Een proeve van de ruil- en spel-theorie in de beleids-analyse

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 20 juni 2020

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

Gedurende vele jaren zoekt de Gazet naar bruikbare analytische methoden in de politieke economie. Momenteel zijn de ruil- en spel-theorie veelbelovend. Deze theorieën worden toegepast bij het onderzoek naar vier empirische casussen uit de recente Nederlandse geschiedenis, te weten het corporatisme van de kabinetten Drees, het socialisme van het kabinet Den Uyl, het aanbodzijde beleid van de kabinetten Lubbers, en de Paarse kabinetten. Het kabinet Van Agt I is een interessante tussenfase. Als toegift wordt het staats-socialisme van Rodbertus beknopt beschreven.

In de beginjaren bevatte de Gazet blogs met twee gebieden van aandacht. Ten eerste werd de economische theorie onderzocht, en met name de planning. Ten tweede werd de politieke geschiedenis beschreven, vanuit een sociaal-democratisch perspectief. In de loop der jaren bleek, dat die twee gebieden niet zomaar kunnen worden gekoppeld. Daarvoor zijn tussenliggende schakels nodig. Daarom kreeg met ingang van 2018 de beleids-bepaling veel meer aandacht dan voorheen. Nu, ruim twee jaren later, zal de huidige blog een eerste poging doen om te komen tot de synthese van de economische theorie, de politieke geschiedenis, en de verzamelde beleids-kennis. Momenteel zijn twee methodologische schakels beschikbaar, te weten de ruil-theorie en de spel-theorie. De verwachtingen van deze aanpak moeten voorlopig bescheiden zijn. Er is al veel gewonnen, wanneer het lukt om de politieke geschiedenis enigszins te structureren.

Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw heeft het actor-institutie kader vele instrumenten aangereikt om de beleids-analyse te baseren op de ruil- en spel-theorie. Vermeldens waard zijn het actor-gerichte institutionalisme (AGI) en de institutionele analyse en ontwikkeling (IAO). De bestuurskundige E. Ostrom past het actor-institutie kader normatief (voorschrijvend) toe op het micro-niveau, te weten lokale samenwerking in de ontwikkelings-landen1. Dit is een zeer ambitieus project. En de bestuurskundige F.W. Scharpf past het kader positief (verklarend) toe op het macro-niveau van westerse staten. Maar ondanks de Nobel-prijs voor Ostrom blijven de practische toepassingen van het actor-institutie kader nog zeldzaam. Men moet inderdaad enigszins vermetel zijn (of zonderling?) om blogs te wijden aan dit thema.

De huidige blog zal de instrumenten van het actor-institutie kader toepassen op vier perioden uit de Nederlandse politiek. In al deze gevallen werd het toenmalige heersende beleid ingrijpend hervormd. De analytische aanpak in deze blog vergt twee stappen. Ten eerste worden belangrijke aspecten (feiten, factoren, gebeurtenissen) van het beleid geïnventariseerd. Dit omvat het raadplegen van interviews met de betrokken actoren2. Ten tweede worden deze aspecten beschreven met behulp van theoretische modellen. De stappen kunnen allebei aanleiding geven tot controverses. Immers, de selectie van de essentiële feiten is altijd subjectief (al meent uw blogger een goed objectief beeld te hebben van de vier onderzochte casussen). En de theoretische modellen zijn uiterst abstract, en verwaarlozen daarom allerlei factoren.


Theoretische abstracties

Abstractie betekent, dat de theorie sommige factoren weglaat, hoewel zij wel aanwezig zijn in de realiteit3. Vaak zijn dit factoren, die niet goed modelleerbaar zijn, zoals emoties. Gelukkig zijn soms de weggelaten factoren indirect afhankelijk van de wel gemodelleerde factoren. Bijvoorbeeld, beschouw emoties (zoals angst en naijver), of sociaal ongemak (zoals afnemend gezag en aanzien). In veel situaties worden zij veroorzaakt door een (dreigend) materieel verlies, zodat het volstaat om alleen dit laatste te modelleren. Evenzo is de individuele moraal bijna altijd gekoppeld aan de eigen materiële belangen. Soms werken de weggelaten factoren willekeurig in op de ontwikkeling, zodat de theorie ten minste de gemiddeld verwachte uitkomsten kan beschrijven4. Als evenwel de weggelaten variabelen onafhankelijk zijn, en leiden tot systematische afwijkingen, dan kan het model onmogelijk goed voorspellen of zelfs maar beschrijven.

