Titelblad boek Entwicklungsproportionen und Befriedigung der Bedürfnisse

Entwicklungsproportionen und Befriedigung der Bedürfnisse --- Waard om te worden herinnerd

Publicatie: Verlag Die Wirtschaft (1972, Berlijn)

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 10 maart 2014

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Met Entwicklungsproportionen und Befriedigung der Bedürfnisse wordt op deze portaal een tweede boek gerecenseerd uit het voormalige Leninistische blok1. De schrijver van dit boek is de Russische econoom K.K. Val'tuch (in de Duitse taal Waltuch). Wegens de eigenaardigheden van de Leninistische cultuur is het lastig om dit soort publicaties goed op waarde te schatten. Op de weide der hoop grazen vele dwazen. Ten einde het dilemma wat duidelijker te omlijnen, zal eerst kort worden ingegaan op enkele observaties van A. Aganbegjan, een directe collega van Val'tuch. Ze zijn ontleend aan diens boek De toekomst van de Perestroika2

Aganbegjan beschrijft hoe onder het Stalinisme in de dertiger en veertiger jaren van de voorgaande eeuw de Russische wetenschap bijna werd weggevaagd door aanhoudende ideologische zuiveringen. Beroemde Russische economen zoals Boecharin, Kondratjev, Preobrazjenski en Tsjajanov werden simpelweg geliquideerd. Tegelijk werden allerlei pseudo wetenschappers benoemd, die tot taak hadden om de Leninistische ideologie te verspreiden, en afwijkende meningen te verstikken. Men liet gekken en winden de vrije doortocht vinden. Aan deze terreur kwam pas een einde in 1953, toen Stalin stierf, en werd opgevolgd door Chroestsjov. Daarna werd bakzeil gehaald en de dictatuur verlicht met een beperkte mate van democratisering.

Uiteraard bevond de Sovjet wetenschap zich intussen op een miserabel peil. Ze was geen pijp tabak meer waard. Helaas laten twintig jaren van wrede repressie zich niet zomaar terugdraaien, en wellicht had Chroestsjov ook niet die ambitie. Bovendien bleven tot ver in de zestiger jaren de pseudo wetenschappers actief om de dominantie van het Leninistische dogma te bewaken. Men kent de zot aan zijn rokje en de zotte vrouw aan haar lokje3. Weliswaar werden economen met een afwijkende mening niet meer afgevoerd naar straf kampen, maar ze raakten wel hun universitaire privileges kwijt. Ze kregen geen slag aan de bak. Bovendien bleven de contacten met de westerse wetenschap karig, zodat de Russische achterstand niet werd ingehaald. Slechts af en toe stond er een Leninistisch natuurtalent op, dat op eigen kracht toch kon excelleren. Bijvoorbeeld ontving Leonid Kantorovitsj de Nobelprijs voor de economie.

Elke Leninistische econoom is verplicht om zijn betoog te onderbouwen met citaten van V.I. Uljanov (Lenin), zo nodig aangevuld met die van Marx en Engels. Al oogt dit tegenwoordig bizar, het is nog geen bewijs van slechte kwaliteit. Erger is dat gedurende vele decennia de wiskunde werd geweerd, omdat de economie werd beschouwd als een kwalitatieve, ideologische wetenschap. Het gebruik van wiskunde zou blijk geven van affiniteit met de burgerlijke vijand. Pas in de tweede helft van de zestiger jaren werd er bakzeil gehaald en kreeg de wiskunde meer ruimte. De lezer kan zich voorstellen wat een dergelijk klimaat doet met het niveau van de wetenschap, en met de mensen die daarin werkzaam zijn. Of misschien ook niet4. De spitter moet de put zo diep niet delven, dat hij er zelf in blijven moet.

