Titelblad boek Harmonie en conflict

Harmonie en conflict --- Ja en nee is een lange strijd

Publicatie: De Bezige Bij (1968, Amsterdam)

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 17 december 2012

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Boeken van Jan Pen hebben altijd een bijzondere kwaliteit. De man behoorde tot een generatie van economen, die het tot haar plicht rekende om de bevolking te onderwijzen. En dat kan hij goed. Met Harmonie en conflict heeft Pen een economie-boek geschreven, dat je min of meer in één ruk uit leest. En waar je werkelijk wijzer van wordt. Pen geeft steeds zijn eigen mening, maar hier staat tegenover, dat het boek aan de lezer voldoende argumenten aanreikt om een eigen afweging te maken. Het is inderdaad een vat vol tegenstrijdigheden. Ja en nee is een lange strijd, moet Pen hebben gedacht1.

Pen wil de belangen-tegenstellingen in de samenleving eens systematisch langs lopen, onder andere omdat zij soms eenzijdig de meest kwetsbare mensen benadelen. In liefst negentien hoofdstukken houdt hij er een aantal tegen het licht (tegenstellingen, uiteraard, niet de kwetsbaren). Het vakgebied van de conflictologie nam zijn aanvang in 1957. Pen laat de organisatie-theorie buiten beschouwing, en richt zich vooral op het macro-economische niveau. Een economisch conflict is een situatie, waarin iemands beslissing het inkomen van een ander benadeelt. Er is een belangen-tegenstelling. Harmonie betekent, dat ook het inkomen van de ander stijgt. Markten brengen harmonie tot stand, omdat zij leiden tot een natuurlijke prijsvorming. Er valt niet over te strijden. Daarentegen leidt bij een markt in een stationair evenwicht een verstoring vanzelf tot conflicten.

Uit de definities blijkt, dat de inkomens-verdeling de grondslag vormt voor het conflict. Pen zet hierover een aantal interessante gedachten op papier. Je komt ruwweg twee filosofieën tegen. De ene zegt dat inkomens-verschillen ontstaan door uitbuiting. Pen kan die opvatting uiteraard niet weerleggen, maar hij gelooft er niet in. Hij voelt meer voor de opvatting van de Oostenrijkse School, dat het inkomen een uitdrukking is van de waarde op de arbeidsmarkt. Die filosofie keurt het gebruik van enige macht af, omdat zij tegen-natuurlijk is. Wie zich verzet tegen de natuurlijke orde, die loopt tegen een muur op.

Toch zit hier een probleem, omdat de doorsnee werknemer weinig invloed kan uitoefenen op zijn arbeidswaarde. Het is niet zijn schuld, wanneer bijvoorbeeld zijn fabriek gebruik maakt van verouderde machines. Grote inkomens-verschillen leiden bovendien tot perversie in de productie, omdat een deel van de capaciteit wordt besteed aan nutteloze luxe-goederen. Pen hoopt, dat het onderwijs tenslotte zal zorgen voor een meer gelijke samenleving2.

Sinds eeuwen debatteren de economen over de vraag of de productie-factoren arbeid en kapitaal op de lange duur te verzoenen zijn. Het is denkbaar, dat in een ontwikkelde samenleving het kapitaal steeds overvloediger en daardoor minder rendabel wordt. Het ontbreekt aan lucratieve investeringen. Met andere woorden, de consumenten zijn niet meer bereid om de riante winstmarge te betalen. Maar Pen denkt, dat het wel zal meevallen. Namelijk de reële lonen zijn meer gestegen dan de arbeids-productiviteit, met als gevolg dat de koopkracht in stand blijft.

De belangen-tegenstelling tussen de werknemers en de werkgevers is een afgeleide van die tussen arbeid en kapitaal. Pen is over het geheel genomen positief over de rol van de vakbonden, omdat zij proberen in alle takken van bedrijvigheid het uurloon min of meer gelijk te houden. Dankzij dit beleid krijgen sukkelende ondernemingen geen kans.

Overigens meent Pen, dat de vakbonden over onvoldoende macht beschikken om macro-economisch het loonaandeel in het binnenlandse product te vergroten. Ze hopen dat wel, maar daar kan niets van inkomen. In tegendeel. Ondanks alle verhalen over concurrentie zijn de ondernemingen in staat om als tegenzet de loonstijgingen direct door te berekenen in de prijzen. Boontje komt om zijn loontje. Aldus dreigen de werknemers en werkgevers tezamen de inflatie op te jagen. Waar twee kijven, hebben beide schuld. Helaas treft de inflatie vooral derde partijen (pensioen-trekkers, middenstanders, kleine renteniers, steun-trekkers). Voor dat soort mensen is de inflatie een tegenslag. Pen pleit voor een inkomens-politiek van overheids wege. Bij afwezigheid daarvan kan de inflatie enkel worden tegen gegaan door een structurele werkloosheid.

