Het is een welhaast onmogelijke opgave om een originele recensie te schrijven over Het Kapitaal van Karl H. Marx. Immers elke lezer, en zeker uw recensent, is vanaf het begin behept met een vracht voorkennis en vooroordelen. Dit werk is door zovele wetenschappers tot op het bot geanalyseerd, dat er voor een eigen subjectieve mening geen ruimte meer is. Waar de bakker woont, komt de brouwer niet. Bovendien is het onmogelijk om te negeren, dat voor miljarden mensen Het Kapitaal een soort religieus boek is geweest, en nog steeds is. De emoties en gevoelens, die het werk overal ter wereld heeft opgeroepen, kunnen ook de hedendaagse lezer niet onberoerd laten. Elke kritiek voelt bij voorbaat als heiligschennis. God wreekt daar Hij niet spreekt. Uw recensent kan hierbij tenminste nog terugvallen op de kennis van de moderne economische wetenschap, die enig tegenwicht biedt tegen de grote autoriteit van Marx.
Enkel de eerste band van Das Kapital is vertaald in de Nederlandse taal. Dat gebeurde voor het eerst in 1910, door de socialisten Frank van der Goes en Maurits Triebels (in de reeks Wereldbibliotheek van de Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur). Ruim een halve eeuw later verscheen een nieuwbakken vertaling door Isaac Lipschitz (de eerste druk dateert van 1967), waarop de huidige recensie is gebaseerd. De tweede en derde band van Das Kapital zijn nooit verschenen in de Nederlandse taal. Enerzijds is dat te betreuren, maar anderzijds heeft Marx zelf die twee banden evenmin gepubliceerd. In 1867 verscheen de eerste band, en daarna slaagde hij er tot aan zijn dood in 1883 niet in om het werk te voltooien, ondanks verwoede pogingen. Dat feit zaait twijfels over de inhoud van de banden twee en drie, en des te meer omdat juist zij inhoudelijk nogal zijn bekritiseerd. Al is de leugen nog zo rap, de waarheid volgt haar stap op stap.
De lezer dient te beseffen, dat halverwege de negentiende eeuw de economische wetenschap nog in haar kinderschoenen stond. Meer dan nu was zij verweven met andere menswetenschappen, zoals de politicologie, de sociologie, en de geschiedkunde. Marx conformeert zich in grote lijnen aan de indertijd heersende leer van de klassieke economie, waarvan de Engelse theoretici Adam Smith en David Ricardo de bekendste grondleggers zijn. Echter Marx is onmiskenbaar evenzeer beïnvloed door de Historische School, die juist dan in Duitsland een aanval doet op de klassieke economie. De typisch Duitse denktrant blijkt uit het belang, dat Marx hecht aan maatschappelijke en historische analyses. Daarnaast heeft Marx sinds zijn jeugdjaren een sterke belangstelling voor de politieke filosofie, en ook dat heeft haar weerslag in Het Kapitaal. Eerst gedacht en dan gedaan is langs de weg der wijzen gaan1.
Voor een goed begrip van het werk moet de moderne lezer rekening houden met al deze factoren. Onmiskenbaar zijn grote delen van Het Kapitaal achterhaald of irrelevant geworden. Toen in het laatste kwart van de negentiende eeuw de grensnuttheorie opkwam, slaagde Marx er niet in om bakzeil te halen en deze innovatie te integreren in zijn eigen denken. Bovendien was intussen Het Kapitaal verworden tot een propagandamiddel voor de sociaaldemocratische beweging, wat de wetenschappelijke ontwikkeling van de theorie van Marx frustreerde, zowel binnen de beweging als er buiten. Deze verstarring duurt voort tot in onze tijd, waarin de werken van Marx nog altijd graag worden misbruikt voor de politieke strijd. De aanhangers van Marx zijn nooit verder gekomen dan het herhalen en herkauwen van de leerstellingen van hun idool. Dat is geen pijp tabak waard. Samen willen zingen en blazen, ziedaar een daad van echte dwazen. Marx als wetenschapper heeft beter verdient, zij het dat hij door zijn optreden de vermenging met de politiek zelf actief heeft bevorderd en uitgelokt.
Na al deze waarschuwingen kan nu de eerste band van Het Kapitaal inhoudelijk worden ontleed. Het kernstuk van de theorie van Marx is de arbeidswaardeleer. Die stelt, dat alle productprijzen gelijk zijn aan de hoeveelheid arbeidstijd, die nodig was om het product voort te brengen (uiteraard afgezien van de omrekeningsfactor van tijd naar geld). Hoewel naar het schijnt eerder Smith en vooral Ricardo hebben gespeeld met deze gedachte, is Marx de eerste die haar helder formuleert, en in detail uitwerkt. Aldus slaagt hij er in om het economische ruilproces te verklaren. Geheel in lijn met de toenmalige gewoonte poneert Marx zijn theorie als een stelling, zonder enige poging om haar te bewijzen met statistische gegevens. Juist tegen deze neiging tot abstractie verzette de Historische School zich. In het verlengde van de ruiltheorie ontwikkelt Marx zijn geldtheorie. Het geld zelf is simpelweg eveneens een waar, waarvoor meestal edelmetalen worden gekozen (goud of zilver). Met een zilveren sleutel opent men alle deuren.
