Het boek Konjunktur und Wirtschaftswachstum met als ondertitel Die 101 wichtigsten Fragen van Hans-Jürgen Wagener is geen meesterwerk. Maar toch is het origineel en leerzaam genoeg om er op deze portaal een recensie aan te wijden. Bovendien heeft het thema van de economische dynamica (de economische groei en de conjuncturele schommelingen) centraal gestaan in de economische wetenschap van de twintigste eeuw. Meer dan een eeuw lang hebben de knapste koppen zich gebogen over de vraag hoe welvaart tot stand komt, en wat de oorzaak is van de periodieke crises. Beloften al te veel en groot, die blijven onderwege dood. Wagener slaagt er handig in om de moeilijke theorieën te vermijden, en de huidige kennis uit te leggen in een makkelijk toegankelijk betoog. Het is prijzenswaardig, dat hij speciaal aandacht besteedt aan de maatschappelijke en institutionele oorzaken achter het economische gebeuren.
Nogmaals, het boek zit goed in elkaar. Hard gebakken en niet verbrand, dat is de bakker naar zijn tand. Wagener begint met een definitie van het welvaartsbegrip. Hij legt een verband met de nationale rijkdom, en duikt daarbij diep in de menselijke geschiedenis. Bijvoorbeeld vergelijkt hij de economische groei sind het jaar 1000 (!) van Europa en China. Hij onderzoekt de doorslaggevende factoren achter de groei. Ook gaat hij na welke rol de maatschappelijke instituties spelen in de ontwikkeling. Daarnaast laat Wagener zien hoe de nationale cultuur invloed uitoefent op de bereidheid van mensen om te ondernemen en te handelen. In het verlengde van dit betoog onderzoekt hij de ontwikkelingseconomie, en probeert hij haar logica te achterhalen. Ter afsluiting houdt hij enkele bespiegelingen over de meest waarschijnlijke richting, die de mondiale economie in de toekomst zal inslaan.
De ondertitel Die 101 wichtigsten Fragen verwijst naar de indeling van het boek. Namelijk, Wagener heeft de tekst ingedeeld in 101 paragrafen, die elk een bepaalde probleemstelling uitwerken. Gelukkig leidt dit niet tot een fragmentering van de tekst, en blijft de grote lijn van het verhaal steeds duidelijk zichtbaar. De probleemstellingen zijn interessant genoeg, bijvoorbeeld: is egoïsme de basis van ons economische systeem? Bestaat er een islamitische economie? Helpt een conjunctuurprogramma daadwerkelijk? Heeft de vergrijzing voordelen? Maakt meer gelukkig? Of is het geen pijp tabak waard? Wat doen de bazen eigenlijk?1 Waarom zijn er arme landen? Is groei te plannen? Kan het allemaal zo verder gaan? Of moet er bakzeil worden gehaald? De lezer begrijpt dat Wagener niet bang is voor de grote vragen van het leven, en is wellicht nieuwsgierig welke antwoorden hij heeft bedacht. Tast geen rood ijzer aan, of spuw erop.
En het moet gezegd: voor zover uw recensent kan beoordelen, raken de antwoorden steeds de kern van de zaak. Wagener is een nuchter denker, ergens in het midden van het politieke spectrum (zeg christendemocratie), en geeft blijk van een gezond verstand. Wellicht is dat ietwat saai, maar hij houdt zo de lezer met beide benen op de grond. Eerst gedacht en dan gedaan is langs de weg der wijzen gaan. En de talloze wetenswaardigheden maken veel goed. Weet u dat het woord pecunia komt van pecus (vee)? En dat het huidige Berlijn 23 keer zoveel produceert als indertijd het antieke Rome? Wagener schrikt er evenmin voor terug om de oorzaken achter de bevolkingsgroei helder te analyseren, met een uitstapje naar de antropologie. Hij constateert met verbazing, dat er tegenwoordig economische groei ontstaat zonder democratie (o.a. in China)2. Als concessie aan al deze eruditie moet de lezer accepteren, dat Wagener met waardering schrijft over Siemens, Krupp, Rockefeller en Gates (p.73).
Cruciaal is voldoende ondernemersvrijheid 3. Er moeten mensen zijn, die risico's willen aangaan. Een cent met een gat brengt altijd wat. De economische planning krijgt bij Wagener geen slag meer aan de bak. Hij pleit voor een sociale markteconomie met gereguleerde markten. Het Scandinavische systeem heeft zijn persoonlijke voorkeur. Eigenaardig is dat hij in dit systeem een rol ziet voor de godsdienst (p.89). Trouwens, in het protestantisme wilden de mensen zelf de Bijbel lezen, waardoor het analfabetisme verminderde (p.100). Omgekeerd verafschuwt Wagener het Indische kastensysteem, dat de mens knevelt. En wellicht is het Nederlandse radicalisme van de zeventiger jaren te wijten aan de aardgasinkomsten. Tegenwoordig worden de economische netwerken steeds belangrijker. Zij kunnen enkel functioneren, wanneer er een deugdelijk rechtssysteem aanwezig is.
Vanzelfsprekend krijgt het overheidsbeleid ruim aandacht. Volgens Wagener moet zij zich beperken tot de ordening, de infrastructuur, en de scholing. Staatssteun aan ondernemingen pakt vaak slecht uit, vooral omdat de staat moeite heeft met "dropping losers" (p.132). Het Europese industrialisatie-beleid direct na de Tweede Wereldoorlog werd een teleurstelling. Afsluitend put Wagener hoop uit het feit, dat Europa geen sociale race to the bottom kent. Hij pleit voor een grote mondiale gelijkheid. Dat is een mooi einde van het boek, dat nergens teleurstelt, al zeilt Wagener soms scherp aan de wind. De hemel geeft, zegt de molenaar, die vangt die heeft (de wind). Wie met dit fris van de lever geschreven boek aan de bak gaat, beschikt over een gezonde grondslag om het economische debat niet te vrezen.