Gewoonlijk betekent het verschijnen van een boek-recensie op deze portaal, dat de tekst uitblinkt door een verhelderende en unieke kijk op een economisch of politiek probleem. De lat voor de selectie ligt hoog. Ook Politische Ökonomie des Sozialstaats van de socioloog Heiner Ganßmann voldoet aan de criteria, al zijn helaas enkele zwakten het werk ingeslopen. Het onderwerp, de verzorgings-staat, of in de Duitse taal de Sozialstaat, staat sinds decennia ter discussie. Ganßmann verklaart uitstekend het ideologische en beleids-matige kader, waarbinnen de verzorgings staat is opgebouwd. Voor wie aan de bak wil vat uw recensent zijn boek graag samen, zij het met hier en daar wat kritiek.
Verlag Westfälisches Dampfboot is een alternatieve uitgeverij, die o.a. de werken van Elmar Altvater publiceert. Maar inhoudelijk is Politische Ökonomie des Sozialstaats niet werkelijk radicaal. Integendeel, Ganßmann houdt een academisch verantwoord betoog, waarin hij de noodzaak en bestaans reden van de verzorgings-staat toelicht. Hij steekt zijn politieke mening niet onder stoelen of banken, maar daarmee is niets mis. De positie van de factor arbeid is de rode draad die alle hoofdstukken verbindt. Alleen het zevende hoofdstuk wijkt daarvan af, doordat het ingaat op de diverse pensioen-stelsels. Dat zal wel liggen aan Ganßmanns leeftijd, intussen 69 mooie jaren. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.
Ganßmann constateert, dat in Duitsland sinds lang de belastingen worden verlaagd, terwijl tevens de staats-schulden worden verminderd. Dat leidt vanzelf tot minder staat. Er is geen sterke politieke beweging, die zich verzet tegen dit liberale beleid. Toch zijn er nadelen. Bijvoorbeeld vermindert aldus de ruimte voor de staat om diepte investeringen te doen. De verzorgings staat, die in de gouden jaren 1950-1975 zijn voltooiing vond, wordt versoberd. Er is voldoende rijkdom om hem op peil te houden, maar de maatschappelijke bereidheid is afgekalfd. Ik ben mild, zei de voerman, en hij gaf een valse stuiver aan vijf bedelaars.
De verzorgings staat is onmisbaar, omdat het vrije kapitalisme van de negentiende eeuw maatschappelijk onhoudbaar is. Hij kan evenwel vele vormen aannemen. Ganßmann bekijkt er drie, die voortkomen uit het liberalisme (het Angelsaksische model), het conservatisme (het traditionele model), en de sociaal-democratie (het scandinavische model). De keuze voor een bepaald model hangt af van de krachten verhouding tussen de democratie (de politiek), de plutocratie (rijke private groepen), en de autocratie (het bestuurlijke apparaat). De machtsbases van de drie concurrerende systemen zijn respectievelijk het volk, het kapitaal en de staat. In werkelijkheid wordt het land natuurlijk altijd bestuurd door een mengvorm van de drie systemen.
Ganßmann ziet mondiaal een beweging in de richting van de logica van de plutocratie. Dat baart hem zorgen, want de mens is meer dan een homo economicus. Vrije markten doen onvoldoende recht aan al de menselijke behoeften. Bijvoorbeeld draagt de verzorgings staat bij aan de verkleining van de existentiële risico's voor de mensen. Vaak leiden markt-mechanismen tot een sub-optimaal resultaat, omdat zij onverenigbaar zijn met overleg of samenwerking. Een woord op zijn pas is zo goed als geld in de tas.
Nu hoeft de sociale zekerheid niet per sé te worden aangeboden door de staat. Er zijn alternatieven, en die verklaren de pluriformiteit van de diverse nationale systemen. Zekerheid kan worden geboden door private verbanden of door de staat. Vereist is enkel een stabiele structuur, die aan het volk een systeem-vertrouwen geeft. Voor het individu gaat het om een herverdeling van zijn inkomen gedurende zijn totale levensloop. Ganßmann geeft de voorkeur aan overheids arrangementen, omdat de staat bij uitstek de herverdeling kan afdwingen. De staat kan altijd belasting heffen en zo de kosten dekken. Het boek behandelt hier enkele technische problemen zoals externalisering en het principal-agent probleem.
De democratie stelt het gewenste niveau van sociale zekerheid vast. Volgens het achter liggende principe zijn mensen- en burger-rechten pas gegarandeerd, nadat ook de sociale rechten zijn gewaarborgd1. Bovendien corrigeert de staat de verdelings fouten van de "vrije" markt. Een duurzame economische groei is niet bij voorbaat verzekerd, omdat de factor arbeid niet de factor kapitaal kan dwingen tot het doen van investeringen (nodig voor groei)2. Wel kan de arbeid bij uitblijvende investeringen een hoger loon-peil opeisen. Ganßmann noemt dit maatschappelijke touw-trekken het K-spel. Het meeste krakeel is om te weinig of te veel. Het institutionele raamwerk legt de spelregels vast. Dat raamwerk is ook zelf het onderwerp van de politieke strijd.
