Het boek Die Marxsche Konjunkturtheorie van Alfred Müller zal nooit een groot publiek bereiken. Het is geschreven voor de relatief kleine groep van economen, die de theorie van Marx verder willen ontwikkelen. Dit manco is niet verrassend, omdat de tekst een herdruk is van de dissertatie, waarmee Müller in 1981 de doctors-titel verwierf. Het centrale thema van het boek is de marxistische crisis-theorie, die hier met name wordt gekoppeld aan de tendens van de dalende winstvoet. Dat is opvallend. De accumulatie van kapitaal-goederen neemt dermate grote vormen aan, dat het niet meer lukt om de meerwaarde te doen meegroeien. Dit veschijnsel wordt aangeduid als over-accumulatie.
Marx zelf heeft deze gedachte nooit in een gesloten en ondubbelzinnige crisis-theorie ontwikkeld. Her en der verspreid in zijn vele boeken zijn opmerkingen over de crisis te vinden, die onderling verschillen en soms vaag of zelfs tegenstrijdig zijn. Met vallen en opstaan komt men door de wereld1. Müller stelt zich de taak om de overwegingen van Marx te reconstrueren en in zekere zin af te ronden. Hij is van mening, dat je de hoofdlijn van Marx moet bloot leggen, en de tekst-fragmenten onderling moet harmoniseren. Zijn werk is dus een interpretatie.
Deze onderneming is op zich al voldoende reden om het boek te lezen, en te kijken in hoeverre Müller slaagt in zijn opzet. Maar leerzamer nog dan de speurtocht van Müller vindt uw recensent de methode, die hij hanteert om bij zijn doel te komen. In tegenstelling tot de meeste marxistische economen maakt Müller namelijk voortdurend gebruik van de moderne paradigma's en inzichten. De visie van Marx en Engels wordt steeds geplaatst naast de moderne, tegenwoordig gangbare theorieën. Müller slaagt er daardoor in om zijn onderzoek actueel te maken en van belang voor alle economen, ook diegenen die niet marxistisch geöriënteerd zijn.
Bovendien introduceert Müller de wiskunde in de formulering van de marxistische theorie. Dat is duidelijk een verbetering ten opzichte van de oude meesters Marx en Engels, die hun beschouwingen uitsluitend in woorden hebben uitgedrukt. Wiskundige formules maken de theorie transparanter en kernachtiger. Eenvoud is het kenmerk van het ware. Hoewel uw recensent vooraf toch echt dacht de uitleg van de oude heren goed te hebben begrepen, heeft hij pas dankzij Die Marxsche Konjunkturtheorie de rijkdom ervan ontdekt2.
Voor Müller is de theorie van Marx dynamisch. Met andere woorden, de economische grootheden zijn voortdurend aan verandering onderhevig. In dit opzicht verschilt de theorie totaal van het neoklassieke paradigma, dat zich de economie voorstelt als een toestand van evenwicht. Müller doet recht aan de marxistische dynamica door in zijn formules consequent de relatieve veranderingen van grootheden centraal te stellen. Als hij een grootheid X onderzoekt, dan interesseert hem vooral het gedrag van X' = dX / X, waarin dX een zeer kleine verandering van X voorstelt. Feitelijk formuleert hij differentiaal-vergelijkingen, dat wil zeggen, de relaties tussen de differentialen dX van de diverse grootheden3.
In het eerste hoofdstuk worden alle mogelijke crisis-oorzaken keurig op een rijtje gezet. Marx zelf legt de oorzaak bij de accumulatie van kapitaal, omdat die de automatisering voortdurend opdrijft, en daarmee ook de arbeids-productiviteit (ap). De crisis wordt niet veroorzaakt door de winst, in de vorm van de meerwaarde m, maar door de meerwaarde-voet m' = m / v, waarin v de loonsom voorstelt. Dit maakt in ieder geval duidelijk, dat de productie verantwoordelijk is voor de crisis, en niet de circulatie van de waren, of allerlei psychologische en maatschappelijke factoren. Er is overproductie. Het gevolg kan zijn, dat er eveneens een krediet-crisis uitbreekt.
In het tweede hoofdstuk wordt de terminologie van de conjunctuur-theorie uitgelegd. Het derde hoofdstuk gaat uitvoerig in op de verschillende soorten definities voor de arbeids-productiviteit. Hier worden ook de materiële (fysieke) grootheden en de waarde-grootheden met elkaar in verband gebracht. Deze bespreking is essentieel, omdat dankzij de automatisering de stukwaarde voortdurend daalt. In de marxistische voorstelling van zaken valt ten gevolge van de automatisering een besparing te beurt aan de arbeids-kosten. Het is de moeite waard daar even bij stil te staan. Toch wordt in de meeste marxistische literatuur de daling van de stukwaarde enkel terloops genoemd4.
Dit hoofdstuk laat zijn oog vooral vallen op de technische vooruitgang, die ten grondslag ligt aan de automatisering. Bij Marx impliceert de substitutie van productie-factoren altijd een technische vooruitgang. De hoeveelheid arbeids-middelen (kapitaal) wordt voortdurend uitgebreid. Zij groeit als kool. Alles is gericht op schaal-effecten, met het doel om goedkoper te produceren. Op macro-economisch niveau heeft dit als bijkomend voordeel, dat dan het nominale loon laag kan blijven. Dit alles heeft tot consequentie, dat in deze theorie de groei endogeen ontstaat. En Marx ontkent het bestaan van de groei langs een evenwichtspad, want de economische structuur verandert. Volgens Müller versnelt de automatisering nog meer in de recessie, omdat dan de ondernemingen vechten om te overleven. Ze gaan de productie rationaliseren.
