In de afgelopen decennia is er een grote belangstelling ontstaan in de gelukseconomie, ook wel de gedragseconomie genoemd1. Dit onderzoek heeft een extra stimulans gekregen dankzij de Nobelprijs voor de economie, die Daniel Kahneman in 2002 kreeg naar aanleiding van zijn psychologische studies. Het blijkt dat de moderne kennis van de psychologie en de sociologie ingrijpende gevolgen heeft voor de economische wetenschap. De economie zal bakzeil moeten halen. Richard Layard verdiept zich al sinds 1980 in het menselijke geluk, maar het is te danken aan de omgang met Kahneman, dat hij uiteindelijk het boek Happiness heeft geschreven. Layard wil hiermee dit nieuwe economische vakterrein onder de aandacht brengen van een groter publiek. God moet soms eens schudden aan de mens. Daarin is hij redelijk geslaagd, zoals onder andere blijkt uit de vertaling die is verschenen in Nederland, onder de titel Waarom zijn we niet gelukkig?.
Het resultaat mag er zijn. De toonzetting is populair, en de tekst is goed leesbaar en ondersteund met aardige cartoons en eenvoudige afbeeldingen. Inhoudelijk vat Layard bijna uitsluitend de ontdekkingen van anderen samen, en voegt daaraan niets nieuws toe. Maar Layard slaagt er aldus wel in om voor wie aan de bak wil een enorme hoeveelheid kennis over te dragen. Zijn lijst van literatuurverwijzingen beslaat zelfs een indrukwekkende 25 pagina's. Ook legt hij heldere verbanden tussen de verschillende thema's, die ter sprake komen in de gelukseconomie. Daarbij laat hij zich niet weerhouden door de grenzen van de vakdisciplines. Hoewel Happiness in essentie een economieboek is, bevat het ook hoofdstukken over hersenonderzoek, over het Boeddhisme en over psychische medicijnen. Dit alles maakt van Happiness een standaardwerk, dat elke geïnteresseerde in dit thema als eerste zou moeten lezen. Layard weet wel waar Petrus de sleutel had.
Layard meent dat de mensen op zoek zijn naar een nieuwe zingeving. Hij stelt voor om de maatschappelijke zin te ontlenen aan het gedeelde geluk. Geen rijker man in dorp of stee, dan die met het zijne leeft in vree. Daarmee is hij een navolger van de filosoof Jeremy Bentham, die een grondlegger is van het utilitarisme (ook wel utilisme genoemd)2. Geluk is natuurlijk een emotie. Echter het kan objectief meetbaar worden gemaakt door het registreren van de hersenactiviteit en door het invullen van vragenlijsten. Mensen kunnen redelijk nauwkeurig aangeven, zeg op een schaal van 0 tot 10, hoe gelukkig zij zich voelen. Overigens wordt daarbij een wildgroei aan termen gebruikt, zoals tevredenheid, welzijn of nut. Alle geluksgevoelens blijken fysiek gelijk te zijn, met andere woorden, er is geen kwaliteitsverschil. Bovendien worden mensen gemotiveerd door het vooruitzicht van geluk.
In de gangbare economische theorie wordt een succesvol beleid gekoppeld aan de groei van de binnenlandse productie. In werkelijkheid zou er vooral moeten worden getoetst aan de tevredenheid van de mensen. Layard laat zien, dat de tevredenheid inderdaad toeneemt met het individuele inkomen3. Echter wanneer dat inkomen uitstijgt boven jaarlijks $20.000, dan raakt de inkomenstevredenheid langzaam verzadigd. Bonen smaken goed, maar niet met bakken vol. Andere domeinen van het menselijke leven gaan in verhouding dan zwaarder wegen. Bij de inkomenstevredenheid is vooral de referentiegroep belangrijk, waarmee de individu zijn eigen rijkdom vergelijkt. Het gaat om het relatieve inkomen. Aldus is inkomensongelijkheid een bron van onvrede. Het zijn hoge en sterke wallen, die voor het geld niet ommevallen. Een andere verrassende vondst is dat individuen wennen aan hun inkomen. Een loonsverhoging maakt tijdelijk gelukkig, maar de euforie ebt weldra weg. Dit fenomeen heeft ver strekkende gevolgen, en wordt de wegdrijvende preferentie genoemd.
