 1870 Marx aan allerlei kwalen, die hem beletten om zelf veel te schrijven. Wat de lever kan genezen, kan de milt ondienstig wezen.
Ondanks zijn ziekten heeft Marx na 1867 (de verschijningsdatum van band 1) toch enkele boeken gepubliceerd. Dat waren echter zuiver politieke werken, zonder economische beschouwingen1. Uit de publicaties tijdens zijn laatste levensjaren is niet op te maken hoe zijn economische opvattingen zich ontwikkelden. Dien ten gevolge is de enige bron van informatie datgene wat Engels postuum heeft uitgegeven (al is er in de twintigste eeuw nog veel meer postuum uitgegeven, na bewerkingen door anderen). Wegens al deze omstandigheden vindt uw recensent het gerechtvaardigd om Engels te beschouwen als de hoofdauteur van Das Kapital band 2. Marx is dan de tweede auteur, die het materiaal heeft verzameld en het boek inhoudelijk heeft voorbereid2. Trouwens, indertijd was de sociaaldemocratische beweging al enorm gegroeid, zodat het voor de hand ligt dat allerlei mensen ideeën en materiaal hebben aangedragen voor Das Kapital. Een baksteen is nooit alleen. De één slaat de nagel en de ander hangt de hoed eraan3.
Uw recensent heeft de tweede band van Das Kapital zes jaren geleden geheel doorgelezen, in een roemruchte editie van het Centrale Comité van de Oost-Duitse Leninistische partij. Band 2 beschrijft het distributieproces van de voortgebrachte producten, wat door Engels wordt aangeduid met de term circulatie. Aldus geeft de tweede band een theorie van de warenhandel op de markten. De inhoudelijke kwaliteit is in de tweede band wisselvalliger dan in de eerste. De meeste hoofdstukken zijn saai om te lezen, en helpen eigenlijk weinig om inzicht en kennis op te doen van het economische systeem. Maar goed, er is geen hartje zonder smartje. En men moet niet knorren aan de volle bak.
Gelukkig wordt in de laatste honderd pagina's een belangwekkend model van de economische structuur gepresenteerd. Deze spitsvondige theorie is de kwalitatieve "redding" van de tweede band, althans in de ogen van uw recensent. Zij analyseert de economie op sectoraal niveau, en laat op die manier zien dat het systeem enkel evenwichtig blijft, zolang de sectoren qua omvang goed op elkaar zijn afgestemd. Afwijkingen van de evenwichts-verhoudingen zullen leiden tot storingen in de warenruil. In die situatie zijn sommige waren onverkoopbaar, en dien ten gevolge breekt de economische crisis uit. En aangezien de kapitalistische productie chaotisch verloopt, zijn de crises als het ware voorgeprogrammeerd in het systeem. Die loopt bij nacht, hij valt in de gracht.
Wat zegt de tweede band zoal over de circulatie? Zowel het geld G als de waren W bevinden zich in een kringloop. De ondernemer verkoopt zijn waar W voor een gedrag G (schematisch W-G). Het bedrag G is zijn ondermeningskapitaal, dat de productie op gang houdt. De ondernemer betaalt er zijn productiefactoren mee: de productiemiddelen Pm, en de arbeid A. Bovendien zal de hij een deel van G gebruiken voor zijn eindconsumptie. Marx poneert in zijn theorie de stelling, dat enkel de productie waarde voortbrengt, maar de circulatie niet. Echter de circulatie is nodig, opdat de waarde van de waar terugstroomt naar de producent (de realisatie van de waar). Engels besteedt in deze band veel aandacht aan het tijdsverloop. De tijd om de gehele kringloop te voltooien noemt hij de omslagtijd. Zij is samengesteld uit de productietijd en de omlooptijd (benodigd voor de warencirculatie). Nochtans draagt dit weinig bij aan het inzicht. Geen praatje zo groot, of het bloedt in acht dagen dood.