Vanuit deze achtergrond moet nu worden ingeschat wat Val'tuch aan waardevols publiceert in Entwicklungsproportionen und Befriedigung der Bedürfnisse. Daadwerkelijk neemt hij naar Leninistische maatstaven een revolutionair standpunt in door nuts functies te gebruiken. Het nuts begrip is afkomstig van de neoklassieke theorie, die ideologisch vijandig zou zijn. Zij verklaart namelijk de economie uit subjectieve voorkeuren, terwijl het Leninisme juist de verklaring zoekt in de objectieve maatschappelijk historische ontwikkeling. Voor Leninisten is het denken in termen van de geïsoleerde individu een taboe. En kerkegoed heeft ijzeren tanden.

Maar Val'tuch valt óók de neoklassieke theorie aan. Hij meent namelijk aan, dat op een gegeven tijdstip er sprake is van historisch bepaalde behoeften. Het nut is ingeklemd tussen maatschappelijke minima en maxima. Enerzijds mag niemand zakken onder het bestaans minimum, en anderzijds zijn de behoeften naar boven toe begrensd door het menselijke onvermogen om zich àlles te kunnen indenken. Vooral dit maximum botst met het neoklassieke ideaal type, dat alle huidige èn toekomstige goederen totaal kan overzien en beoordelen. Pas in de laatste decennia groeit onder economen het besef, dat het menselijke denk-kader steeds begrensd is. Daardoor ontstaat er een preferentie drijven (in de Engelse taal preference drift). Wanneer iemand rijker wordt, krijgt die al snel nieuwe behoeften. Er openen voorheen onvermoede mogelijkheden, en daarmee tevens nieuwe onvrede. Men knort aan de volle bak. Als een boerenzoon wordt een meneer, kent hij soms zijn eigen vader niet meer.

Het is een verdienste van Val'tuch dat hij veertig jaren terug nog eens wees op deze misvatting in het neoklassieke model. Al wetende ideaal typen zijn een karikatuur. De werkelijkheid bestaat in belangrijke mate uit vertekende verwachtingen en uit een dynamische maatschappelijke druk. Zo de groet, zo het antwoord. Voorts is de consumptie een aanjager van nieuwe behoeften. De mensen ontwikkelen een eigen leef stijl. Inderdaad vergroot rijkdom de tevredenheid, maar aanzienlijk minder dan de neoklassieke theorie doet vermoeden. Val'tuch sluit in dit opzicht aan bij de sociologische theorieën over de twintigste eeuwse massa consumptie (al zoekt men in het boek te vergeefs naar citaten van Durkheim, Weber, Simmel, Veblen of Maslow5).

Men vindt in Entwicklungsproportionen und Befriedigung der Bedürfnisse de bekende sociologische thema's van de arbeids deling en van de maatschappelijke differentiatie. De nu nog elitaire behoeften zijn de voorbode van de toekomstige leefwijze (Simmel). Zo de koning, zo de kudde. Val'tuch noemt dit de perspectivische behoeften, waarin diensten steeds belangrijker worden. Hij ziet weinig in berekeningen met individuele nuts functies, maar geeft de voorkeur aan een centrale nuts functie, die wetenschappelijk wordt vastgelegd door een plan orgaan. Het plan orgaan ontwikkelt het perspectief, en anticipeert daarmee op de nog sluimerende behoeften. Daarbij wordt rekening gehouden met de samenstelling van de bevolking, dat wil zeggen, er wordt gedifferentieerd naar groepen.

Net zoals Toms en Van Praag ordent ook Val'tuch de goederen in functionele categorieën (naar karakteristiek of kwaliteit). Vervolgens presenteert Val'tuch een elegante methode voor de berekening van indifferentie curven. Het perspectief kan worden bereikt door de hulpbronnen voortdurend uit te breiden. Spitten en delven betaalt zijn zelven. Dat gebeurt niet in een pijp tabak, maar na verloop van tijd zal het perspectief ambitieuzer kunnen worden. Klaarblijkelijk is het optimale groeipad dynamisch. Val'tuch dringt aan op meer markt onderzoek in de Leninistische plan economieën. Immers alleen zo weet het plan orgaan wat er speelt in de bevolking. Daarnaast kan de bevolking worden gestuurd via reclame6.

