Velen, inclusief Jan Tinbergen zelf, vinden Economic policy: principles and design zijn beste boek1. Echter Tinbergen is een vruchtbaar schrijver, en bijna al zijn werk is interessant, zij het dat er bij zo een omvang altijd enige herhaling optreedt. Daarom is het wellicht juister om Economic policy: principles and design het kernstuk van zijn oeuvre te noemen. Zo een methodologisch werk is niet in een pijp tabak af. Tinbergen kan het pas schrijven nadat hij zich heeft gespecialiseerd in beleid en econometrie, en nadat zijn theoretische raamwerk is voltooid. Met name heeft hij eerder gedurende een aantal jaren het Centraal Plan Bureau (CPB) geleid, juist in de periode dat het zeer gezaghebbend is. Hij doet er waardevolle beleidservaring op. Bovendien verzamelt hij in het CPB de wetenschappelijke top van Nederland rondom zich. Zijn boeken profiteren daarvan. Een vlo in maart is een daalder waard.
Economic policy: principles and design is geen boek voor beginnelingen. Uw recensent, toch geen kleine jongen, sloeg het een klein jaar terug voor het eerst open, en liep al snel vast in de wiskundige modelbeschrijvingen. Hij moest het boek terzijde leggen, en eerst Mathematical models of economic growth (eveneens van Tinbergen) bestuderen. Pas daarna lukte het om Economic policy: principles and design geheel door te werken. Het moet gezegd: in terugblik is de uitleg in het boek wel degelijk helder. Zelfs veronderstelt Tinbergen niet al te veel voorkennis, al moet de lezer enigszins thuis zijn in de economie en de wiskunde. Maar Tinbergen is niet bijster didactisch begaafd, en ook houdt hij niet van luie lezers. Steeds is de uitleg beknopt. Het begrip stijgt met sprongen, als men zelf de berekeningen op een kladblaadje narekent. Er is een bijlage met een lange lijst van symbolen, die de lezer maar beter uit het hoofd kan leren. Arbeid verwarmt, luiheid verarmt.
Economic policy: principles and design is vooral een boek over modelbouw. Uw recensent vermoedt dat iedereen die het boek heeft gelezen daarna vrij goed weet hoe het CPB te werk gaat. Tinbergen bemoeit zich niet met de beleidsinhoud, want dat aspect is ideologisch en moet door de gemeenschap en door de politici worden ingevuld. Ieder zijn vak, zei de metselaar, en hij viel in de kalkbak. Tinbergen wil enkel bereiken, dat het beleid voldoet aan bepaalde wetenschappelijke kwaliteitseisen. De doelen moeten helder worden geformuleerd, en er moeten geschikte instrumenten (middelen) worden gekozen om het beleid te realiseren. Dat vereist in het bijzonder, dat de doelen niet onderling strijdig mogen zijn. De beleidsanalyse zorgt ervoor dat de kwaliteit is gewaarborgd. Beleidsformulering is vakwerk2. Daarbij heeft Tinbergen een voorkeur voor het gebruik van wiskundige modellen, omdat die beknopt en schematisch de causale relaties van oorzaak en gevolg kunnen weergeven.
Het boek bevat twintig van zulke modellen, in detail uitgewerkt. Bovendien illustreert Tinbergen de toepassing van de modellen aan de hand van vele voorbeelden. Hoewel de modellen handig zijn en elegant, kunnen zij niet al het beleid omvatten, en is de economische realiteit eigenlijk erg vereenvoudigd. De schrijver wil vooral de achter liggende methodiek presenteren, zodat de lezer hierna zijn eigen modellen kan ontwerpen. Het smaakt nergens beter dan aan eigen tafel. In de meest algemene formulering probeert het beleid om het welzijn van de bevolking te optimaliseren. Het model maakt dan aannames over de individuele of collectieve welzijnsfunctie. In analogie met de tegenwoordige geluks-economie meent Tinbergen, dat tevredenheid kan worden gemeten. Vaak wordt dat welzijn geconcretiseerd en nader ingevuld, bijvoorbeeld in de eis van volledige werkgelegenheid, prijsstabiliteit, en een evenwichtige betalingsbalans. Hier is niets nieuws onder de zon.
Het gaat bij de voorbeelden steeds om beleidsanalyses uit de practijk, en dat verlevendigt de stof. Bij wolven en uilen leert men huilen. Om een indruk te geven zullen de voorbeelden in vogelvlucht worden nagelopen. Tinbergen presenteert zowel modellen op het micro- als op het macro-niveau, en zowel van gesloten economieën, als van open systemen met buitenlandse handel. Tinbergen rekent in de meeste formules met veranderingen, en niet met de absolute grootheden. Daardoor kan hij de formules lineariseren, wat rekenkundig handig is. En bovendien is het beleid gewoonlijk inderdaad enkel georganiseerd in de dynamica. Beleidsstukken gaan over de jaarlijkse trend. Toch had uw recensent veel last van deze notatie-wijze, des te meer omdat Tinbergen haar enkel uitlegt in een bijlage.
