Tot op heden zijn op de portaal geen recensies van Leninistische boeken verschenen, hoewel uw recensent er intussen vele heeft gelezen. Het grootste probleem is de kwaliteit. Ruwweg een kwart van de Leninistische leerboeken is platte propaganda, die nooit in deze aantallen had moeten worden gedrukt. Ze zijn geen pijp tabak waard. Geen groter ezel dan een kwezel. Ongeveer de helft van het totaal is weliswaar leesbaar, maar wordt toch ontsierd door lippen diensten aan de Leninistische partij. Alleen het resterende kwart is werkelijk interessant, ook voor de westerse markt. Binnen deze laatste categorie behoort het boek Volkswirtschaftlicher Reproduktionsprozeß und dynamische Modelle van de Leninistische econome Eva Müller tot de absolute top. Het boek verdient een vertaling in het Engels.
Overigens lijden de economie-boeken van Leninistische origine aan de handicap, dat de rol van het geld er wordt gebagatelliseerd. De Leninistische economie is verregaand louter materieel, en de prijs-vorming is er nog onbestemder dan in het kapitalisme. Zij ontstaat uit het politieke beleid. De oorzaak is gelegen in de keuze voor de centrale plan-economie, waarbij de marktprijs wordt gedegradeerd tot een aanvullend beleids instrument. Die op goud staart, verblindt zijn gezicht1. Daardoor laat de Leninistische theorie zich moeilijk toepassen op de kapitalistische economieën. Des ondanks is bijvoorbeeld de Leninistische theorie van de vervlechtings balans ook toegepast in West-Duitsland, zoals Eva Müller laat zien in Marxsche Reproduktionstheorie .
In het boek Volkswirtschaftlicher Reproduktionsprozeß und dynamische Modelle legt Müller in detail uit welke modellen beschikbaar zijn voor de optimalisatie van de macro-economische productie. Hoewel het boek al weer veertig jaren terug is verschenen, schildert het volgens uw recensent nog steeds de actuele stand der wetenschap. Immers in de vrije markt economieën krijgt dit vakgebied weinig aandacht, en stagneert. Het is stil, waar het nooit waait. Kort gezegd is de materie een mengsel van input-output modellen in de stijl van de Russische econoom Wassily W. Leontief, van Keynesiaanse groei-modellen, en van lineaire programmering.
Het boek is gesplitst in twee delen. Het eerste deel behandelt alle grootheden, die relevant zijn voor het maatschappelijke (macro) productie proces. Het tweede deel verklaart helder de beginselen van de dynamische productie modellen, en geeft stap-voor-stap afleidingen van de erin gebruikte wiskundige formules. De modellen worden rijkelijk verlevendigd met reken voorbeelden. Müller is niet alleen deskundig als econoom, maar ze blinkt bovendien uit als pedagoog. Een woord op zijn pas is zo goed als geld in de tas. Overigens vergt haar verhaal dermate veel ruimte, dat er helaas geen plaats meer over blijft om de toepassingen in de practijk te schetsen.
Toch zijn de meeste modellen daadwerkelijk toegepast door de beleids-organen van het Leninistische plan-systeem. Men heeft echt geprobeerd om de materiaal stromen accuraat te bepalen, inclusief de uitwisselingen tussen de diverse sectoren. Ook zijn hiermee de zogenaamde meer-jaren plannen doorgerekend. Uiteraard vereist dit een nauwkeurige kennis van al de productie processen. Een boer moet weten wat de boter kost. Daarom krijgt in het eerste deel van het boek de definitie van allerlei materiaal constanten veel aandacht. Ze betreffen het verbruik van arbeid, van grondstoffen, en van outillage. Bovendien wordt de maatschappelijke consumptie gemodelleerd. Ook de buitenlandse handel kan worden opgenomen in de modellen.
Daarbij wordt de westerse lezer geconfronteerd met typisch Leninistische vaktermen. Bijvoorbeeld wordt de outillage niet aangeduid als de voorraad aan kapitaal- of investerings-goederen, maar als het zogenaamde grondfonds. Trouwens structureel wordt in het boek de term "fonds" gebruikt, waar er sprake is van een bestand of voorraad. En waar bijvoorbeeld het Leontief model spreekt over productie coëfficiënten, daar noemt Müller ze materiaal verbruiks coëfficiënten (in de Duitse taal Material-aufwand). Vermoedelijk is de reden ideologisch, omdat de Leninistische partij zich wil profileren met een "eigen" wetenschap. En daarnaast neemt men graag termen over uit de theorie van de aanbeden Karl Marx, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van het productie omloop fonds in plaats van simpelweg "grondstoffen". Het water kent men aan zijn grond, de mensen kent men aan hun mond.
Aldus behandelt het eerste deel van het boek in wezen de boekhouding van het productie proces, wat eerlijk gezegd niet bepaald een meeslepend onderwerp is. Het is echter een noodzakelijke voorbereiding voor het tweede deel, dat wèl inhoudelijk opwindend is. Men kan een paard niet lopende beslaan. Het tweede deel begint met (hoe kan het ook anders) het reproductie schema van Karl Marx. De vondst van Marx legt daadwerkelijk historisch de basis voor de theorie van de vervlechtings balansen, althans wanneer men het tableau économique van François Quesnay en de fysiocraten niet meetelt. Bovendien onderzoekt Marx hier de voorwaarden voor een stabiel groeipad, met constante coëfficiënten. Müller voegt er een berekening van Wladimir I. Uljanov (alias Lenin) aan toe, maar dat is vooral een ideologische knieval voor een misbaksel2.
