Titelblad boek The Failure of Capitalist Production

The Failure of Capitalist Production --- Een monument voor het zelfstandige denken

Publicatie: Pluto Press (2012, Londen)

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 2 januari 2012

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

The Failure of Capitalist Production (2011, Pluto Press) is een bijzonder boek, omdat Andrew Kliman een bijzondere econoom is. Al sinds decennia probeert hij om de economische theorie van Karl Marx te rehabiliteren, en in 2007 bracht hij met de publicatie van het boek Reclaiming Marx' Capital1 zijn argumenten onder de aandacht van een breed publiek. De vondst van Kliman en zijn medestanders is de Temporal Single System Interpretation (TSSI), die de tekst van Marx' grootste boekwerk, Das Kapital, net iets anders uitlegt dan gebruikelijk is. De gangbare uitleg van Das Kapital leidde tot de conclusie, dat de daarin beschreven theorie innerlijk tegenstrijdig is. Als men evenwel uitgaat van de TSSI, dan blijkt de theorie van Marx geheel en al verdedigbaar te zijn. De arbeidswaardeleer kan dan zonder problemen worden toegepast, en zelfs blijkt de roemruchte wet van de tendentiële daling van de winstvoet gewoon geldig te zijn.

Men zou denken, dat de rehabilitatie van de theorie van Marx wereldwijd zou inslaan als een bom. In de praktijk blijkt Kliman alleen in een beperkte kring waardering te krijgen. Er zijn minstens drie redenen aan te wijzen, waarom de TSSI zo weinig erkenning krijgt. Ten eerste wijzen veel bewonderaars van Marx elke marxistische tekst af, die niet direct van de grote meester zelf afkomstig is. Deze groep bestaat uit linkse activisten, die de propaganistische betekenis van het marxisme belangrijker vinden dan de feitelijke juistheid. Ten tweede voelen economische wetenschappers weinig voor de TSSI, omdat deze de sinds bijna een eeuw gekoesterde inzichten in twijfel trekt. Wetenschappers blijken in het algemeen verrassend conservatief te zijn. Hier speelt het probleem, dat economische theorieën nauwelijks falsifieerbaar zijn. Dientengevolge is de keuze voor een bepaalde theorie meer een kwestie van geloof dan van objectieve waarheden. En ten derde ligt het in de aard van Kliman om het werk van zijn collega's steeds weer kritisch te evalueren, en daarbij nadrukkelijk propaganda te maken voor zijn eigen standpunt. Hij uit die kritiek ook op wetenschappers, die in beginsel zijn bondgenoten zouden kunnen zijn. Deze principiële gedragswijze wordt niet door iedereen op prijs gesteld, en aldus krijgt men snel het stempel van querulant opgedrukt.

In zijn nieuwste boek The Failure of Capitalist Production past Andrew Kliman de TSSI toe op de crisis, die sinds 2008 de wereldeconomie ontregelt. Voor een goed begrip van de inhoud helpt het om eerst Reclaiming Marx' Capital te lezen, maar absoluut nodig is dat niet, omdat Kliman in zijn nieuwe boek de TSSI nog eens uitlegt, althans in algemene bewoordingen. The Failure of Capitalist Production is geschreven met dezelfde prettige leesbaarheid, helderheid en precisie als de eerdere publicaties van Kliman. Hij slaagt er opnieuw in om de lezer te verbluffen, door een aantal van de tot nu toe circulerende opvattingen krachtig van de tafel te vegen. Het moet meteen worden toegegeven: louter het autonome denken van Kliman maakt zijn boeken al tot een genot om te lezen. Volgens Kliman heeft de mondiale economie zich nooit hersteld van de recessies in de zeventiger en tachtiger jaren, integendeel, de neerwaartse ontwikkeling van toen heeft zich voortgezet. Met dit standpunt staat hij lijnrecht tegenover bijna alle andere economen, ook de linkse, die immers overtuigd zijn dat dankzij het neoliberalisme de winstgevendheid van de ondernemingen zich heeft hersteld. De Grote Recessie van 2008 kwam voor Kliman niet als een verrassing. Aangezien in de visie van Kliman het rendement van de ondernemingen is blijven dalen, meent hij dat de crisis van 2008 hieruit moet worden verklaard. De reële economie raakt in het slop. Het fundamentele probleem is dus niet gelegen in de recente enorme uitbreiding van de financiële sector, zoals vaak is verondersteld. Een direct gevolg van het voorgaande is, dat ten tijde van het neoliberalisme volgens Kliman de loonquote (de verhouding van de loonsom tot het BBP) onveranderd is gebleven. Ook hier botst zijn opvatting frontaal met die van zijn collega's.

