Titelblad boek Économie et sociologie

Économie et sociologie --- Hoe de sociologie een lacune opvult

Publicatie: Presses universitaires de France (2004, Parijs)

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 5 mei 2014

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Toen een eeuw terug de belangstelling voor de Historische School afnam, leek het alsof de marginalistische revolutie van de neoklassieke leer het pleit had beslecht in haar voordeel. Alle economen werden verzameld onder deze ene dominante doctrine. In werkelijkheid is de situatie evenwel genuanceerder. De werkzaamheden van de Historische School zijn namelijk overgenomen door de wetenschap van de sociologie, die juist in deze periode haar bestaansrecht bevestigde. Naast de economen met hun abstracte modellen en wiskundige formules maken sociologen naam zoals Weber, Simmel en Durkheim. Zij plaatsen het economische handelen in een maatschappelijk kader. De tak aardt naar de stam.

Een eeuw nadien inventariseren nu de sociologen François Cusin en Daniel Benamouzig in hun boek Économie et sociologie de kennis, die de sociologie heeft opgebouwd, en presenteren hieruit de specifiek economische inzichten. Het resultaat is indrukwekkend; de lezer kan aan de bak met 496 pagina's waarin de ontwikkeling van het kapitalisme wordt beschreven. Niets lijkt te ontsnappen aan de aandacht van de auteurs: de differentiatie, de rationalisering en de dynamiek van het kapitalisme, de marktwerking, de organisatie van de productie, de innovatie, het staats optreden, en zelfs de mondialisering. Alles voor Daantje.

Économie et sociologie laat zien, dat er in de gangbare economie een wetenschappelijke lacune is, die kan worden opgevuld door de sociologie. De sociologie heeft minder dan de economie de pretentie om een exacte wetenschap te zijn. Integendeel, zij wil juist relativeren, en de mensen aanzetten tot reflectie en tot het afwijzen van ideologische frasen, die geen pijp tabak waard zijn. Onmiskenbaar is dat een verrijking, die het inzicht verdiept, en die voorkomt dat het politieke beleid ontaardt in rigide en in-effectieve doctrines. Kort en dik heeft geen schik, maar lang en smal gaat overal. De auteurs verdienen alle lof voor hun goed leesbare en overzichtelijke werk. Wellicht zijn er betere boeken - vooral in Frankrijk is de economische sociologie een populair vak, waarover veel wordt gepubliceerd -, maar Économie et sociologie overtreft met vlag en wimpel het hier eveneens gerecenseerde boek Paradoxen van modernisering.

Om iets te laten zien van de rijkdom aan ideeën is een overzicht van de inhoud gedienstig. Vaak wordt er beweerd dat de economie zich autonoom ontwikkelt. Cusin en Benamouzig geloven dat niet, en willen de maatschappelijke inbedding van de economie onderzoeken. Ze beginnen hun studie met een overzicht van de inzichten, die afkomstig zijn van de antropologie. De gift (in de Franse taal de don) speelt daarin een belangrijke rol1. Er is geen vrije ruil, maar een systeem van rechten en plichten. Het ene zwaard houdt het andere in de schede. Ook de materialistische hebzucht van de homo economicus blijkt niet in alle culturen vanzelf aanwezig te zijn. De moraal en de traditionele waarden domineren nog de maatschappij-visie2.

Vervolgens beschrijven de auteurs de arbeids-deling. Adam Smith kent aan mensen bepaalde morele neigingen toe, zoals het gesjacher en de sympathie. De Franse socioloog Emile Durkheim vindt de moraal zelfs doorslag gevend. De arbeids-deling gaat gepaard met de individualisering van de maatschappij. Mensen worden gedwongen om zich wel-bewust aan te passen. Er bestaat geen beter medicijn dan in de gramschap stil te zijn. Karl Polanyi bouwt voort op de theorie van Durkheim, en de tekst somt ook diens vondsten op. Anderzijds denkt Talcott Parsons meer in termen van differentiatie, waarbij hij Darwinistische concepten toepast. Een navolger van Parsons is Niklas Luhmann. Een baksteen is nooit alleen.

Het volgende hoofdstuk gaat over de maatschappelijke structuur. Kan men nog spreken van klassen, of zijn zij versmolten in één grote massa? Uiteraard kunnen bij dit thema de auteurs niet om de visie van Karl Marx heen. Volgens de auteurs borduren Max Weber en Georg Simmel voort op de theorie van Marx. Ze constateren, dat langzamer hand de klassen oplossen in het geheel. Kennelijk moet het marxisme bakzeil halen. In een egalitaire maatschappij neemt de wedijver toe, en daarmee de behoeften. De consumptie wordt essentieel voor het uiten van de eigen identiteit en uniciteit. Grote ruiten, zonder duiten. Het hoofdstuk sluit af met de visies van Ralph Dahrendorf en Alain Touraine.

