Eckhard Hein heeft het boek Verteilung und Wachstum geschreven, omdat hij aan het verdelings-vraagstuk van de inkomens een meer prominente plaats wil geven. En het moet gezegd: hij pakt deze klus grondig aan. Elk hoofdstuk is gewijd aan een bepaalde economisch leer, waarbij Hein onderzoekt welke rol de verdeling daarin krijgt toegewezen. Die rollen zijn duidelijk verschillend bij de diverse paradigma's. Het is de verdienste van Hein om op een voor de doorsnee lezer toegankelijke manier uit te leggen, wat de grondslag is van het betreffende paradigma. Een kritische evaluatie aan het einde maakt deel uit van elke beschrijving. Daarin wijst Hein op de kenmerkende en zwakke punten van de leer, zodat je enig gevoel krijgt voor de praktische bruikbaarheid ervan. De lezer late dit even inzinken. Zo is iets in, zo is iets uit.
Alleen in het eerste hoofdstuk besteedt Hein aandacht aan empirische gegevens, ontleend aan statistische onderzoeken en studies. Al doende leert men. Het blijkt dat sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw in de moderne westerse industrie-staten de nationale inkomens steeds minder ten goede komen aan de factor arbeid. Dat wil zeggen, het aandeel van de inkomens uit arbeid neemt af. Hein kijkt ook naar de economische groei en constateert, dat die in deze landen afneemt. Maar tevens is sinds de tachtiger jaren de rentevoet uitgestegen boven de groeivoet. De functionele inkomens-verdeling (naar arbeid en kapitaal) is kennelijk toch niet constant in de tijd, zoals vroeger wel is verondersteld1.
Hein neemt als eerste het klassieke paradigma onder handen, dat ook historisch het eerste is ontwikkeld. De klassieke analyse van vooral Adam Smith en David Ricardo rust sterk op de hypothese van de klassen-maatschappij. Het loonpeil en daarmee de verdeling worden bepaald door de natuurlijke of historische gewoonte. Gewoonte maakt wet, daar kan uw recensent inkomen. Een manco van het paradigma is, dat de technologische vooruitgang en het krediet er part noch deel van uitmaken.
De klassieke econoom Karl Marx krijgt een eigen hoofdstuk toebedeeld. Zijn verdelings-theorie baseert op het maatschappelijke conflict tussen de klassen. De samenleving baseert op verdeel en heers. De kapitalisten concurreren met elkaar door voortdurend de arbeids-productiviteit te vergroten. De vooruitgang is arbeids-besparend. Tenslotte ontstaat er over-accumulatie, die uitmondt in de crisis. Hein heeft kritiek op de prijs-transformatie van Marx. Ook zegt het paradigma weinig over de invloed, die wordt uitgeoefend door de toekomst-verwachtingen van de kapitalisten.
In de neoklassieke leer vallen de verdelings-theorie en de prijs-theorie samen. Prijzen zijn indicatoren van schaarste. Ook in dit hoofdstuk illustreert Hein de theorie met eenvoudige mathematische formules, op basis van de Cobb-Douglas productie-functie en het groeimodel van Solow. De spaarquote en de kapitaal-coëfficiënt bepalen het evenwichtige groeipad. Ondanks de populariteit van het neoklassieke paradigma keurt Hein de toepassing ervan in de macro-economie af. Grote parade en klein garnizoen. Namelijk, de hele gedachte van evenwicht en factor-substitutie is theoretisch ondeugdelijk. Bovendien bevat zij onrealistische aannames, zoals de volledige benutting van productie-capaciteit, en de afwezigheid van geld-invloeden.
Hein maakt een interessant uitstapje naar recente pogingen om het neoklassieke paradigma te verrijken en uit te breiden met modellen voor het humane kapitaal (zeg maar opleiding) en voor onderzoek en ontwikkeling2. Menselijk kapitaal wordt zo een schaars goed. Dat moet verklaren waarom de ontwikkelde westerse landen hun leidende mondiale positie weten te behouden.
Nadat Hein aldus de oudere paradigma's heeft behandeld, besteedt hij de rest van het boek aan het keynesiaanse paradigma. Keynes zelf heeft weinig onderzoek gedaan naar de verdeling van inkomens, en daarom noemt Hein in deze hoofdstukken de theorieën en modellen post-keynesiaans. Hij neemt allereerst het Harrod-Domar model onder de loep, dat onder meer de benutting van de productie-capaciteit analyseert. Met name Harrod onderzocht ook de instabiliteiten van het systeem (de zogenaamde schaarsnede). Hein wijst op enkele zwakheden in het model, zoals de aanname van een onveranderlijk spaargedrag en van een constante benuttings-graad van de kapitaalgoederen.
Kaldor ontwikkelde een echte verdelings-theorie voor een groeipad met volledige werkgelegenheid. In deze versie van het post-keynesiaanse paradigma kunnen de investeringen de winstvoet opdrijven. Met andere woorden, bij Kaldor is de accumulatie bepalend voor de inkomens-verdeling. Bij Marx zijn de oorzaak en het gevolg juist het omgekeerde. De wetenschap is een grote paradox. Het is kiezen of delen. Uiteraard bevat ook het model van Kaldor een aantal aannames, die voor discussie vatbaar zijn. Bijvoorbeeld denkt Kaldor dat bij de volledige werkgelegenheid de werknemers een loondaling zullen accepteren. Daar kan natuurlijk niets van inkomen.
