De beroemde Nederlandse econoom Jan Tinbergen is één van de geestelijke vaders van de geplande economie. Hij heeft wellicht meer dan enig ander econoom gepubliceerd over dit onderwerp, zeker in Nederland. En sinds Tinbergen in 1933 (midden in de Grote Depressie) het boek De konjunktuur schreef voor de kaderleden van de arbeidersbeweging heeft hij ook steeds populaire werken gepubliceerd, in de hoop dat zo de bevolking meer begrip zou krijgen van de economische ontwikkelingen. Eerst gedacht en dan gedaan is langs de weg der wijzen gaan. Aldus is het boek Ontwikkelingsplannen1 kenmerkend voor zijn oeuvre. Het is een goedkope uitgave (zakboek formaat) met een aantrekkelijke layout en met veel aansprekende illustraties. Het boek geeft een heldere uitleg van de economische planning in al zijn facetten. Maar hoezeer Tinbergen zich ook inspant, het onderwerp is toch dermate complex, dat een kandidaats- of bachelor-diploma in de economie vereist is om de tekst volledig te kunnen doorgronden.
Immers men kan moeilijk van de geïnteresseerde leek verwachten, dat die de economische betekenis van bijvoorbeeld de kapitaalcoëfficiënt of van externe effecten kan doorzien. Evenzo wordt men geacht het onderscheid te kennen tussen bijvoorbeeld de brutto binnenlandse investeringen en netto nationale investeringen. Bovendien gebruikt Tinbergen lastige wiskunde voor nogal abstracte modellen, zoals voor de invoer/afvoer tabel (p.96 en verder), voor lineaire programmering (p.238) en zelfs voor de optimalisatie van de regionale structuur (p.247). En als Tinbergen suggereert om deze paragrafen desnoods over te slaan, dan vraagt men zich af waarom zij in het boek zijn opgenomen. Wellicht meende Tinbergen dat ze nodig zijn voor zover Ontwikkelingsplannen word gebruikt in het onderwijs. Al heeft de val ons kwaad gedaan, met vallen leert men zeker gaan.
Deze kanttekeningen maken duidelijk, dat Ontwikkelingsplannen niet is bedoeld voor mensen, die snel ontmoedigd raken. Trouwens, de economische planning is niet bepaald een spannend en meeslepend onderwerp. De materie heeft een duidelijke verwantschap met de bestuurs- en organisatiekunde, en zoals bekend is dat droge stof. Des al niettemin loont het om er wat over te lezen, omdat men meer begrip krijgt voor de complexiteit van de maatschappelijke processen. Ook de zwaarste last wordt licht, als het hoofd blijft opgericht. En Tinbergen probeert echt om het betoog steeds concreet te houden, door er practische voorbeelden in te verwerken. Wie aan de bak wil en de tijd neemt om de stof even te laten bezinken, merkt dat de diverse facetten van planning even zovele uitdagende hersenkrakers zijn. Daarbij is Tinbergen een goede sparringpartner voor een ieder, die een eigen mening wil vormen of toetsen.
Een bijzondere aardigheid van Ontwikkelingsplannen is, dat Tinbergen zijn verhaal niet beperkt tot de moderne industrielanden, maar eveneens uitlegt hoe planning nuttig kan worden toegepast in de Derde Wereld landen. Daartoe worden dan behalve Afrika en het Verre Oosten ook nog Zuid-Amerika en Azië gerekend. Indertijd beseft men al, dat arme landen hun achterstand kunnen inhalen. Staatsinterventies kunnen dat proces versnellen. Grijp als men u de lepel biedt, of naderhand krijgt gij het niet2. De abstracte denker Tinbergen ziet de Verenigde Naties al uitgroeien tot een soort wereldbestuur. De planning moet zoveel mogelijk democratisch worden gelegitimeerd, omdat het volk zijn eigen welzijn moet definiëren. Het algemene belang legt vervolgens bepaalde randvoorwaarden op aan het economische systeem (werkgelegenheid, groei, prijsstabiliteit en dergelijke). Wegens de complexiteit van het economische beleid pleit Tinbergen voor de oprichting van centrale planorganen.
Tinbergen omschrijft de gangbare organisatie en methodiek van de economische planning. De staat moet productie in handen nemen, wanneer de marktwerking gepaard gaat met cruciale externe effecten. Tinbergen koppelt deze keuze aan de systeemwedloop, waarin op dat moment het kapitalistische westen en het Leninistische oosten zijn verwikkeld. De planning kan het beste worden gefaseerd van globaal naar gedetailleerd (op macro-, meso- en micro-niveau). Tinbergen onderwerpt deze drie fasen stuk voor stuk aan een nadere analyse. Aldus kan de staat een deel van de planning decentraliseren naar de deelstaten en naar de regio's. Dit speelt vooral in grote landen zoals India. Tinbergen besteedt apart aandacht aan de planning van de investeringen in onderwijs, omdat die juist voor de Derde Wereld landen essentieel is. Immers de opbouw van industrie vereist de inzet van geschoolde krachten. Kloeke geesten en kundige handen worden gevoed in alle landen. Maar een opleiding is niet in een pijp tabak af.
Op het micro-niveau worden er projecten ontwikkeld, zoals de aanleg van infrastructuur (stuwdammen en dergelijke). Zij moeten worden getoetst op hun rentabiliteit, waarna de verwachte opbrengst leidend is voor de selectie en de besluitvorming. Men begeeft zich hier op het werkterrein van de ingenieurs. Tinbergen legt zelfs het lineair programmeren uit, waarmee hij wellicht even tè technisch wordt. Omgekeerd zou Tinbergen op het mondiale niveau graag een beleid zien gericht op de regeling van de landbouw en de mijnbouw. Indertijd werd die mening algemeen gedeeld3. Maar sindsdien heeft men bakzeil gehaald, en wil men er eigenlijk vanaf, wellicht omdat men nu beter slaagt in de beheersing van de oogsten. Tenslotte gaat Tinbergen nogmaals in op het planproces, en op de medezeggenschap van de diverse belangengroepen. Soms is de planning een maatschappelijk proces, zoals in Frankrijk4. Anderzijds is in de Verenigde Staten van Amerika de planning beperkt tot een stafbureau van de president. Aldus prijst elke vogel zijn nest.
De General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) is een vorm van internationale planning. Indertijd is de mondiale gemeenschap nog verdeeld in drie blokken: het westen, het oosten, en het zuiden. Niemand weet op dat moment welke mate van centralisatie nodig is om de economische ontwikkeling te optimaliseren. Ook Tinbergen tast daarover nog in het duister. In één ogenblik kan zoveel scheuren, dat het in een heel jaar niet te lappen is. Maar hij is zijn tijd ver vooruit, wanneer hij op p.218 de sociologie wil integreren met de economische planning. Op deze plaats behandelt Tinbergen in een intermezzo de geschiedenis van de economische wetenschap. Het moet gezegd: de volgorde van de hoofdstukken blinkt niet altijd uit door logica. Daarna keert hij terug naar de actualiteit, waarin landen als Turkije, India, en Venezuela hun eigen vijfjarenplannen hanteren. Gelukkig zijn sindsdien de G8 en de G20 gekomen, en de vrijhandel wint terrein. Al is ook een halve eeuw later niet alles voor de bakker, de wereld gaat onmiskenbaar vooruit.