Als een theorie systematisch afwijkt van de realiteit, dan is zij gefalsifieerd. Maar een probleem bij theorieën van maatschappelijke en bestuurlijke processen is, dat zij vaak weinig empirisch toetsbare hypotheses bevatten5. Een ander probleem van zulke theorieën is, dat zij nooit universeel toepasbaar zijn. Er zijn altijd wel situaties denkbaar, waarvoor zij onjuiste uitkomsten opleveren. Daarom zijn zo ongeveer alle beleids- en bestuurs-kundige modellen omstreden. Het kost zelden moeite om bezwaren aan te voeren tegen de abstracties van de theorie. Dat geldt zeker ook voor het actor-institutie kader. Dit is natuurlijk een reden, dat momenteel weinigen een dergelijke analyse ondernemen. Nochtans kan het controversiële model nog steeds nut hebben, namelijk als een kader voor reflectie, om het begrip en inzicht te vergroten6.

Kortom, het toepassen van de ruil- en spel-theorie in casussen is voor alsnog een hachelijke onderneming. Dat geldt zeker voor een blog, die naar zijn aard oppervlakkig is. Het is trouwens niet te verwachten, dat een streng wetenschappelijke aanpak, met meer feiten en met empirische toetsingen, in staat zal zijn om de juistheid van de hier gepresenteerde analyses te bewijzen. Toekomstige blogs kunnen deze manier van beleids-analyse verder uitwerken, maar niet wezenlijk verbeteren. Veel meer is dus niet haalbaar. Nochtans hoopt uw blogger, dat de abstractie bijdraagt aan de methodologische ontwikkeling en misschien zelfs aan het inzicht in beleid. Er is al veel gewonnen, wanneer de lezer in de abstractie iets herkent van de beleefde realiteit.

De beschouwde casussen zijn:
  Op zoek naar corporatisme (1945-1965)
  Nieuw Links aan de macht (1973-1977)
  De terugkeer naar het aanbodzijde beleid (1977-1986)
  Paars (1994-2002)
En als toegift:
  Uit de oude doos: Rodbertus.


Op zoek naar corporatisme (1945-1965)

Zes jaren terug verschenen twee blogs over de Nederlandse poging om de nationale economie te organiseren op een corporatistische grondslag. Indertijd werd dit de publiek-rechtelijke bedrijfs-organisatie genoemd (afgekort PBO). Dit experiment is fascinerend, omdat het uniek is in de wereld-geschiedenis. Het bestaande economische evenwicht werd onderbroken (punctuated) ten einde een nieuwe economische ordening aan te brengen7. Actor-institutie theorieën zoals het actor-gerichte institutionalisme (AGI) en de institutionele analyse en ontwikkeling (IAO) benadrukken, dat een beleids-analyse allereerst de instituties moet inventariseren. Die benadering wordt nu inderdaad gekozen als uitgangspunt.

Figuur van indifferentie krommen
Figuur 1: Indifferentie krommen
   sociaal-democratisch, katholiek,
   protestants-liberaal

Al tijdens het Interbellum wordt de politiek beheerst door twee kwesties. Enerzijds moest worden gekozen tussen de strategie van staats-expansie (sE) of niet (s−E). Anderzijds was er de strategie van corporatisme (sC) of niet (s−C). De sociaal-democratie was het meest vernieuwend, en koos voor (sE, sC). Het rooms-katholicisme wilde enkel corporatisme, en koos daarom voor (s−E, sC). Het derde blok, van het protestantisme en het liberalisme, koos voor de kapitalistische status-quo (s−E, s−C) 8. Aangezien geen van deze drie blokken beschikte over de absolute meerderheid, moest een coalitie worden gevormd. Een eerdere blog liet al zien, dat zo een situatie kan worden weergegeven in een ruimtelijk (spatial) model. De figuur 1 toont het ruimtelijke model voor de Nederlandse politiek in het Interbellum. Langs de horizontale as staat de voorkeur voor staats-expansie, en langs de verticale as die voor corporatisme.