Het is kenmerkend voor het kapitalisme, dat letterlijk op alle markten waren worden verhandeld. Aldus hebben ook de productiefactoren kapitaal en arbeid een warenkarakter. Als een ondernemer een kapitaal leent, of arbeid in dienst neemt, dan moet de vergoeding voldoende zijn om die waar te reproduceren. Enkel zo is de continuïteit van het productieproces gewaarborgd. De vergoeding moet worden betaald uit de realisatie (verkoop) van het eindproduct op de markt. Aangezien de productwaarde geheel is ontstaan dankzij de bestede hoeveelheid arbeid, lijkt het onmogelijk om de kapitaalrente en de ondernemerswinst te vergoeden. In het kapitalisme wordt deze financiële ruimte toch gecreëerd, en wel door een deel van de verrichte hoeveelheid arbeid niet te vergoeden. De arbeiders werken een deel van hun tijd voor niets, en produceren in die tijd de meerwaarde, waaruit de ondernemer en zijn kredietverleners worden gecompenseerd. De paarden die de haver verdienen krijgen ze niet.
Indertijd had de arbeidswaardeleer direct politieke consequenties. De arbeidsdagen waren absurd lang, met een duur van twaalf uren of meer. De meerwaardetheorie suggereert nu, dat de ondernemers zulke lange dagen opleggen teneinde hun eigen winsten op te drijven. Ze knorren aan de volle bak. Het zou best een tandje minder kunnen. Marx noemt het zelfs uitbuiting, en geeft vele voorbeelden van de maatschappelijke wantoestanden in de toenmalige industrie. De moderne lezer blijft overigens in het ongewisse, of dit excessen zijn, dan wel de algemene norm. Interessant is dat Marx aan deze zogenaamde uitbuiting een historische analyse verbindt, in navolging van de Historische School. Sinds het einde van de vijftiende eeuw zijn de bouwlanden van de boerenbevolking onteigend door de heersers. De boeren verliezen hun bron van inkomsten, en zijn voortaan gedwongen om hun arbeidskracht te verkopen aan de heersende klasse van grondeigenaren en industriëlen. Wat de heren wijzen, moeten de gekken prijzen. Het overschot aan arbeiders bevordert de lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden2.
Bij aanvang van de negentiende eeuw moet de echte economische groei nog beginnen. Dat verklaart waarom Marx veel aandacht besteed aan de eenvoudige (stagnerende) reproductie. Evenwel al snel zet een onstuimige groei in, naar toenmalige begrippen. De drijvende kracht erachter is de stijging van de arbeidsproductiviteit, die mogelijk wordt door de mechanisatie van de productie. Het machinepark vormt in feite een voorraad kapitaalgoederen, omdat er een geldkapitaal is vereist voor de aankoop. Daarom duidt Marx de opbouw van de machinale productie aan met de term accumulatie van kapitaal. Het woordgebruik van Marx is ouderwets, en tegenwoordig verkiest men de term investeringen. Marx wijst er op, dat de meest innovatieve ondernemers het goedkoopst kunnen produceren, en daarmee hun concurrenten van de markt kunnen drukken. Kortom, elke ondernemer die wil overleven, moet voortgaan met zijn machinepark te vergroten. De kost gaat voor de baat uit.
Op zich verdient de theorie van Marx waardering. Zij schetst een helder beeld van de economische groei, en is daarom van het dynamische type. Dit geeft haar een voorsprong op de neoklassieke theorie, die gedurende vele decennia slechts de statische systemen kon beschrijven. Bovendien maakt Marx duidelijk, hoe cruciaal de investeringen zijn voor de groei. Ondernemers kunnen hun productiekosten verlagen door te produceren met steeds meer en grotere machines. Echter de stelligheid van zijn betoog heeft het nadeel, dat een onwetende lezer het aanziet voor de zuivere waarheid. En dat nu is een vergissing. Immers Marx maakt enkel een abstractie van de werkelijkheid, en construeert aldus een fictieve wereld. Weliswaar worden vele historische en maatschappelijke feiten vermeld, maar zij hebben geen statistische bewijskracht. Het is alleszins denkbaar, dat Marx juist de excessen benadrukt, en daarmee de realiteit vertekent. Träume sind Schäume. Men moet zich daarvan tijdens het lezen terdege bewust zijn, en steeds de tekst even laten inzinken. Deugt het? Een pijp tabak verlet niet3.
Tien jaren terug heeft uw recensent heeft Het Kapitaal band 1 gelezen, van het begin tot het einde. Was dat de moeite waard? Welnu, is Sint-Jacobus hel en warm, bevriest met Kerstmis rijk en arm. Wie werkelijk economisch inzicht wil verwerven, zal van Het Kapltaal nauwelijks wijzer worden. De waarde is vooral gelegen in de historische betekenis van het werk. Eerlijk gezegd was dat ook de reden van aanschaf, indertijd ergens in 1985, tegelijk met Don Quichot en De baron van Münchhausen. Naar hedendaagse begrippen is het ronduit slecht geschreven. De herhalingen en uitwijdingen zijn schier eindeloos, en wekken de indruk dat Marx zijn lezers houdt voor idioten. Bovendien leiden juist die herhalingen soms tot botsende definities, en tot vaagheden en onduidelijkheden. Wegens deze akelige stijl kunnen nu de aanhangers van Marx elkaar om de oren slaan met onderling strijdige citaten - en beleven daaraan zelfs een merkbaar genoegen. Des al niettemin, en concluderend, wie tijd over heeft en aan de bak wil met een boek, zou een slechtere keuze kunnen maken dan de eerste band van Het Kapitaal.