Gemiddeld draagt de gezinsvorming bij aan het menselijke geluk. Liefde schiet pijlen over duizend mijlen. Een scheiding leidt tot een drastische daling van het welzijn. Datzelfde effect heeft overigens het ontslag op de gewezen werknemer. Werkloosheid is echt een ongeluksbrenger. Ook de aantasting van de gezondheid is een aanval op het welzijn, vooral bij chronische lichamelijke of mentale pijn. Ook kan het welzijn afnemen door maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de hechte gemeenschappen. Layard vervalt in dit opzicht enigszins in moraliseren, en trekt te snel zijn conclusies. Bijvoorbeeld betoogt hij op p.88, dat de mensen agressiever worden van het kijken naar televisie-uitzendingen. Ook maakt Layard onvoldoende duidelijk dat oorzaak en gevolg soms moeilijk uiteen zijn te houden. Bijvoorbeeld zou het best kunnen, dat gelukkige mensen makkelijker een gezin vormen. Als lezer is op zulke momenten enige waakzaamheid geboden. Een pijp tabak verlet niet.
Opvallend is Layard's stelling, dat een voorkeur voor deugden zoals eerlijkheid en betrouwbaarheid genetisch is vastgelegd. Datzelfde beweert hij van wedijver. Waar geen grond is, staat geen gebouw, waar geen deugd is, is geen trouw. Natuurlijk kan de zin van het leven niet louter bestaan uit het zoeken van genot. Layard moet weinig hebben van egoïsme, en pleit voor een moraal. Hij stelt voor om de Gouden Regel van het Nieuwe Testament te gebruiken als de universele norm: bekijk elke situatie onpartijdig, en laat de besluitvorming leiden door sympathie voor de anderen4. Men moet steeds rekening houden met de externe effecten van het eigen handelen. In dit kader is belangrijk, dat de tevredenheidsmetingen een interpersoonlijke vergelijking mogelijk maken. Dit is een cruciale vondst, omdat de gangbare economische wetenschap deze mogelijkheid nog ontkent. Ook wijst Layard een te grote dynamiek in de maatschappij af, omdat daardoor de vertrouwde verbanden te zeer worden ondermijnd.
Aldus blijkt Layard niet bang te zijn om conclusies te trekken en aanbevelingen te doen, die uitstijgen boven de recentelijk opgedane wetenschappelijke inzichten. Daarin zit een flinke dosis subjectivisme. Bijvoorbeeld toont Layard zich een warm voorstander van gezinsadviezen om het aantal scheidingen te verminderen. En de depressiviteit, die een bron is van onlust, wil hij bestrijden met behulp van de cognitieve therapie, de mystiek (religies) en het Boeddhisme. Het is een interessante suggestie voor beleid: zingeving, ongeacht de vorm ervan, is een maatschappelijke opdracht. Layard wil daarmee al op school beginnen. En als bij sommige mensen de geestelijke zorg geen slag aan de bak krijgt, dan kunnen de psychische medicijnen een uitkomst bieden. Weet je nergens een oud vrouwtje dat een goed drankje kan brouwen, zei de dokter op zijn sterfbed, dan ben ik gered.
Het moet nog eens worden herhaald: de beleidsvoorstellen van Layard ontberen een harde wetenschappelijke basis. Zij zijn niet allen heilig, die veel te kerke gaan. Zijn visie is slechts de neerslag van zijn eigen levenservaring. Voor wie, zoals uw recensent, vooral belangstelling heeft voor de bewezen feiten, komt het moraliseren van Layard enigszins pedant over. Anderzijds maakt het de inhoud wat kruidiger. Hard gebakken en niet verbrand, dat is de bakker naar zijn tand. En het laat zien, hoe wetenschappelijke vondsten kunnen doorwerken in het beleid. Sowieso is het goed om de economen onder de lezers te confronteren met de vondsten uit de andere maatschappijwetenschappen en met filosofische denkbeelden. Zelfs wanneer sommige conclusies van Layard rijp zijn voor de vuinisbak, dan nog bevat Happiness zoveel nieuwe inzichten, dat een aanpassing van de gangbare economische wetenschap dringend nodig is.