De dikke punten zijn de posities van de drie blokken voor de betreffende strategieën. De posities van de sociaal-democratie (rood) en het liberalisme (blauw) liggen ver uiteen. Aldus zijn eigenlijk twee coalities denkbaar, waarbij het katholicisme (groen) een spil-positie heeft. Gedurende het Interbellum kiest het katholicisme voor een coalitie met het protestants-liberale blok. Ondanks alle religieuze wedijver voelt men zich toch confessioneel (institutioneel) verwant. Dit wordt echter doorkruist door een andere institutie, te weten het algemeen kiesrecht van 1917. De katholieke beweging heeft een grote achterban van arbeiders, waarmee zij rekening moet houden. Hier zijn ook de individuele posities belangrijk. In het Interbellum maakt de ARP-voorman Colijn het protestants-liberale blok streng liberaal, en plaatst de bestrijding van inflatie centraal. Dat veroorzaakt spanningen in het katholieke blok. Tegelijker tempert de sociaal-democratie haar revolutionaire aard.

De Tweede Wereldoorlog maakt een einde aan de periode van confessionele heerschappij. Tijdens de oorlog wordt opnieuw een positie belangrijk. De ondernemer Stikker overtuigt alle grote vakbonden, dat een samenwerking van producenten en vakbonden loont. Men zou hem een beleids-ondernemer kunnen noemen. Direct na de oorlog helpt hij om de bipartiete Stichting van de Arbeid op te richten. Mede wegens de macht van de katholieke arbeiders ontstaat nu de Rooms-rode coalitie. Het wankele evenwicht van het Interbellum wordt onderbroken, en vervangen door een nieuw. Zoals de figuur 1 aantoont, wordt het corporatisme (sC) de bindende factor in de coalitie. Dit kan ook worden gemodelleerd met het drempel-model van de speltheoreticus T. Schelling. Binnen het katholicisme wordt een kantel-punt bereikt, waardoor de zuil hoge verwachten krijgt van corporatisme. Het wordt een publiek goed voor de zuil.

Er zijn allerlei factoren, die het corporatisme op de politieke agenda plaatsen. In 1929 was de Grote Depressie uitgebroken, die in Nederland bijzonder diep en langdurig was. Zelfs de kabinetten-Colijn hadden in de agrarische sector al diverse corporatistische organen opgericht. En daarna had de Duitse bezetter zelfs de hele economie getransformeerd in corporatisme (althans formeel). Voorts moest vanaf 1945 de oorlogs-schade worden hersteld, en alleen de staat had voldoende kapitaal voor investeringen. Al deze factoren prikkelden tot het vormen van een corporatistisch regime. De vakbondsleiders drongen vanuit hun positie eveneens aan op corporatisme, omdat zij daarin macht zouden krijgen over het economische beleid. Natuurlijk voelden de meeste ondernemers niets voor corporatisme. Maar zij werden gecompenseerd door de vakbonden via een structureel beleid van lage lonen.

Figuur van indifferentie krommen
Figuur 2: Compensatie uit
   totale meerwaarde

De compensatie zorgt, dat de interactie tussen de vakbonden en de ondernemers oplosbaar wordt. Zie de figuur 2, die het nutsveld (uO, uV) van de twee actoren toont. De vakbonden hechtten zozeer aan het corporatisme, dat zij uit hun eigen meerwaarde (punt A) de ondernemers kunnen compenseren. Er is een positieve-som spel. Zonder compensatie zou het nut uO van de ondernemers negatief zijn. Maar dankzij de compensatie schuift het nut in het positieve kwadrant (punt B). De compensatie verminderde natuurlijk wel het nut uV van de vakbonden. Dit alles impliceert in feite, dat de dominante strategie van de ondernemers bestond uit s−L, te weten geen (of zo min mogelijk) loon-stijgingen. En de dominante strategie van de vakbonden bestond uit sC. Aangezien beide actoren een dominante strategie hadden, hoefden zij geen rekening te houden met de strategie-keuze van de ander.