De crisis ontstaat niet door een inzakkende consumptie van de bevolking, maar door het haperen van de investeringen, dus van de productieve vraag naar kapitaalgoederen. Met andere woorden, de ondernemers kunnen geen nuttige toepassingen vinden voor het aanbod aan machines, en dus evenmin voor de nog werkloze arbeiders. De winst valt de krimpneuzende kapitalisten bepaald niet in de schoot. Ze worden geconfronteerd met een dalende winstvoet. Het is het kapitaal zelf, dat de crisis oproept5. Dit heeft Marx en Engels verleid tot de opmerking: "De bourgeoisie (hier in de gedaante van de groot-industrie) produceert haar eigen doodgraver"6. Müller tekent overigens aan, dat er tot op heden nog geen empirisch bewijs is voor of tegen de hypothese van de dalende winstvoet.
Bij Marx ontwikkelt het loonpeil zich in samenhang met de werkloosheid, die ontstaat ten gevolge van de automatisering. Een loonstijging gaat per definitie ten koste van de winst. Bergen en dalen ontmoeten elkaar niet, maar de mens wel. In de recessie wordt productief kapitaal vernietigd, doordat het noodgedwongen moet worden stil gelegd. Al vallende leert men rijden. Dat kapitaal verdwijnt uit de economie, en de arbeid komt niet meer aan de bak. Deze ontwikkeling werkt evenwel niet negatief uit op de winstvoet. De winstvoet geeft geen krimp. Voorts stijgt in de recessie de arbeids-productiviteit, en dien ten gevolge neemt ook de waarde van het nog productieve kapitaal af. De krimp van het geaccumuleerde kapitaal verbetert de uitzichten op winst, en maakt een nieuwe periode van opbloei en bedrijvigheid mogelijk. Dat valt mee. Beter een weer in de hand dan een ring aan de vingers. De conjunctuur-cyclus kan opnieuw beginnen. Vallen en opstaan is geen schande (maar wel een domme manier van voortbewegen).
Het vierde hoofdstuk presenteert een theorie van over-accumulatie. Volgens Müller ontstaat een crisis, zodra de marginale winstvoet kleiner wordt dan de gemiddelde winstvoet. De laatst toegevoegde kapitaal-goederen slagen er niet in om de gemiddeld verwachte winst voort te brengen. De crisis valt, omdat de kapitaal-goederen zich onvoldoende in meerwaarde-vorming vertalen. Feitelijk wordt zij in laatste instantie veroorzaakt door het schoks gewijze verloop van de innovaties en investeringen. De consumptieve vraag draagt slechts secundair bij aan de crisis. Marx zag evenmin de rentevoet als een bron van crisis. Het verschil met de visie van Keynes valt in het oog.
Om het nog eens anders te formuleren: in de interpretatie van Müller bestaat er geen economisch evenwicht. De gemiddelde winstvoet is simpelweg een gemiddelde, en niet een evenwichts-waarde. De dalende winstvoet dwingt tot sprongen in de innovaties, die het kapitaal wijzigen in samenstelling en waarde. De dalende winstvoet is tegelijk een effect van de lange termijn en de oorzaak van crises. Dien ten gevolge keren de recessies regelmatig terug, tot ongenoegen van de ondernemers. Mooi weer en geen haring, zei de buisman.
Op de valreep vat uw recensent nog eens samen: Die Marxsche Konjunkturtheorie is een veelzijdig werk. De formules vergroten de toegankelijkheid van de theorie van Marx, ook voor beginners. De talrijke verwijzingen naar andere paradigma's (neoklassiek, keynesiaans, neoricardiaans) zullen vooral de gevorderde economen aanspreken. De gepresenteerde interpretatie van de conjunctuur-theorie poogt om de marxistische verdeeldheid rigoreus te doorbreken. De uitgebreide argumentatie van Müller (460 pagina's) maakt haar aannemelijk, waardoor zij wetenschappelijk op gelijke voet komt met de andere paradigma's.
Er is altijd wat om over te vallen. Jammer genoeg blijven sommige aspecten van de theorie van Marx onderbelicht. Müller wil niet de ruilverhoudingen tussen de afdelingen schematiseren, omdat daarbij een evenwicht moet worden verondersteld. Die keuze plaatst een deel van de theorie van Marx buiten spel. Ook maakt hij zich niet druk over de vaak gehoorde kritiek op de marxistische transformatie van product-waarden in prijzen. Müller vindt het sop de kool niet waard, omdat de kritiek alleen opgaat voor evenwichts-toestanden. Als je de evenwichts-modellen afwijst, dan valt de kritiek in duigen en verdwijnt ook het transformatie-probleem. Toch vindt uw recensent dit wat onbevredigdend. Immers het impliceert, dat de prijs-transformatie van Marx onbruikbaar is, zodra de economie evenwichtig wordt7.