Tinbergen verdeelt zijn voorbeelden over vier hoofdstukken. Twee gaan over kwantitatief beleid, dat dient voor bijsturing. De andere twee gaan over kwalitatief beleid, waarin de economische structuur wordt hervormd. De simpelste categorie van modellen negeert de buitenlandse handel. Die willen hebben gemak, die blijve onder zijn dak. Dit zijn modellen in de trand van Harrod, Domar en Keynes. De beleidsdoelen worden getransformeerd in doelvariabelen. Hier wordt bijvoorbeeld een model beschreven, dat de relatie onderzoekt tussen de loonhoogte en werkgelegenheid. Tinbergen pleit ten gunste van een loonbeleid, hoewel blijkens zijn model de uitwerking nogal ongewis is. Kennelijk vindt hij het vooral handig om daarmee de spaarquote te vergroten (zie p.113). In dezelfde categorie is er ook een model, dat laat zien hoe de staat aan zijn financiële middelen komt. En er wordt een groeimodel ontwikkeld, dat herinnert aan dat van Domar.
In het hoofdstuk over de open economie spelen de terms of trade een cruciale rol. 's-Werelds gunst hangt in twee schalen: klimt ze hier, daar zal ze dalen. Met andere woorden, Tinbergen modelleert hier de prijsvorming, en de prijselasticiteit van de productvraag op de markten. De prijzen worden voorgesteld door Cobb-Douglas functies, wat een gewaagde aanname is. Wellicht mag dat zolang de economische schommelingen klein zijn, maar het is tòch jammer dat Tinbergen hier geen toelichting geeft. Indrukwekkend is een model met maar liefst vier beleidsdoelen, waarin het belastingsysteem is opgenomen. Ook is er een model, dat de gevolgen van de arbeidsproductiviteit voor de buitenlandse handel laat zien. Hier ziet Tinbergen in het loonpeil een middel om de export te bevorderen (p.139, p.147). Verrassende buitenbeentjes in dit hoofdstuk zijn twee modellen, die de bancaire sector beschrijven3. In een open economie wint het beleid kan aan kracht, wanneer er een internationale coördinatie (ordening, co-operatie) is.
Het hoofdstuk over structuurbeleid maakt weinig gebruik van modellen. Immers een structuurwijzingen doorbreekt de causale relaties, en leent zich daarom slecht voor wiskunde. Het beleid haalt rigoreus bakzeil. Heden vol waarde, morgen in de aarde. Tinbergen laat zien hoe prijsschommelingen leiden tot een conjunctuur, vergelijkbaar met dynamische groeimodellen. Publieke bestedingen zoals de werkloosheidsuitkering zijn dan een automatische stabilisator. Ook modelleert Tinbergen een economisch systeem, waarin monopolies voorkomen. Hij laat zien dat die schadelijk kunnen zijn voor de productie-omvang, en daarmee tevens voor de werkgelegenheid. Het zijn potentiële misbaksels. Ook hier pleit hij voor de coördinatie op het internationale niveau. Zij is onder andere belangrijk om de begrotingstekorten onderling af te stemmen, en om eerlijke wisselkoersen te garanderen. De lezer herkent hier opnieuw de actuele wereldproblemen.
Het vierde hoofdstuk behandelt hervormingen, die het systeem fundamenteel wijzigen. Een sprekend voorbeeld van dit type beleid is de sociale zekerheid. Het is duidelijk dat wiskundige modellen bij deze beleidsanalyse gewoonlijk weinig hulp kunnen bieden. Principes, ideologieën en het algemene mensbeeld zijn veel belangrijker. De oude Adam komt altijd weer boven. Toch komt Tinbergen ook hier met een verrassend en origineel model, waarmee hij de behoeften van werkgevers en werknemers op de arbeidsmarkt beschrijft. Ook thema's zoals centrale planning en medezeggenschap vallen in deze beleidscategorie. Het kwalitatieve beleid moet rekening houden met de lange-termijn gevolgen. Men moet de menselijke natuur goed kunnen inschatten, en de geestelijke ontwikkeling van de bevolking als uitgangspunt nemen. Dit soort beleid is niet in een pijp tabak af, en altijd is er terugkoppeling nodig.
Het voorgaande zal duidelijk maken dat Economic policy: principles and design niet voor iedereen geschikt is. De modellen en hun toepassingen zijn een complexe materie, die een zorgvuldige bestudering verlangt. De lezer kan die modellen overslaan, en zich beperken tot de algemene gedeelten van de tekst, maar dat gaat ten koste van het inzicht. Kennelijk is het ontwikkelen van een goed beleid daadwerkelijk monnikenarbeid, dat onvermijdelijk leidt tot gepuzzel en geschipper. Met hopen alleen komt geen zaad in het bakje, en ons Heer geeft gratie naar vocatie. Dit soort analyses is geen bezigheid voor gewone stervelingen, en zelfs niet voor politici en bestuurders. Politici hebben tot taak om hun achterban te raadplegen, en daarna globale doelen te stellen. Vervolgens mogen zij afwegen of zij de prijs willen betalen, die de deskundigen er aan koppelen4. Echter voor de nieuwsgierigen die tòch aan de bak willen in de wonderlijke wereld van de beleidsanalisten, is Economic policy: principles and design een waardevolle en leerzame gids.