Inderdaad piekte vermoedelijk de macht van de Nederlandse vakbeweging juist in deze periode. Collectieve arbeids-overeenkomsten (CAO) werden algemeen bindend, en kregen daarom een brede dekkings-graad. Ondanks de toegenomen macht gaven de bonden de voorkeur aan samenwerking. Deze interactie-oriëntatie werkte door in de maatschappelijke uitkomsten. Hun voornaamste doel was de emancipatie van de arbeiders.

Nochtans kan men zich afvragen, of wellicht het corporatisme een ideologische oplossing was voor een niet-bestaand maatschappelijke probleem. Dan zou de situatie passen bij het meerstromen kader. Het is waar, dat het corporatisme succes boekte op de beleids-agenda, en inderdaad wettelijk werd gerealiseerd. Maar het politieke overleg verliep moeizaam, omdat de sociaal-democratie veel inbreng van de staat wilde (sE), en het katholicisme juist niet (s−E). Dien ten gevolge was het nieuwe beleids-evenwicht vanaf het begin labiel. En het economische sub-systeem heeft in zijn totaliteit nooit echt de innerlijke wil gehad om de publiek-rechtelijke bedrijfs-organisatie op te bouwen. Aangezien de introductie van het PBO vrijwillig was voor elke sector, ontstonden in de meeste productie-sectoren de formele bedrijfs-organen niet. Rond 1960 werd het falen van de corporatistische hervorming duidelijk.

Voorts is het denkbaar, dat de oprichting van de Europese Gemeenschap vanaf 1951 institutioneel ontmoedigend heeft gewerkt op het corporatisme. Het is kenmerkend, dat in 1959 de Rooms-rode coalitie eindigde. Het katholicisme ging opnieuw een coalitie aan met het protestants-liberale blok. Het evenwicht werd opnieuw onderbroken (punctuated), en keerde terug naar het evenwicht van het Interbellum. Aldus is de PBO in de periode 1945-1959 een voorbeeld van een mislukte hervorming. Zij is nooit breed in de maatschappij gezien als een publiek goed. De verliezers zijn in dit geval de sociaal-democratie, alsmede de socialistische en katholieke vakbonden. Een verschil met het Interbellum is, dat wegens de opgedane ervaring de verliezers hun geloof in het corporatisme aflegden. Een ander verschil is, dat nu het Keynesianisme in het economische beleid algemeen werd geaccepteerd.

De casus van het corporatisme kan nog grotendeels worden verklaard uit de instituties. Posities (Colijn, Stikker) waren van secundair belang. Dit is kenmerkend voor een tijd, waarin het individualisme nog zwak was. De mensen waren sterk ideologisch gesocialiseerd, zodat zij eigenlijk homines sociologici zijn. Zij waren slechts beperkt rationeel (homo economicus). Daarom is strategisch gedrag minder belangrijk voor deze casus.

Nieuw Links aan de macht (1973-1977)

De meningen over het Nederlandse kabinet Den Uyl (1973-1977) zijn verdeeld. Sommigen dwepen ermee, en anderen vinden het een maatschappelijke ramp. Een enkeling, zoals uw blogger, heeft beide opvattingen aangehangen. Dat verklaart wellicht, waarom de Gazet het tot nu toe slechts zijdelings heeft genoemd. Zie met name de vijf jaren oude blog over het vraagzijde beleid, en de blog over de vakbeweging. Zoals bekend vormde de PvdA de romp van dit kabinet, dat verder werd aangevuld met politici van D'66, PPR, KVP en ARP. Indertijd werd de PvdA ideologisch gedomineerd door de beweging Nieuw Links, zodat Den Uyl enigszins (maar niet helemaal) tegen wil en dank haar boegbeeld werd. Het toenmalige mentale model zou een aparte blog verdienen, maar voorlopig ontbreekt daarvoor de tijd9.