De factoren Pm en A vormen tezamen het productieve kapitaal. Marx duidt de productiemiddelen Pm aan met de term constant kapitaal. Zij vormen een kostenpost, die moet worden terugverdiend bij de verkoop van de voortgebrachte waren. Een deel ervan is het arbeidsmateriaal, zeg maar de grondstoffen. De arbeidsmiddelen (werktuigen, machines en dergelijke) behoren eveneens tot het constante kapitaal, maar krijgen de afzonderlijke naam vast kapitaal mee. Andere economen spreken hier liever van investeringsgoederen. Evenzo heet de factor A het variabele kapitaal (in plaats van loonsom). Inderdaad onderscheidt de theorie van Marx zich van anderen door het gebruik van een afwijkende terminologie. Natuurlijk is dat niet bepaald een verdienste. Woorden zijn geen oorden. Het geeft geen nieuwbakken inzichten, maar maakt wel de toetsing aan andere theorieën lastiger. Engels citeert regelmatig Adam Smith en David Ricardo, economen die al ruim zestig jaren eerder zijn overleden.
De jaarlijkse winst zal groter zijn naarmate er meer kan worden geproduceerd in een jaar. Engels besteedt tientallen pagina's om uit te leggen, dat daarom de ondernemers liefst de omslagtijd willen inkorten. Wie veel kalt, veel ontvalt. Vervolgens is er gelukkig de beschrijving van het al genoemde structuurmodel. Engels splitst het systeem op in twee sectoren (door hem afdelingen genoemd), te weten afdeling I waar Pm wordt voortgebracht, en afdeling II waar eindproducten worden voortgebracht. De eindproducten voorzien op de markt in de persoonlijke consumptie van allen (werknemers, ondernemers en kapitalisten). In dit schema wordt de totale productwaarde weergegeven, dus niet enkel de toegevoegde waarde. De twee afdelingen moeten onderling hun waren ruilen om ieder de productie te kunnen voortzetten. Immers de afdeling I maakt zelf geen eindproducten, maar haar werknemers hebben daaraan natuurlijk wèl behoefte. Evenzo maakt de afdeling II geen productiemiddelen, maar die heeft zij wel nodig. Anders krijgt zij geen slag aan de bak.
Duurzame productie betekent voor Engels, dat het systeem zich in zijn geheel materieel reproduceert. Bij een statische economie heet de reproductie eenvoudig, en bij een groeiende economie uitgebreid. In dit model wordt de wiskunde toegepast op een hoog niveau, dat men nergens anders in de werken van Marx aantreft. Bovendien is het model nieuw, en dien ten gevolge is het daadwerkelijk een verrijking van de economische wetenschap. Met list brengt men een ei in een hopzak. Volgende generaties economen hebben voortgebouwd op deze vondst. Met name kan hier Vassily Leontief worden genoemd, die dit twee-sectoren model heeft gegeneraliseerd tot een model met een willekeurig aantal sectoren. Ook M. Kalecki en J.M. Keynes nemen in hun theorie de splitsing in consumptie- en investerings-goederen over. Crises kunnen ontstaan doordat de ondernemers hun kapitaal oppotten, of doordat de proportionele verhoudingen van de sectoren worden verstoord. Het heeft geen zwarigheid, zei de bakker, en hij had zijn brood te licht gebakken.
Met deze indrukwekkende finale vindt de tweede band zijn afsluiting. De band heeft met de eerste band gemeen, dat de tekst wordt ontsierd door schier eindeloze herhalingen. Dat werkt eerder verwarrend dan verhelderend. De historische beschouwingen, zoals in band 1, ontbreken vrijwel. Daarom is band 2 meer een leerboek dan een vlammend protest. Daarbij bedenken Marx en Engels eigen vaktermen, die afwijken van het gangbare. Dat isoleert. Sint-Elisabeth doet verstaan hoe de winter zal vergaan. Hun theorie maakt rare aannames, zoals dat handel geen waarde kan voortbrengen. Al met al vereist het helemaal lezen van de band nogal wat doorzettingsvermogen4. Belangstellenden die niet de hele beker willen leegdrinken, zouden kunnen overwegen om enkel het twintigste hoofdstuk te lezen, over eenvoudige reproductie, en het éénentwintigste hoofdstuk, over accumulatie en uitgebreide reproductie.