Binnen de vakbonden botsen de belangen tussen de verschillende groepen werknemers. Vooral in opbloeiende takken proberen de werknemers om boven-gemiddeld te verdienen. Daar kan ik inkomen, en u ongetwijfeld ook. Maar hier tegenover staat, dat aldus de loonhoogte los raakt van de feitelijke arbeids-prestatie. Pen is een voorstander van functie-classificaties, die zijn gekoppeld aan een loonschaal. Aldus wordt voor elke beroeps-groep een normatief inkomen vastgesteld. Uiteraard blijft deze methode enigszins subjectief, maar tenminste moeten de verschillen worden be-argumenteerd. Daarmee krijgt het loongebouw een zekere rationaliteit.

Een ander intrigerend conflict is dat tussen de verschillende ondernemingen. Productie kent bijna altijd schaal-voordelen. Daarom kunnen ondernemingen een concurrentie-voordeel opbouwen door te groeien. De kleintjes kunnen er niet meer tegen op. Ze krijgen geen slag aan de bak. In elke tak krijgt op den duur maar een paar mega-bedrijven het leeuwendeel van de markt in handen. Een dergelijke markt wordt een oligopolie genoemd. Deze enkele overgebleven ondernemingen kunnen nu zelf de product-prijs bepalen.

Bomen komen elkaar niet tegen, maar mensen wel. Ten einde een race naar de bodem te voorkomen worden er in het oligopolie gewoonlijk stilzwijgend prijs-afspraken gemaakt. Er is dan sprake van een virtueel kartel. De overheid kan dit zelfs stimuleren, bijvoorbeeld door publiek-rechtelijke bedrijfs-organisaties (PBO's) op te richten. Pen voelt hier weinig voor3. Overigens is volgens Pen het oligopolie een harmonieus deel van de economie. In zulke bedrijven bepalen de technici de koers, en die zijn gevoelig voor het algemene belang.

De technische vooruitgang leidt onvermijdelijk tot conflicten. In de industrie neemt de werkgelegenheid voortdurend af. Vooral de lager opgeleiden hebben moeite om nog aan de bak te komen. Pen vertrouwt op de werkverschaffing in de diensten-sector. Natuurlijk probeert de industrie om nieuwe producten op te dringen aan de consumenten, onder andere via reclame. De commerciële manipulatie is regelmatig het onderwerp van kritiek. Zoals steeds ziet Pen de situatie zonnig in. Zelfs vindt hij de reclame bevorderlijk voor de cultuur en de media. Hij ontkent, dat de mega-ondernemingen de macht hebben om grote winsten te incasseren. Zeker in dit hoofdstuk valt op, hoe Pen met cijfer-materiaal zijn eigen opvatting min of meer tegenspreekt.

Pen schroomt niet om ook in de meer filosofische conflicten te duiken. Zo besteedt hij een hoofdstuk aan de vervreemding van het individu in zijn werk-omgeving. Werk wordt vaak als onaangenaam ervaren. Ook de consument voelt zich soms verloren in het aanbod4. Maar ook hier ziet Pen weer positieve kanten. De onvrede kan worden overstegen. U herkent dit vast wel.

Niet iedereen zal in consumeren en sparen een tegenstrijdigheid zien, maar toch ontstaat hier een conflict, economisch. Immers ook investeren een vorm van consumeren, namelijk van kapitaal-goederen. En investeringen zijn essentieel om de mensen aan het werk te houden. Aangezien Pen een keynesiaan is van het zuiverste water, wil hij dat de overheid een investerings-beleid voert om de conjunctuur te stabiliseren. Zo goed en zo kwaad als het gaat. Tegenwoordig is dat weer actueel!

Ook de rol van de banken komen we tegen in Pen's boek. Zoals we opnieuw hebben ontdekt, is speculatie een potentiële dreiging5. Daarom pleit Pen voor een belasting op de vermogens-aanwas. Toen (1968) was die belasting een hot topic, nu hoor je er weinig van. Tegen over de banken ziet Pen twee andere belangrijke spelers, de overheid en de politiek. Economische groei dwingt tot een groei van de overheids-bestedingen, voor nieuwe infrastructuur enzovoort. Pen ziet het nut, maar hij is kritisch over de financiële discipline van de volksvertegenwoordiging. Tsja. Alles heeft zijn voor en zijn tegen. Dat lees je vaker, zeker over parlementariërs.

Aldus ontstaat een nieuw conflict, omdat hogere overheids-bestedingen een aanslag doen op de koopkracht van de private sector. Pen ziet met keynesiaanse geestdrift de voordelen van de actieve overheid. Voor zover de belastingen onvermijdelijk zijn, proberen de verschillende maatschappelijke groepen de last op elkaar af te wentelen. Historisch bestaat er enige consensus, dat progressieve belastingen zedelijk rechtvaardig zijn (draagkracht-beginsel). Bovendien zijn zij een zogenaamde automatische stabilisator van de economie.

Pen is niet tegen te houden, en bespreekt ook nog het conflict tussen de boeren en de consumenten. Een actieve regulering en stabilisatie van deze grillige markt is onmisbaar. Immers niets is zo onvoorspelbaar als het weer. En waar kwaad is, komt kwaad bij. Naast de boerenstand kent de samenleving nog meer klassen. Denk bijvoorbeeld aan de hoog opgeleiden, die baat hebben bij de vorming van een meritocratie. Pen hoopt, dat die groep zal worden beteugeld door de ondernemers-klasse.