Hoewel het kabinet Den Uyl radicaal links was, zelfs voor de toenmalige tijdsgeest, is toch de Nederlandse toestand vergelijkbaar met die van de Europese buurlanden. Een eerdere blog heeft laten zien, dat de bestuurskundige Scharpf die toestand heeft gemodelleerd met behulp van de niet-coöperatieve speltheorie. Dankzij het model kan hij de toenmalige ontwikkelingen in Duitsland, Oostenrijk, Engeland en Zweden verklaren. Het is nu interessant om dit model toe te passen op de Nederlandse toestand. Dit onderzoek belicht vooral de werkelijkheid achter de abstracties in het model. Het model onderscheidt vier actoren, te weten de linkse regering, de vakbeweging, de rechtse regering (of de ondernemers), en de middenklasse. De tabel 1 toont de spel-matrix van de linkse regering en de vakbeweging. De uitkomsten zijn ordinale nutswaarden.

Tabel 1: uitkomsten matrix van het spel tussen linkse regering en vakbeweging
  vakbeweging
  matigingloonstrijd
linkse regeringKeynesianisme4, 33, 4
monetarisme2, 21, 1

De regering kan kiezen uit twee strategieën, te weten de bestedingen stimuleren, of de prijzen stabiliseren. De vakbeweging kan kiezen uit loon-matiging of juist niet. De beide actoren verwachten, dat de stimulering zal leiden tot een afnemende werkloosheid. Aangezien Keynesianisme de dominante strategie is van de linkse regering, zal de vakbeweging opportunistisch kiezen voor de loonstrijd. Echter dit evenwicht kan niet duurzaam zijn, omdat tenslotte de inflatie onacceptabel hoog zal worden. Daarom is de keuze van de vakbeweging bijziend en naïef. In werkelijkheid kunnen natuurlijk de vakbeweging en de regering hun acties coördineren. Hier zijn de nationale instuties belangrijk. In Duitsland en vooral Oostenrijk lukte het overleg. Maar in Nederland ontbrak de goede wil.

Grafiek van staatsquoten
Figuur 3: Staatsquoten van Nederland en Duitsland

Beschouw allereerst de ideologie van de regering. Den Uyl koos voor een radicale toepassing van het Keynesianisme. Hij ontwaarde niet primair de tegenstelling van Keynesianisme versus monetarisme, maar die van arm versus rijk, en publiek versus privaat. Het kabinet wilde rigoureus nivelleren via het minimum loon en de uitkeringen. Dat duwt het loongebouw omhoog10. En de werkgelegenheid moest bij voorkeur worden gecreëerd in de publieke sector. Aldus namen de overdrachten O toe, evenals de reële staatsquote ρ = (G − O) / Y (waarbij Y het bruto binnenlands product is, en G de staats-uitgaven). Dit drijft de staatsquote γ = G/Y omhoog. De figuur 3 toont de tijdreeks van γ, en maakt een vergelijking tussen Nederland en Duitsland11. Het is duidelijk, dat vanaf 1970 de Nederlandse staatsquote totaal ontspoorde. Merk op, dat de Duitse piek in 1990 het gevolg is van een exceptionele toestand, te weten de Duitse vereniging.

Tussen 1970 en 1980 stijgt de staatsquote met maar liefst 14%. Het is de vraag, of de PvdA achterban inderdaad behoefte had aan een stijgende G. Immers, de uitkeringen moeten worden opgebracht door de werkers. En de expansie van de publieke diensten gaat ten koste van de private consumptie. De voorkeur voor een stijgende G wordt mede bepaald door de verdeling van de kosten, dat wil zeggen, door het belasting-stelsel12. In ieder geval moesten de kosten worden gedragen door de private sector. Dit is een nulsom spel tussen de publieke en private sector. Maar blijkens een eerdere blog leidde dat niet tot een evenwicht, omdat de winsten en investeringen indertijd al waren uitgehold. De private sector klaagde wel over het miserabele rendement, maar kreeg nauwelijks toegang tot de beleids-agenda.