De kern van Klimans betoog, waarvan reeds is vermeld dat het baseert op de TSSI, betreft de definitie van de winstvoet. Andere auteurs berekenen de winstvoet van de private ondernemingen op een foutieve wijze, en komen aldus tot het verkeerde resultaat, dat de winstvoet vanaf halverwege de tachtiger jaren een stijgend verloop heeft. Hun vergissing is, dat zij de productiekosten berekenen op grond van de prijzen, die gelden tijdens de verkoop van de eindproducten. Dit noemt men de vervangingskosten, en Kliman duidt het resultaat van deze rekenwijze aan als de winstvoet tegen huidige kosten. Zijn kritiek op deze rekenwijze is, dat de productiekosten zijn gemaakt geruime tijd vòòrdat het eindproduct is verkocht. Uiteraard veranderen prijzen in de loop van de tijd, en dus leidt de rekenwijze niet tot de werkelijke kosten. En als de kosten onjuist zijn, dan berekent men ook een onjuiste winstvoet2.

Feitelijk had men moeten rekenen met de prijzen, die golden op het moment dat de productiekosten (inkoop van arbeid, grondstoffen en outillage) werden gemaakt. Kliman noemt dit de historische kosten. En wegens de technische vooruitgang zal de arbeidsproductiviteit voortdurend groeien, met als gevolg dat de (reële) prijzen een structureel dalende tendens vertonen. Daarom zijn de historische kosten altijd hoger dan de huidige kosten. Dit verklaart dat Kliman een dalende winstvoet berekent, waar de meeste andere wetenschappers een stijging constateren. Feitelijk treedt het mechanisme op, dat Marx reeds beschreef: de kapitaalgoederenvoorraad K zwelt aan, terwijl de winst P achterblijft, zodat de winstvoet r=P/K wel moet vallen. Kliman, die alleen de macro-economische winstvoet berekent, deelt bij zijn berekeningen met de statistische gegevens de winst P door de K van het voorafgaande jaar.

De dalende winstvoet veroorzaakt op zichzelf nog geen crisis. De ondernemers proberen evenwel hun winstvoet te herstellen, en dat leidt tot speculaties en schuldvorming. Aldus ontstaat er toch instabiliteit, uitmondend in een speculatiebel en tenslotte een crisis. In vervolg op de recessie kan de winstvoet tijdelijk weer wat opleven.

Het is interessant om te zien hoe Kliman het economische beleid sinds halverwege de tachtiger jaren voorstelt, met name in de Verenigde Staten van Amerika. De Amerikaanse overheid heeft met fiscale maatregelen, zoals belastingverlagingen, geprobeerd om de economie uit de recessie van de vroege tachtiger jaren te trekken. Dit leidt alleen maar tot groeiende staatsschulden. Tegelijker tijd werd de rentevoet laag gehouden met de bedoeling om nieuwe investeringen te stimuleren. Dit werkte als een uitnodiging om riskant te gaan speculeren. Kliman vindt kennelijk, dat er een beleid wordt gevoerd van asset-based keynesianisme3, al gebruikt hij deze aanduiding niet. Hij beschrijft hoe in de dot.com bubbel tussen 1994 en 2000 de beursindices stegen tot een belachelijke hoogte. Vanaf 1998 verdubbelden de Amerikaanse huizenprijzen in bijna acht jaren tijd. De speculatiebel maakt een crisis tenslotte onvermijdelijk. Een gevolg van de overheidssteun is dat er in de recessie van de zeventiger en tachtiger jaren (en hun eventuele opvolgers) onvoldoende kapitaalvernietiging optreedt (via faillissementen) om de winstgevendheid werkelijk te herstellen.

Kliman illustreert zijn beschrijving over de economische ontwikkelingen tussen 1945 en 2010 ruimschoots met langlopende empirische tijdreeksen4. Zij maken het boek waardevoller. Bovendien weigert Kliman mee te doen aan het "cherry picking" (selectief statistieken presenteren), waaraan zoveel andere auteurs zich schuldig maken, en dat verdient waardering. Hij toont grafieken van de tijdreeksen, zowel voor de winstvoet tegen huidige kosten als tegen historische kosten, en bespreekt de verschillen tussen deze twee modellen5. De reeds vermelde stabiliteit van de loonquote onderbouwt Kliman door allerlei afgeleide inkomensvormen, zoals de pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, bijstand en de vergoeding van ziektekosten in de quote op te nemen. Dit soort van compensatie is sinds de zeventiger jaren aanzienlijk toegenomen, een feit dat andere wetenschappers veronachtzamen. Een probleem van de hedendaagse economie is het groeiende bedrag aan afschrijvingen, doordat de ICT producten zo snel verouderen. Dit komt vooral door de snelle technische vooruitgang in ICT, waardoor de producten al na een paar jaren niet meer kunnen voldoen aan de heersende verwachtingen6. Dit verschijnsel drijft de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad op.