Val'tuch argumenteert dat het plan orgaan meer kennis heeft dan de individuen, en daarom rationelere verwachtingen koestert. De nuts functie van het plan orgaan is relatief betrouwbaar en objectief. De wijzen verdragen de zotten, ook als ze met hen spotten. En het plan kan de bestaande maatschappelijke wan verhoudingen in de consumptie corrigeren, overeenkomstig het algemeen belang. Daartoe ontwikkelt het allerlei normatieven. Bonen smaken goed, maar niet met bakken vol. Val'tuch heeft daadwerkelijk praktische berekeningen uitgevoerd met zijn nuts- of doel-functie, zij het voor slechts negen economische sectoren, en presenteert enkele resultaten. Zij laten zien dat structuur wijzigingen noodzakelijk zijn.

Afsluitend pleit Val'tuch nogmaals voor de toepassing van nuts berekeningen, die zo lang taboe was in het Leninisme. Hij schetst hoe de Leninistische economen nog steeds moeite hebben om de ruilwaarde (productie kosten) en de maatschappelijke gebruikswaarde te onderscheiden. Een bijkomend probleem is hier, dat de product prijzen zelf planmatig zijn bepaald. Hoewel de westerse lezer zich moet verbazen over al de Leninistische eigenaardigheden, is des ondanks Entwicklungsproportionen und Befriedigung der Bedürfnisse een goed doordacht en origineel betoog. Trouwens, wat is een bakkie koffie zonder een voetbad?

Val'tuch voert overtuigende argumenten aan ten gunste van de centrale nuts functie en van centrale planning. Inderdaad was niet te voorzien dat in de systeem wedloop met het kapitalisme de plan economie de verliezer zou worden, zelfs in Oost-Duitsland, waar de omstandigheden toch uiterst gunstig waren7. In ieder geval zal markt werking lang niet bij alle productie superieur zijn aan planning. Want goê geluk is ongestade, heden winst en morgen schade. Bouw vooral geen molen om een bak zaad te krijgen. Daarnaast, het is al gezegd, vestigt het boek in het bijzonder de aandacht op enkele serieuze gebreken in de neoklassieke nuts theorie. Ook dat maakt het verdienstelijk en voldoende waardevol om te worden herinnerd. Een Engelse uitgave zou zeker op haar plaats zijn.