Cruciaal is het hoofdstuk over de toenemende hang naar rationeel handelen. Zowel Weber als Simmel beschouwen dit als het ultieme kenmerk van de modernisering. Met list brengt men een ei in een hopzak. Men bakt bijtijds en leent geen brood. Bekend is in dit kader Weber's waardering voor het Calvinisme. Kennelijk heeft het kapitalisme een ethische origine. Simmel besteedt veel aandacht aan het geld, dat zijns inziens leidt tot een verzakelijking van relaties. Het nieuwbakken denken brengt het Taylorisme en het Fordisme voort.

Een twistpunt tussen economen en sociologen is de positie van de markt. Volgens economen zijn markten een natuurlijk verschijnsel, en de plaats waar de handelaren hun contracten afsluiten. Anderzijds stellen sociologen, dat de markten altijd worden geconstrueerd door de maatschappij. Zij kennen wetten en gebruiken, en zijn daarom een onderdeel van de instituties. Aldus lijken markten op organisaties. Zij bestaan uit allerlei netwerken, die tezamen worden gestabiliseerd door institutionele structuren. Immers met onbevaren volk is het slecht zeilen. Het boek analyseert de consumenten-markt, de arbeids-markt en de kapitaal-markt.

Het volgende hoofdstuk beschrijft de historische ontwikkeling van het bedrijfs-leven sinds het vroege kapitalisme. Merkwaardiger wijze doorloopt de ontwikkeling een lange golf-beweging. Namelijk gedurende enkele eeuwen neemt de omvang van de ondernemingen alsmaar toe. In sommige sectoren leidt dat zelfs tot monopolies. Gemene last wordt het lichtst gedragen. Dit is de periode, waarin de klasse der managers onstuitbaar opkomt3. Uiteraard leiden wijzigende ondernemings-structuren tot andere werkwijzen. Recenter, met het doorzetten van de mondialisering, halen de bedrijven bakzeil, en krimpen ze juist weer in. Ze besteden veel werkzaamheden uit aan toeleveranciers, waardoor ze flexibeler worden. Een deel van het personeel belandt in precaire omstandigheden. Dit hoofdstuk bevat boeiende inzichten uit de organisatie-kunde.

Voor wie is geïnteresseerd in economische groei bevat het hoofdstuk over de innovatie vele leerzame feiten. Het verandert soms wel in één uur, wat zeven jaar ons was te zuur. De theorie van Joseph Schumpeter krijgt ruim de aandacht. Een intrigerende vraag is of het groot-bedrijf bij uitstek innovatief is, of juist niet. In ieder geval heeft het defensie-onderzoek bakken met kennis opgeleverd, die ook elders zinvol is. Er is veel onderzoek gedaan naar de manier waarop innovaties zich verspreiden. Soms is de maatschappij er nog niet klaar voor, en niet blij met de vondst. Die belandt dan in de vuilnisbak.

Vervolgens wordt nogmaals de rol van de staat bestudeerd, in de vorm van de minimale staat, van de plannen makende staat, en van het compromis, de staat op de Keynesiaanse grondslag. In de loop van de negentiende eeuw begint men de voordelen van staats-interventies in de economie te begrijpen. Goê manier in doen en laten brengt een mens tot hoge staten. Elke soort staats-beleid heeft haar eigen rationaliteit. Direct na de Tweede Wereld-oorlog is er veel enthousiasme voor economische planning, al heeft zij zelden een dwingend karakter. Later breidt men dit uit met ruimtelijke planning. Vanaf 1970 verliest de actieve staat aan legitimiteit, en krijgt meer markt-werking de voorkeur. Dit hoofdstuk eindigt met bespiegelingen over de toekomstige rol van de staat.

In het laatste hoofdstuk zetten de auteurs zich ambitieus aan de sociologisch-wetenschappelijke verklaring van de mondialisering. Dit thema is omstreden. De klassieke leer van de economie beschouwt de handel als een internationaal verschijnstel. Anderzijds wijst de Historische School op het belang van nationale eigenaardigheden. De broek van de geleerde is hier opgelapt met wijsheid. In ieder geval wordt duidelijk, dat de internationale politiek een doorslag gevende rol speelt, inclusief oorlogen en kolonialisme. Anthony Giddens heeft vertrouwen in de modernisering, die deels wordt afgedwongen door de mondialisering.

