Titelblad boek Paradoxen van modernisering

Paradoxen van modernisering --- Een billijke moraal blijft onmisbaar

Publicatie: Dick Coutinho BV (1993, Muiderberg)

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 25 februari 2014

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Paradoxen van modernisering is geen economie boek. Indertijd, al weer twintig jaren terug, verdiepte uw recensent zich er in om wat meer te begrijpen van de hedendaagse maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Op straat, in huis of aan de dis, een zot toont altijd wat hij is. Maar bij nader inzien zijn de behandelde thema's wel degelijk ook relevant voor de economische wetenschap. Sterker nog, de maatschappelijke modernisering en de economische vooruitgang blijken direct samen te hangen. Dat is zeker het geval bij de voortschrijdende rationalisering en differentiatie. Deze dimensies zijn onmisbaar bij de vergroting van de productiviteit en bij de arbeids deling.

Trouwens, de gedachte is niet nieuw. Al in de negentiende eeuw komt binnen de economie de Historische School op met het pleidooi om in de economische wetenschap meer te bestuderen dan enkel het markt gebeuren. De economie evolueert mee met de historische ontwikkelingen. En dit complexe proces wordt goed verklaard in Paradoxen van modernisering. De auteurs Hans van der Loo en Willem van Reijen hebben gekozen voor een werkelijk inter-disciplinaire benadering, waarin de sociologie, de psychologie, de antropologie en de filosofie allemaal aan bod komen. Dat moet ook wel, omdat zij een inleidend leerboek wilden schrijven voor de algemene sociale wetenschappen. Geen zingenot is onvermengd.

De economische wetenschap heeft altijd geleden onder haar sterk versimpelde mensbeeld. Ieder zijn vak, zei de metselaar, en hij viel in de kalkbak. De andere mens wetenschappen zijn in staat om de lacune in te vullen. En voor die gevallen waar het economische mensbeeld onjuist is, kunnen de andere disciplines verklaren waarom de economische modellen verkeerde resultaten opleveren. Ook wordt zo duidelijk waarom de economische instituties goed kunnen functioneren in sommige maatschappij vormen, terwijl zij jammerlijk falen in andere. Een eenheids worst zoals de Washington Consensus is simpelweg geen pijp tabak waard. En het baart zorgen, dat juist de monomane economen zozeer domineren in de mondiale instituten, die de macht uitoefenen bij de krediet verlening. Niemand heeft de wijsheid in pacht.

Paradoxen van modernisering wil zoveel mogelijk facetten belichten, en dat maakt het tot een moeilijk boek. De lezer krijgt wel de paradoxen aangereikt, maar hij of zij mag zelf bepalen waar ergens de waarheid ligt - zo die al bestaat. Waar gezworen wordt, staat de leugen aan de deur. De auteurs zelf komen regelmatig tot de slotsom, dat de waarheid in het midden zal liggen. Maar in de wetenschap gaat die vlieger niet op. De recensie ziet er van af om de aangekaarte dilemma's allemaal langs te lopen, en legt slechts uit, waarom de inhoud relevant is voor economen. Overigens zullen ook de andere passages en paragrafen, al hebben zij geen economische implicaties, bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling, en dat kan natuurlijk nooit kwaad.

Het boek plaatst de maatschappelijke veranderingen centraal. Dat past in het beeld van de technische vooruitgang, maar botst uiteraard met de economische premisse van universaliteit. De auteurs leggen het kantelpunt naar de modernisering bij de laat vijftiende eeuwse Renaissance - inderdaad, zij beperken zich tot de westerse cultuur. Dit is het moment, waarop de traditionele mystiek en mythe worden terug gedrongen, en worden vervangen door wetenschappelijke en technische inzichten. De fantasie belandt in de prullenbak. Men krijgt waardering voor de realiteit, die tot uiting komt in empirische studies. Daar men zelf gaat, wordt men door geen boden bedrogen. De individu, die zich voorheen een machteloos onderdeel voelde van de natuur, verheft zich tot de beheerser van de natuur krachten. Met hopen alleen komt geen zaad in het bakje1.