De economisch inactieven zijn de niet-spelers van het K-spel. Zij krijgen hun inkomen via de verzorgings staat. Ondernemingen willen besparen op hun loon-kosten, en zien daarom graag enige werkloosheid. Ganßmann beroept zich hier op het denken van de beroemde econoom M. Kalecki! De werkloosheids uitkering verzacht het waren-karakter van de factor arbeid. Het is solidariteit binnen een klasse, en een risico-afdekking. Daarnaast kan de staat op een Keynesiaanse manier de economie stimuleren, en daarmee tevens de werkgelegenheid. Gedurende enige decennia droomden de economen zelfs van een fijn-sturing van de toekomstige conjunctuur. Mist heeft vorst in de kist.
Volgens Ganßmann is het Keynesiaanse beleid stuk gelopen op de mondialisering. Het lukt niet meer om de economie te coördineren. Daarom wordt er bakzeil gehaald. In vaktermen: de vraag-sturing wordt vervangen door een aanbod-sturing. Een toenemende werkloosheid ondermijnt nu de betaalbaarheid van de verzorgings staat. Wegens de mondialisering wordt het steeds moeilijker om ondernemers te bewegen tot investeringen (althans in Europa). Kapitaal wordt weer schaars. Daardoor is in Duitsland en Frankrijk de werkloosheid aanzienlijk gestegen, en komen velen niet meer aan de bak. Vervolgens zijn de sociale voorzieningen versoberd. De verzorgings staat wordt steeds meer voorgesteld als een probleem in plaats van een verdienste. Hij wordt star genoemd, een misbaksel.
Ganßmann werpt tegen, dat flexibiliteit óók kostbaar is. Slechts worden de kosten dan elders neergelegd, namelijk bij de werknemers!3 Juist dankzij de starheid krijgen werknemers de kans om zich aan te passen bij veranderingen! Dat maakt de werkgelegenheid duurzamer. Een goede en nuttige vrucht rijpt nimmer in de vlucht. En een pijp tabak verlet niet. Vooral het scandinavische model slaagt er in om flexibiliteit en zekerheid goed te combineren. Het hanteert een actief arbeids-markt beleid. Anderzijds twijfelt Ganßmann aan het nut van goedkope arbeid, de liberale oplossing. Dat trekt simpelweg het loongebouw omlaag. Hij wil een Europees gecoördineerde vraag-sturing.
Na al deze intrigerende en scherpzinnige verhandelingen vallen de laatste hoofdstukken van het boek een beetje tegen. Zoals is aangekondigd analyseert Ganßmann hier de pensioen-systemen. De pensioenen kunnen worden betaald door een hoofdelijke omslag van de werkenden, of door een kapitaal dekking. Een voordeel van de kapitaal dekking is, dat je via het rendement ook buitenlandse werkenden kunt laten bijdragen aan onze pensioenen. Ganßmann werpt tegen, dat die buitenlandse inkomsten altijd risico-vol en speculatief zullen zijn. Per saldo prijst hij het omslag stelsel aan, net zoals uw recensent4. Echter zijn argumenten kunnen slechts half overtuigen, zodat voorzichtigheid is geboden. De koe vergeet al gauw, dat ze maar een kalf is geweest.
Het laatste hoofdstuk over de mondialisering en de Europese markt behandelt de inrichting van het financiële en monetaire beleid. Op supra-nationaal niveau zal men opnieuw moeten kiezen voor een model van sociale zekerheid. Op zich geeft Ganßmann hier een belang wekkende analyse, maar zijn uitleg is lastig te volgen. Als uw recensent hem goed begrijpt, gebruikt hij het zogenaamde monetaire trilemma, de monetaire beleids driehoek. Zijn uiteenzetting wijkt hier merkwaardig af van wat gebruikelijk is5. De essentie is opnieuw de afwijzing van liberale oplossingen.
Aangezien de sociale zekerheid de opgave van de natie-staten is en blijft, hoeft de Europese Unie haar "wederkerigheid" niet te bewijzen aan het volk. Op Europees niveau blijkt geen maatschappelijke convergentie op te treden, omdat de nationale politieke en culturele obstakels te groot zijn. Dat belet ook, dat het succesvolle scandinavische model zich verspreidt over alle lid-staten. Gegeven deze situatie voelt Ganßmann meer voor een Europees Bretton Woods systeem (met een gereguleerd kapitaal verkeer) dan voor een Europese federatie. Internationaal moet het besef groeien, dat de verzorgings staat reële voordelen biedt. Vaak kan worden bespaard op economische (transactie) kosten, als de concurrentie wijkt voor samenwerking. Dat is een mooie slotzin. Met passen en meten wordt veel tijd versleten, maar wie het niet doet, doet zijn werk niet goed.