Kliman had zijn boek hier kunnen beëindigen, maar hij kan het niet laten om ook een andere misvatting onder economen te corrigeren. De misvatting betreft de theorie van de onderconsumptie, die in zwang is bij veel marxisten en linkse keynesianen. Kliman keert zich vooral tegen het toonaangevende boek Monopoly Capital van Baran en Sweezy7. Onderconsumptie wil zeggen, dat de werknemers voortdurend te weinig inkomen ontvangen, met als gevolg dat de consumptieve marktvraag onvoldoende is. Indertijd hebben diverse auteurs al tegengeworpen, dat een tekort aan consumptieve vraag kan worden gecompenseerd door meer vraag naar kapitaalgoederen. Ook Baran en Sweezy lijken dit te beseffen, maar zij menen toch dat een te laag consumptieniveau op de lange termijn niet houdbaar is. Kliman veegt dit argument van tafel, en herhaalt dat technisch gesproken een fragiele consumptie altijd kan worden gecompenseerd door grotere investeringen. Hij doet dit mede om zijn eigen theorie van overaccumulatie te ondersteunen. Als recensent moet je terughoudend zijn, maar in dit geval kan ik een reactie niet binnenhouden. Volgens mij is het een economisch principe, dat de consumptie per hoofd moet worden gemaximaliseerd. Technisch gezien kan men dat principe inderdaad loslaten, zoals Kliman betoogt, maar dan zal het systeem ten prooi vallen aan maatschappelijke onvrede. Het lijkt mij, dat ook Baran en Sweezy dit zo uitlegden. Juist daarom bepleiten keynesiaanse theorieën altijd de proportionele groei.

Kliman acht op grond van zijn eigen interpretaties het huidige kapitalistische systeem niet duurzaam houdbaar. De overheid moet de systeem-ondernemingen steunen, en die zullen hierin een aansporing zien om steeds speculatiever te handelen. Dat destabiliseert het systeem. Kliman denkt dat regelgeving altijd te laat komt, en te veel ontsnappingsmogelijkheden biedt. Dientengevolge pleit hij voor een nieuwe sociale orde8, maar komt niet met concrete suggesties. In een voetnoot op p.226 schrijft hij: "By socialist economy I mean a democratically run communal economy in which people's ability to work is not a commodity and in which production and provision are oriented to the satisfaction of human beings' wants, not to the accumulation of ever-greater amounts of wealth-in-the-abstract (value). In order for economic activity to be reoriented in this manner, finance, money, exchange, and value would have to be eliminated".9

Na het voorgaande zal duidelijk zijn, dat ik de boeken van Kliman graag lees. Zijn teksten zijn altijd origineel en helder. Een nadeel is dat Kliman de meningen van anderen nogal gemakkelijk van tafel veegt. Het is aan de lezer om de ideeën van Kliman kritisch te vergelijken met de reeds bestaande, en dat is een ingewikkelde opgave10. Ik hoop dit dilemma enigszins te hebben verduidelijkt bij het betoog over de onderconsumptie, waar Kliman ongevoelig lijkt voor het toch redelijke argument van de maatschappelijke onvrede. Maar zelfs als men de visie van Kliman verwerpt, dan nog zijn zijn boeken een monument voor het zelfstandige denken.

  1. Reclaiming Marx' "Capital" (2007, Lexington Books)
  2. Kliman richt zijn kritiek vooral op economen, die net als hijzelf gebruik maken van marxistische denkkaders, zoals F. Moseley, G. Duménil en D. Lévy. Hij besteedt nauwelijks aandacht aan wetenschappers, die deel zijn van de economische hoofdstroom. Zelfs de aanhangers van Keynesiaanse modellen, die gewoonlijk te vinden zijn aan de linker flank van het politieke spectrum, krijgen het misprijzen van Kliman. Hij vindt hun opvattingen economisch en maatschappelijk schadelijk.
  3. Een uitstekende beschrijving van het asset-based keynesianisme, ook wel asset-based wealth-driven politiek genoemd, is te vinden in het boek Zukunft des Finanzmarktkapitalismus (2006, VSA-Verlag), van J. Bischoff.
  4. Zijn gegevensbronnen zijn de statistische bureau's en instituten van de overheid.
  5. Uiteraard moet men de reële grootheden beschouwen, en niet de nominale. Daarom corrigeert Kliman steeds voor de inflatie. Overigens heeft de TSSI een bijzondere definitie van inflatie, die is gebaseerd op de Monetary Expression of Labor Time (MELT), gedefinieerd als de verhouding van de reëel tijdens de productie toegevoegde geldwaarde en de hoeveelheid arbeidstijd. Zolang de MELT maar niet verandert met de tijd, veroorzaken prijsstijgingen volgens de TSSI geen inflatie. Lezers die meer willen weten over deze ongebruikelijke opvatting van inflatie, zullen alsnog Reclaiming Marx' "Capital" moeten naslaan.
  6. Marx noemt dit morele slijtage, in tegenstelling tot de gewone materiële slijtage. Kliman neemt deze terminologie over.
  7. Monopoly Capital (1966, Penguin Books), van P. Baran en P. Sweezy
  8. Voor de kenners: ideologisch voelt Kliman zich kennelijk verwant met Chris Harman.
  9. Kliman heeft dientengevolge weinig waardering voor het keynesiaanse beleid, en voor de sociaaldemocratie.
  10. Men denke slechts aan het concept van de MELT. Is dit echt een zinvol alternatief om inflatie te meten?