In een maatschappij op drift werden de PvdA politici rente zoekend. Zij probeerden hun achterban te bevoordelen, waarbij de ideologie het won van de redelijkheid. Zij vormden een coalitie met delen van de staats-bureaucratie, die een eigen belang had bij expansie. Een eerdere blog liet zien, dat in zo een situatie de benadeelde actoren er baat bij hebben om een eigen coalitie te vormen. Dan kunnen zij zich beter beschermen tegen een eventuele uitbuiting. Maar merkwaardiger wijze waren de ondernemers onderling verdeeld. Namelijk, een deel (scheepsbouw, bouwbedrijf Ogem) raakte afhankelijk van staats-steun! En private investeerders kregen subsidie. Het kabinet meende, dat de staat althans op macro-niveau de investeringen moest beheersen. In het model van Scharpf zullen dan de ondernemers zich niet meer als één blok achter het monetarisme van de rechtse regering willen scharen.

Beschouw tenslotte de vakbonden. Merk op, dat feitelijk de vakbeweging van oudsher verdeeld is. Zij lijdt onder tegenstellingen, van de private sector versus de publieke sector, en van de werkers versus de steuntrekkers. Binnen de vakfederatie als systeem worden allerlei sub-spellen gespeeld. De werkers in de private sector hebben natuurlijk baat bij krachtige ondernemingen, die investeren en expanderen. Maar in de beschouwde periode waren de besturen van de industriebonden in verwarring. De bestuurders zelf waren laaggeschoold. Hun academisch geschoolde adviseurs neigden naar ideologische dweperij. Zij waren niet bereid om te strijden voor een meer realistisch beleid van de vakfederatie13. Aldus kwamen de belangen van de werkers in de private sector niet op de agenda van de federatie, of zelfs van hun eigen bond. En de bonds-democratie was ongeschikt om vanuit de basis het destructieve beleid van hun bond en van de federatie te kunnen corrigeren.

Kennelijk wordt de casus van het Nieuw-Linkse beleid in 1973-1977 goed gemodelleerd door de tabel 1. Maar de huidige paragraaf laat zien, dat achter de tabel een complexe machtsstrijd schuil gaat. De vermelde uitkomsten zijn enkel de verwachtingen van actoren, die bijziend kunnen zijn. Inderdaad leidde de tabel 1 per staat tot verschillende reële uitkomsten, afhankelijk van de nationale instituties. Voorts oefenen in deze casus de posities veel invloed uit. Dat geldt allereerst voor de Nieuw Links beweging, met haar boegbeeld Den Uyl14. Deze actor wilde een ingrijpende ideologische hervorming. Om dezelfde reden heeft vooral de (toen nog) machtige Industriebond NVV, met als boegbeeld Groenevelt, bijgedragen aan de economische neergang15. En de ondernemers namen onvoldoende de rol aan, die hen van nature toekomt.

De ontwikkeling voltrok zich in een dynamische cultuur (configuratie) van deconfessionalisering, individualisme en maatschappelijke rebellie16. Deze cultuur perkte de gedrags-mogelijkheden (strategische opties) van de belangrijkste actoren in. De maatschappelijke polarisatie leidde tot een belangen-strijd, waarbij alle belangen-groepen neigden naar rente zoeken. Een aanzienlijk deel van de maatschappelijke arbeid ging verloren aan zulke onproductieve activiteiten. De demonisering (devil shift), die kenmerkend is voor polarisatie, bemoeilijkte de samenwerking tussen de diverse belangen-groepen. Kennelijk zou een detail-analyse allereerst deze cultuur moeten onderzoeken, die de strategische spellen inkaderde. De situatie herinnert aan het meerstromen kader (MSK), waarbij in deze casus de beleids-hervorming zelf het probleem is geworden. Het nieuwe beleid was dysfunctioneel.