Het is evenwel ook denkbaar, dat de hoog opgeleiden en de top-ondernemers tezamen een klasse van bewindvoerders (managers) zullen worden. Zij zouden een dictaat kunnen opleggen aan het volk. Pen ontwaart een dergelijke samenzwering nog niet, maar vindt enig wantrouwen verstandig. Voor het eerst is hij om een antwoord verlegen.

Per saldo vindt Pen conflicten onvermijdelijk en zelfs wenselijk, omdat zij zorgen voor vernieuwing. Een oud man en een jong wijf geeft eeuwig gekijf. Hij lijkt iets te voelen voor de dialectiek, die uit de these en anti-these de synthese ziet ontstaan. Maar Pen stelt wel voorwaarden: (1) de harmonie moet worden gekoesterd, evenals de bereidheid tot compromissen6; (2) de samenleving moet voldoende pluriform blijven; (3) nivellering van inkomens is wenselijk; (4) de overheid treedt op als bemiddelaar. Algemeen geldt kennelijk, dat op tijd bakzeil halen een deugd is - een visie waarin uw recensent zich herkent. Desondanks ziet Pen wel degelijk de opkomst van de meritocratie en excessieve inkomens als een bedreiging (toen al!).

Alles overziend is Harmonie en conflict een aanrader voor iedereen, die belangstelling heeft voor de politieke economie, Men treft er uiteraard geen tegenwoordige statistieken in aan, maar de inhoud is nog steeds bij de tijd. Pen slaagt er uitstekend in om de kern van de conflicten helder te schetsen. Vaak doen zich duivelse dilemma's voor. Maar Pen is een ras-optimist, en heeft een onwankelbaar vertrouwen in de zege van het compromis. Keynesianen zoals Pen kennen geen alternatief voor het gezonde verstand. De toekomst lacht hem tegen7. De keynesiaanse inslag van het boek draagt bij aan zijn charme, althans aan wie dat niet tegenstaat. Belangstellenden, die bereid zijn om even te zoeken in de web-bestanden van antiquariaten, kunnen Harmonie en conflict nog vrij eenvoudig aanschaffen en voor een zeer redelijke prijs. Het zal u niet tegenvallen. Ik zeg: doen!

  1. Neutraliteit siert de recensent. Dien ten gevolge kan hij beter afzien van inhoudelijke tegenwerpingen. Daarentegen zit de waarde van Harmonie en conflict zit juist in de prikkelende en licht provocerende stijl. Ter illustratie van die kwaliteit zal in enkele voetnoten worden beschreven, hoe het boek je haast vanzelf met Pen in debat brengt.
  2. Zie hier een uitdaging aan de lezer. Het is immers onzeker, of dit werkelijk soelaas zal bieden. Liberale samenlevingen draaien gewoonlijk uit op een verdelings-mechanisme, waarin de winnaar vrijwel onbeperkte eisen kan stellen. Men knort aan de volle bak. De geleverde tegenprestatie weegt niet op tegen het exhibitionistisch grote inkomen. De nipte verliezer krijgt bijna niets, ook al presteert hij nauwelijks minder. Hoe meerder vijand, hoe groter zegepraal geldt hier in letterlijke zin. Dien ten gevolge is macht wel degelijk belangrijk. Onderwijs helpt dan niet. Pen stapt wel erg makkelijk heen over dit tegen-argument. Jan Pret zou zeggen: iedereen mag gratis naar school, en velen voor niks.
  3. Er heerst een soort taboe op het kartel. Toch heeft Nederland zijn welvaart kunnen opbouwen in een kartel-achtig systeem. Politiek hebben de christen-democratie en meer nog de sociaal-democratie zich ingezet voor collectieve overleg-structuren. De lezer vergete niet, dat ook de vakbond een kartel is. Eigenlijk is er weinig tegen een kartel, in die gevallen waar de schaalvoordelen ten goede komen aan de consument.
  4. Soms weet je echt niet meer wat je eet. De volgende bak brengt dat treffend onder woorden: een fabrikant heeft een enorm succes met blikjes leeuweriken-pastei. Een kennis is er verbaasd over. "Een leeuwerik is toch maar een klein vogeltje?", vraagt hij. "Zuivere leeuweriken gaat natuurlijk niet", geeft de fabrikant toe, "Maar wij doen het half om half. Een leeuwerik - een paard - een leeuwerik - een paard ...".
  5. Banken zijn dermate ongenaakbaar geworden, dat Jan Modaal vlucht in humor: Wat staat er op de grafsteen van een bankmedewerker? Uitgeteld.
  6. Het lijkt een wat gratuit advies. "Wat, een goed gesprek is het halve werk? Nou, dan voeren we toch twee gesprekken!". Doordenkend is het een pleidooi voor een evenwichtige machtsverdeling.
  7. Het kan ook zijn, dat Pen bij zijn lezers slapeloze nachten wil tegengaan.