De gemeenschaps zin maakt plaats voor commercie en voor wedijver. Dit komt neer op de bewust wording van de mens als een autonoom wezen, en op de toenemende individualisering. Vooral in de achttiende eeuwse Verlichting ontstaat er een positieve houding jegens de vooruitgang, die welhaast uni-lineair lijkt te verlopen. Men vertrouwt op innovatie, en gelooft in groei. Helaas wordt de zorg om de bestaans zekerheid verwaarloosd. Het verlichtings denken ontaardt in de abjecte uitbuiting onder het Manchester kapitalisme. Het is preken in zijn eigen zak2. Het positivisme is dit echec nooit meer helemaal te boven gekomen. Ondanks de liberale protesten blijven de moraal en de ethiek wel degelijk belangrijk. Daarom haalt in de laat negentiende eeuw de burgerij bakzeil en richt zich tot het volk met een beschavings offensief. De macht blijft, maar zij wordt humaner.

De arbeids verdeling heeft historisch een cruciale rol gespeeld. Zij leidt tot de urbanisatie, en vervolgens tot de industrialisatie. De rationalisering en de individualisering vormen een vruchtbare bodem voor de democratisering. De standen vervagen. Opmerkelijk is dat de auteurs hier systematisch de opkomende massa organisaties onvermeld laten3. Tevens tonen de moderne Europese en Aziatische voorbeelden aan, dat er meerdere groei-paden mogelijk zijn. Dit wordt verklaard uit het paradoxale karakter van de modernisering: de arbeids verdeling brengt zowel differentiatie en pluralisme als een toenemende wederzijdse afhankelijkheid. De individu wordt gedwongen om zijn emoties te beteugelen, en zich aan te passen bij het collectief. Er is vrijheid in gebondenheid, en ontplooiing in onmacht. Hoe edeler boom, hoe buigzamer tak.

Net zo paradoxaal is de westerse geschiedenis vanaf de Middeleeuwen. Met de opkomst van de steden ontstaan er decentrale machts centra. De decentrale urbanisatie is kenmerkend voor Europa, en wordt onder meer door Max Weber verklaard uit de Calvijnse ethiek, die opkomt in de zestiende eeuw. God wordt buiten de natuur geplaatst. De mens wikt, God beschikt. De individu moet de zekerheid van het hiernamaals opgeven, en raakt psychisch in een isolement. De steden gaan onderling wedijveren. Wellicht daardoor krijgen die stedelijke centra al snel behoefte aan een centraal gezag in de vorm van de absolute monarchie, die de drager wordt van het gewelds monopolie. De structuur blijkt minstens zo belangrijk te zijn als de cultuur.

De auteurs hechten weinig geloof aan de biologische modellen van de laat negentiende eeuw, waarin de individu wordt beheersd door driften en instincten. Ze zien meer in de opvatting van Norbert Elias, dat de persoonlijkheid vorm krijgt door socialisatie en civilisatie. De kinderen brengen op straat waarover men in het gezin praat. De consequentie is dat de menselijke psyche wijzigt met de tijd. In het modernisme is de individu een doel-rationele hedonist, die voor zijn identiteit sterk afhankelijk is van de massa consumptie. Hij ontwikkelt een eigen leef-stijl en levensplan, en een keep smiling houding. De lezer herkent hierin de homo economicus of de homo sovieticus - steeds zijn er meerdere wegen die naar Rome leiden. Toch loopt de individu zo tegen grenzen aan, omdat intussen alle zingeving is verdwenen uit het leven.

Sociologen zoals Weber en Emile Durkheim constateren, dat de maatschappij anoniem wordt. Voortaan wordt de macht uitgeoefend door het grootbedrijf en door de staats bureaucratie. De economie krijgt een eigen structuur wegens de oprichting van allerlei functionele instituties. In de anonieme maatschappij spreekt de menselijke binding of solidariteit niet meer vanzelf, maar zij moet worden georganiseerd. Individualisme in de anonieme maatschappij lijkt een paradox. Maar Van der Loo en Van Reijen hebben veel vertrouwen in de individuele rationaliteit, en hun mensbeeld benadert het ideaal-type van de moderne economie4. Inderdaad besteedt economie veel aandacht aan de markt-wrijving en aan zoek gedrag. De individuen bewegen zich in vrijblijvende netwerken, waar binnen zij voortdurend hun contacten bijstellen en optimaliseren. De wederzijdse verplichtingen zijn tijdelijk en vluchtig. Schippers en voerlieden zetten malkander over.

Misschien wel de meest schokkende conclusie uit Paradoxen van modernisering is dat de maatschappelijke groei niet vanzelf ontstaat. De vooruitgang verloopt nooit lineair. De gunstige historische omstandigheden zijn een cruciale voorwaarde. Als het geluk niet mededoet, dan helpt vlijt noch moed. Dan krijgt men geen slag aan de bak. Het wordt duidelijk waarom de mens zo lang tevreden was met een berenhuid, een knots en een grot. Dat dwingt tot reflectie. Zou de hedendaagse mondialisatie groei-paden afsnijden? Wanneer ontaardt de doel-rationaliteit in een belemmering? In ieder geval is duidelijk dat het economische universalisme berust op een vergissing. Men kan de moraal niet laten oplossen in een pluralisering. Een algemene, billijke moraal blijft onmisbaar. Dat is de economische boodschap die uw columnist haalt uit Paradoxen van modernisering.