Hein vergelijkt het model van Kaldor met de theorie van Robinson. Robinson (een vrouw, eindelijk!) gelooft niet in het bestaan van een evenwichtig groeipad3. Bij zo een groeipad zouden de verwachtingen van de producenten uitkomen. Echter in de realiteit krijgt wegens allerlei storingen de groei voortdurend een ander verloop. Door de ideeën van Kaldor en Robinson te combineren kan het zogenaamde post-keynesiaanse grondmodel worden afgeleid. Hein kritiseert in dat model onder meer de aanname, dat de product-prijzen extreem flexibel zijn. De gedachte is, dat hierdoor de volledige capaciteits-benutting is gegarandeerd.
Bijzonder aardig aan het boek is het hoofdstuk over de modellen van Michal Kalecki. Kalecki ontdekte enkele jaren eerder dan Keynes het belang van de investeringen voor de omvang van het nationale product. In een ideale wereld had Keynes de eer, die aan zijn werk te beurt is gevallen, moeten delen met Kalecki. Nou ja, arm met ere kan niemand deren. Vele eersten zullen de laatsten zijn (Marcus 9:35). Het verdelings-model van Kalecki gaat deels uit van starre prijzen. Zeker in het geval van oligopolies is er sprake van doelbewuste prijszetting. Eerst in de boot, keur van riemen. En in tegenstelling tot Keynes ontwikkelde Kalecki wèl ideeën over de inkomensverdeling.
Een essentieel onderdeel van de theorie van Kalecki is het gedrag van de investerings-functie I. Hein behandelt verschillende voorstellen voor de vorm van de functie I, zoals die van Rowthorne en Dutt, en die van Bhaduri en Marglin. Bij Rowthorne en Dutt hangen de investeringen af van de winstvoet en van de capaciteits-bezetting. Steeds dreigt het gevaar, dat het productieve kapitaal een te grote omvang heeft in verhouding tot de behoefte aan goederen. Dan valt een deel van het machine-park stil, en krijgt geen slag aan de bak. Het is al ijdelheid (Prediker 1:2). En dat werkt door in de winstvoet. Want alleen als elk zijn werk doet, worden de koeien ook gewacht. Bij Bhaduri en Marglin wordt daar en boven rekening gehouden met de kosten en met de marktvraag. Hein is redelijk positief over deze aanpak, met name die van Bhaduri en Marglin.
Wat tot nu toe ontbreekt in de modellen is de monetaire factor, en met name de invloed van de rentevoet i (de letter i van interest). Hein pakt een voorstel van Lavoie op om ook i in de investerings-functie I te verwerken. Natuurlijk zijn kredieten een stimulans voor de investeringen. Weldoen geeft rente. Hein komt evenwel tot de conclusie dat per saldo de rentevoet op een eer complexe manier doorwerkt in de andere economische grootheden. Tenslotte presenteert Hein nog het model van Bhaduri en Marglin met een open economie. Dat wil zeggen, de buitenlandse handel wordt toegevoegd aan het model. Het gaat daarbij vooral om geïmporteerde grondstoffen voor de productie. Uw recensent vindt de nationale economie al moeilijk genoeg. Maar bij wie met de internationale handel aan de bak wil, zal dit hoofdstuk in goede aarde vallen. Neem even de tijd, en u opent een wereld.
Afsluitend spreekt Hein zijn voorkeur uit voor het post-keynesiaanse paradigma, met name die op basis van de kaleckiaanse verdelings- en groei-theorie. Deze groep modellen houdt nadrukkelijk rekening met reëel aanwezige verschijnselen, zoals de werkloosheid, onbenutte productie-capaciteit en oligopolies. Aldus wordt de effectieve vraag op de markt eer geloofwaardig beschreven.
Uw recensent kan Verteilung und Wachstum aanbevelen. Op de eerste plaats geeft het boek een helder, actueel en tamelijk volledig overzicht van de momenteel bekende paradigma's in de macro-economie. Het gebruik van wiskunde en van simpele grafieken maakt de stof goed toegankelijk, althans voor uw recensent. Aldus krijg je een goed fundament aangereikt om op voort te bouwen. Ere wie ere toekomt. Maar ondanks alle kwaliteiten zijn 288 pagina's natuurlijk totaal onvoldoende om de geestelijke rijkdom van de paradigma's tot hun recht te laten komen. De lezer krijgt net genoeg om de smaak te pakken te krijgen, nieuwsgierig te worden, en meer gevorderde boeken te gaan raadplegen.
Tegelijk moet worden gewaarschuwd, dat het boek geen lichte kost is. Daarom is deze recensie ook zo lang. Deels komt dat door de schrijfstijl van Hein. Die is duidelijk maar droog en met veel detail. De lezer zal uit het voorgaande al wel hebben begrepen, dat men te vergeefs zoekt naar humor en spanning. Er valt weinig te schateren. Bovendien is de stof toch wel dermate lastig, dat je het niet in één ruk uitleest. Je moet eer regelmatig terug bladeren. Uw recensent kan zich niet onttrekken aan de indruk, dat je de tekst meermaals moet doorlezen en bestuderen (wat er helaas niet van is gekomen). Wie dat niet doet, zal maar beperkt profiteren van deze wetenschappelijke schatkamer. Dat is een leer voor de volgende keer.