In de conclusie vatten de auteurs het voorgaande samen, in vogelvlucht. Ze wijzen nogmaals op de wisselwerking tussen de staat en de markt. In het nawoord verdelen zij de wetenschap van de economische sociologie in drie tijds-fasen, te weten de klassieken, de modernen, en de hedendaagsen (les contemporains). Het is aardig om alle stromingen nog eens compact naast elkaar gepresenteerd te krijgen. Het is geen materie, die je eenvoudig in een pijp tabak kunt opnemen. Maar zij wekt de steriele modellen uit de economie tot leven, en ontmaskert in sommige gevallen hun gebrek aan realiteits gehalte. Daar of daar omtrent, zei de landmeter. Als dankzij reflectie een misbaksel kan worden opgeruimd, dan is dat iets waard.

  1. Het is geen toeval, dat juist de gift het onderwerp is van allerlei bakken. Bijvoorbeeld, een man helpt een Schot (Scots may read Dutchman here) bij het dragen van zijn koffers. Vervolgens zegt de Schot: "Hier, voor een fatsoenlijke kop koffie", en drukt de man iets in de handen. Een suiker-klontje. Of: een Schot geeft aan zijn vriendin een ring met ingelegde edelsteen. Zij vraagt: "Wat mooi! Is dat een echte diamant?" Hij antwoordt: "Hopelijk. Anders heeft iemand mij €10 afgetroggeld". Of: de vrouw hoopt voor haar verjaardag een vaatwas machine te krijgen van haar echtgenoot. Maar hij geeft een water-dicht horloge. Of: de man zegt tegen de winkelier: "Laat het prijsje er maar aan zitten. Het is een cadeau". Of: de gastvrouw vraagt: "Wat mag ik aanbieden? Bier? Wijn? Een borrel? Koffie?" De gast wimpelt beleefd af: "Doet u geen moeite, het bier, de wijn en de borrel zijn meer dan genoeg". Of: een Schot geeft een pinda aan zijn vriendin. Zij vraagt: "Mag ik er nog één?" Hij antwoordt: "Waarom? Ik verzeker je dat ze echt allemaal eender smaken". Of: na 25 jaren ontmoeten twee Schotten elkaar toevallig weer. Groot is de vreugde van het weerzien. Ze gaan een café in, en de ene Schot zegt: "Weet je nog? Het is jouw beurt voor een rondje". Of: plaats twee Schotten bij elkaar in een café, en ze verdorsten. Stof tot nadenken, al zij toegegeven, dat de lezer zelf ongetwijfeld geestiger is.
  2. Theun de Vries schrijft in zijn omnibus Wiarda (p.125): Markten! Kapitalen worden gemaakt, goud gedolven, muntstandaard, banken, credieten, rentabiliteit, eindeloze welvaart -! De boer weet het niet, hij ziet niet, wat er met de wereld gebeurt. Geld? Dat is zilver voor paarden, landerijen, sieraden, een staatsstuk. Beurzen en banken veracht hij, loopt hij voorbij. Maar op beurzen en banken wordt des ondanks beslist, of de boeren arm zullen worden of rijk. En iedereen gelooft in de beurs, in de monopolies en de welvaart. Op de universiteiten preekt men liberalisme, evolutie en vrijhandel. De vooruitgang komt, het recht van de sterkste, het ijlt langs de gladde metalen vertakkingen der rails over alle continenten. Het particulier initiatief vervangt de bijbel.
  3. Arie Pleysier beschrijft in De speelweide het nieuwe type bestuurder (p.307): Wim is geen voorzitter meer van de Jeugdorganisatie, maar hij presideert het stichtings bestuur van "Zon en Vrijheid", dat de kamphuizen van de arbeiders jeugd beheert. Maar ook zonder deze functie zou hij de vader van de jeugd beweging gebleven zijn. Natuurlijk heeft hij veel zwaarwichtiger zorgen: de arbeiders beweging plaatste hem op een aantal belangrijke posten. Zij zijn omvangrijk genoeg om de arbeiders jeugd te vergeten of haar althans als een deel van het grote geheel te beschouwen. Het tegenover gestelde is geschied: de ervaring van het werk in de jeugd organisatie werd voor Wim de basis van alle activiteit in wijder verband. Niemand, die hem kent, twijfelt daaraan. Hij die spreekt op ontelbare vergaderingen, die voor tienduizenden optrad in markthallen en tramremises, hij is het opvoedings werk van mens tot mens trouw gebleven, het is voor hem nog steeds het fundament van al het andere.