  1. De organisatie kunde verdiept zich in dit soort beheersings processen. Berucht is de wet van Murphy: als er iets fout kàn gaan, dan zàl het ook fout gaan. Daarom luidt de filosofie van Murphy: lach ... morgen wordt het nog erger. De constante van Murphy: de schade aan een voorwerp is recht evenredig aan de waarde ervan. En dan is er de sterke versie van de wet van Murphy: alles gaat altijd verkeerd. Maar niet iedereen is het eens met Murphy's vondsten. Bijvoorbeeld O'Tool uit harde kritiek: Murphy is een optimist. Dit is evenwel ontkracht door de stelling van Colt (een aanhanger van Murphy): voor een optimist is het onmogelijk plezierig te worden verrast. Ook de kritiek van Hellrung (als je wacht, zal het voorbij gaan) is weerlegd, en wel door de uitbreiding van Shavelson: ... nadat het de schade heeft aangericht.
  2. Van der Loo en Van Reijen vegen deze paradox, die indertijd het sociale vraagstuk werd genoemd, ietwat onder het tapijt. Wie wil kan de ellende in geuren en kleuren nalezen in Aan de voet van het Belfort van Achilles Mussche (p.168): In Frankrijk, in ons eigen landje zelf worden de rijke mensen jaloers op al die verleidelijke Engelse winsten en zij trommelen hun eigen kapitaal bijeen in naamloze vennootschappen; te Gent alweer, dat vervloekte Gent, het door de buitenlieden nu twéémaal vervloekte Gent: vroeger een keer om zijn katoen-fabrieken, en deze keer om zijn vlas-spinnerijen, draaien omstreeks 1840 reeds een 25.000 spillen mee in de dolle rondedans. En ondertussen stijgt de katoen-produktie, in Engeland, in Frankrijk, in Oostenrijk en Pruisen, Rusland, Amerika, overal elders zo goed als bij ons, uitdagend overeind; het wordt een hijgende woeste rit, met de hengst van Engeland verre voorop, over de markten de wereld rond ... een levens gevaarlijke rit voor wie onderweg begeeft en neertuimelt, achterover, in het stof. Wie zou hen hier vinden, onze koeboerkens en onze dagloners op hun reepje land, in hun lemen hut? Zij maken zich klein aan hun spinnewiel, achter hun getouw.
  3. In de negentiende eeuw is het proletariaat wel degelijk een opkomende klasse, die beslissend een eigen bijgedrage levert aan de transformatie van het kapitalisme. Zo laat Theun de Vries in het eerste deel Een spook waart door Europa van zijn trilogie 1848 Karl Marx een toespraak houden (p.110): Natuurlijk proberen de Britse fabrikanten, die zo luid om vrijhandel roepen, de arbeiders wijs te maken, dat zij mét hen tegen het grote grondbezit strijden en dat het alleen maar tegen de reactionnaire landlords gaat. Maar de Engelse arbeiders begrijpen al, dat zij het van de een zo min moeten hebben als van de ander. - Er was enige deining door de zaal gegaan, toen hij hun had verteld, wat (volgens Friedrich, die het weten kon) een Britse mijnwerker eens op een free-trade meeting had geroepen: "Als de landlords onze botten konden verkopen, zouden jullie fabrikanten er als de weerlicht bij zijn, om ze op te kopen en ze in je stoommachines tot meel te vermalen!"
  4. Paradoxen van modernisering concentreert zich op het evoluerende wereldbeeld van de westerse gegoede middenklasse. Van der Loo en Van Reijen zijn zich maar matig bewust van de subjectiviteit, die hierin schuilt. Dien ten gevolge figureren in hun betoog de conflicten met gemarginaliseerde groepen en met andere culturen in louter abstracte termen zoals de vervreemding of het fundamentalisme. Allerlei maatschappelijke onvrede komt er bekaaid van af, en daarmee de inherente instabiliteit, en de kwetsbaarheid van de georganiseerde maatschappelijke binding. Aldus wordt via de achterdeur toch weer de illusie van de natuurlijke historische lineariteit binnen gehaald.