  1. De trouwe lezer herinnert zich dat de eerste Volkswirtschaftlicher Reproduktionsprozeß und dynamische Modelle is, van Eva Müller.
  2. Zie De toekomst van de Perestroika (1989, Anthos/Bos en Keuning NV) van A. Aganbegjan.
  3. Henriëtte Roland Holst - van der Schalk dicht in Heldensage (p.44): Velen hadden daaraan mee gesmeed, / vele ijv'rige trouwe gezellen, / maar éénen Meester hadden zij gehad / om het groote werk te leiden, / Lenin was de naam van den grooten smid / die de hechte buigzame schak'ling smeedde / waardoor de denkingskracht-van-boven / haar licht door de donkere scharen goot. / Zóó leerde hij hun, zóó sprak hij tot hen; / zoo spreekt tot ons Lenin, de groote smid, / de schepper van het fijne, sterke werktuig / dat onontbeerlijk voor d'arbeiders klasse / is om te winnen haren strijd ...
  4. Overigens moet De toekomst van de Perestroika worden gelezen met enige achterdocht, omdat kritiek op een slecht systeem geen garantie is voor de integriteit van de boodschapper. Interessant is dat volgens Aganbegjan de Sovjet Unie een politieke conjunctuur kende, waarbij de voort durende beleids wijzigingen leiden tot groei schommelingen. Er zouden zelfs perioden van krimp zijn geweest. Bovendien zouden de officiële statistieken zijn gemanipuleerd, waardoor een vertekend beeld ontstaat. Cijfers werden kunstmatig opgeblazen. Achteraf is dit lastig te verifiëren. Aganbegjan beklaagt zich over de perioden waarin, zoals hij het uitdrukt, de socialistische markt werd vervangen door bevels methoden. Dat betekent, dat de bedrijven van hogerhand werden opgezadeld met perverse prikkels. Economen die hierop kritiek leveren, worden getreiterd: zij verliezen hun belangrijke posities, ze mogen niet meer reizen, en ze kunnen niet meer publiceren. Bijvoorbeeld drongen economen vaak aan op een meer efficiënte productie, waarbij de outillage optimaal wordt ingezet. Dit wordt oorspronkelijk beantwoordt met de laster, dat zij het kapitalistische streven naar winst verheerlijken. Aan het einde van de vijftiger jaren kwam het nog voor, dat een partij functionaris een fysiek pak slaag (!) uitdeelt aan economen. Of de functionaris gooit met bureau attributen (men herinnert zich hoe tijdens een vergadering van de Verenigde Naties zelfs Chroestsjov op tafel ging timmeren met zijn schoen!). Problematisch is dat iedereen wordt besmet en gefrustreerd door dit politiek-culturele klimaat. Zo schreeuwde Aganbegjan zelf ooit tegen premier Kosygin (!), dat die er "echt niets van begreep". En hij "verslijt een aantal ministers voor idioot". Kortom, economen hebben soms duidelijk een moeizame persoonlijkheid, en blijven luidkeels hun eigen gelijk verkondigen. Bij het lezen van de bovenstaande kritiek moet men rekening houden met deze eigenaardigheden. Op zich is begrijpelijk, wanneer "gekke professoren" worden getreiterd. Evenmin verbaast het, dat de beleids functionarissen weinig animo hebben om wilde academische experimenten uit te proberen. Het Leninistische regime was en blijft ernstig repressief, maar sinds Chroestsjov moet men ook zijn normale, menselijke trekken niet uit het oog verliezen.
  5. Omgekeerd komt men in de westerse vakpers de naam Val'tuch niet tegen. De wetenschap is vergaand afgeschot, en men citeert voornamelijk de eigen kring.
  6. A. van Collem dicht in Liederen der gemeenschap (p.60): Neem haar tot u, o mensch, en slik haar in / Met alle zintuigen en zenuwkrachten, / En maak van uw vernieuwing het begin / Zie om U rond, Aarde en Hemel wachten. / De arbeid, alle kunst, de Wetenschap, / Voortaan het Communisme (EB: Leninisme) zij in hen. / Dan zult gij hooren, hoorige, die wordt / De Dienaar, van den lichtend nieuwen god, / Alle muziek die op de aarde speelt, / Uit bloem, en kruid, en lichtende gewassen, / Dan zult gij worden, een lijfeigene, / Van alle menschen op de wijde aarde, / En gij zult, heerscher, die nu zijt een knecht / In waarheid worden, heerscher der planeten.
  7. Steeds weer moesten de leiders vaststellen dat de plan opdrachten niet waren gehaald. Zelfs in het satirische Oost-Duitse tijdschrift Eulenspiegel klinkt hun frustratie door. Men vindt er cartoons met bakken zoals: "Zeg, hoeveel mensen werken er in jouw afdeling?" "Ongeveer twee derde". Of: een landarbeider werkt op het veld. Zijn collega's in de vergaderzaal klagen: "Die collega onttrekt zich alwaar aan zijn maatschappelijke verplichtingen. Ik vraag jullie: hoe zou het zijn als iedereen zo onverantwoord zou handelen?" Of een student: "Weet je, Rita, mijn studie slaat aan. Ik luister alleen nog met argwaan naar Radio Luxemburg". Of de kelner in het restaurant fluistert tegen zijn collega, wijzend naar een gast aan een lege tafel: "Die kerel denkt dat ik hem niet zie. Maar ik houd hem al een half uur lang in de gaten". Kort na de onttakeling van Stalin kon er wat meer. Een politicus kijkt naar een verkleurde rechthoek op de wand in zijn kantoor, en peinst: "Jammer. Wat voor een inspiratie zou hij zijn geweest voor mijn lezing tegen de persoons verheerlijking".