Na dit historisch eerbetoon behandelt Müller de zogenaamde dynamische één-sectoren modellen. Feitelijk zijn dit Keynesiaanse modellen, die laten zien hoe investeringen doorwerken in de economische groei. Kenmerkend voor haar aanpak is dat de modellen gebruik maken van differentie vergelijkingen, waarbij numeriek de werkelijke ontwikkeling in de tijd kan worden door gerekend. Met andere woorden, sommige grootheden in het model worden empirisch bepaald. Ook alle andere modellen blijken nadrukkelijk gebruik te maken van de statistisch bekende gegevens, volgens de spreuk 's-wereld gunst hangt in twee schalen, klimt ze hier, daar zal ze dalen. In dit opzicht is er een onderscheid met soortgelijke modellen in het kapitalisme, die vooral gericht zijn op een kwalitatieve verklaring.
De rest van het boek is gewijd aan dynamische meer-sectoren modellen. De meest simpele versie daarvan is het grondmodel van de dynamische vervlechtings balans. Dit model gaat uit van een eenvoudige investerings vergelijking. Bij uitzondering behandelt Müller hier behalve de differentie vergelijkingen ook het geval van de differentiaal vergelijking. In dat laatste geval bestaat er een analytische oplossing voor het eind product. Aangezien dit model wat te beperkt is voor practische toepassingen, haalt zij snel bakzeil en stapt over naar de vervlechtingsbalans met een uitgebreide investerings vergelijking. Het investerings gedrag van dit model voldoet beter aan de realiteit. Beter een stuk brood in de zak dan een veer op de hoed. De lezer zij er nog eens aan herinnerd, dat men dit soort meer-sectoren modellen tevergeefs zal zoeken in de westerse leerboeken. Ze krijgen daar geen slag aan de bak.
Vindingrijk is het dynamische model met stuur-parameters, dat een economie met drie sectoren modelleert. Het is bedacht door de Oost-Duitse econome Bärbel Biersack. Evenwel is dat maar hanepoot en baksteen. Het èchte werk is toch het grondmodel van meer-perioden optimalisatie. Hier doet de methode van de lineaire programmering haar intrede. Terwijl de voorgaande modellen enkel zijn bedoeld om de gevolgen van het beleids-plan door te rekenen, beschikt dit model over een eigen doelfunctie. Dat wil zeggen, niet de beleids maatregelen zijn het uitgangspunt, maar de beleids doelstellingen. Vervolgens zoekt het programma daarbij zelf het optimale pakket van maatregelen.
Aldus heeft Müller in haar boek handig toegewerkt naar de wetenschappelijke climax. Een pijp tabak verlet niet. Heb je een naald, zij heeft een draad. Merk op, dat dit model in beginsel louter materieel is, net zoals alle andere zojuist behandelde modellen. Wel bevat de doelfunctie nu weeg-factoren, die aangeven hoeveel waarde de beleids makers hechten aan de diverse eind-producten. Trouwens, dankzij de lineaire programmering krijgt men de beschikking over de zogenaamde schaduw prijzen van de producten3. Vermeldens waard is nog, dat Müller ook een productie model behandelt, dat afkomstig is van de beroemde Duits-Amerikaanse econoom John von Neumann. Dit model bevat zowel een materiaal balans als een prijzen balans.
Men ziet dat de Leninistische wetenschap haar grootste successen heeft geboekt met de vervlechtings- en optimalisatie-modellen, waartoe zij werd gedwongen door de matige resultaten van de plan-practijk. Müller beschrijft in het zonet genoemde Marxsche Reproduktionstheorie, dat de Leninistische elite vurig heeft gehoopt hiermee een doorbraak te kunnen bereiken. Helaas is gebleken dat de practijk te weerbarstig is. Als het geluk niet mededoet, dan helpt vlijt noch moed4. Maar al kunnen de modellen geen ijzer met handen breken, ze geven des al niet te min toch een goed inzicht in het globale verloop van de practische productie processen. En dat is bijzonder nuttig.
Nogmaals recapitulerend, Eva Müller heeft met Volkswirtschaftlicher Reproduktionsprozeß und dynamische Modelle een fascinerend boek geschreven. Het bevat stof, die simpelweg ontbreekt in de westerse leerboeken. Het meest in de buurt komen nog de boeken over operations research, maar die beperken zich tot het micro-niveau in de bedrijven, en moeten zich voegen naar de markt prijzen. De door Müller beschreven modellen verdienen echter te worden gered uit de vuilnisbak, want in potentie biedt de uitbreiding naar het macro-niveau grote mogelijkheden. Mettertijd komt Hannes in de Wammes. Iedereen, die serieus aan de bak wil met het door-rekenen van de macro-economische beleids-plannen, zou het boek van Müller moeten toevoegen aan zijn of haar boekenkast. Gelukkig is het voor alsnog betaalbaar op de antiquarische markt.