De terugkeer naar het aanbodzijde beleid (1977-1986)

De vorige paragraaf heeft laten zien hoe Scharpf de interactie tussen de linkse regering en de vakbeweging modelleert. Er is geconstateerd, dat dit spel niet duurzaam kan zijn, omdat de lonen onbeheersbaar worden. Een overgang naar het aanbodzijde beleid en naar het monetarisme wordt onvermijdelijk. Scharpf veronderstelt, dat dit spel zich voltrekt onder een rechtse regering. De spelmatrix is weergegeven in de tabel 2. Monetarisme is de dominante strategie van deze regering17. De vakbeweging moet nu wel de lonen matigen, ten einde de werkloosheid te temperen. Volgens Scharpf is deze overgang inderdaad opgetreden in Duitsland, Engeland en Zweden. Het is interessant om ook het Nederlandse beleids-pad te analyseren. In Nederland verloopt de overgang in twee stappen, te weten het kabinet Van Agt I (1977-1981) en het kabinet Lubbers I (1982-1986). Het zijn allebei coalities van het CDA en de VVD.

Tabel 2: uitkomsten matrix van het spel tussen rechtse regering en vakbeweging
  vakbeweging
  matigingloonstrijd
rechtse regeringKeynesianisme3, 31, 4
monetarisme4, 22, 1

De leerfase (1977-1981)

Grafiek van begrotings-tekorten
Figuur 4: Nederlands begrotings-tekort

Indertijd dreigden de Nederlandse staats-uitgaven onbetaalbaar te worden. Zie in de figuur 4 het begrotings-tekort18. Een eenmalig begrotings-tekort is niet zo erg. Bijvoorbeeld ontstonden tijdelijk ook tekorten na de schuldencrisis van 2008. Maar blijkens de figuur 4 waren tussen 1970 en 1990 grote tekorten structureel19. Het kabinet Van Agt I was vast van plan om het tekort op de begroting te verminderen. Deze voornemens werden vastgelegd in het beleids-programma Bestek'81. Helaas was de CDA fractie in deze regerings-periode gehandicapt, doordat zij zes dissidenten uit de voormalige ARP bevatte. Deze groep voelde zich niet gebonden aan het regeer-akkoord, maar wel verbonden20. De dissidenten behielden een voorkeur voor het Keynesianisme van het voormalige kabinet Den Uyl. Zonder de groep had het kabinet geen meerderheid in de kamer. Dien ten gevolge was de fractie een aparte actor, die regelmatig de uitvoering van Bestek'81 ondermijnde.

Problematisch voor Bestek'81 was ook minister Albeda van Sociale Zaken (lid van de ARP), die een sterke band had met de vakbeweging, en neigde naar corporatisme21. Albeda meende, dat de maatschappij nog niet toe was aan bezuinigingen22. Aldus was er in de sociaal-economische driehoek (economie, financiën, sociaal) nog een sterke pleit-groep (advocacy) voor het vraagzijde beleid. De aanbod sturing kwam wel op de beleids-agenda, maar de doorbraak (punctuation) bleef uit. Dat werd een ernstig probleem in 1979, toen wegens een tweede olie-crisis de economische groei sterk achter bleef bij de verwachtingen van Bestek'81. Minister van financiën Frans Andriessen wilde extra bezuinigen, maar moest aftreden na onvoldoende steun. De figuur 4 toont, dat per saldo het kabinet Van Agt I faalde in zijn doelstellingen23.

Wel deed het kabinet pogingen om de publieke opinie te mobiliseren. In 1980 besloot het kabinet, dat er een onafhankelijke commissie moest komen, die advies moet uitbrengen over het industriebeleid. Wagner, die president-commissaris was van De Koninklijke Shell, werd de voorzitter van de commissie. Strikt genomen moeten dit soort studies worden verricht door de Sociaal Economische Raad, of eventueel door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (opgericht in 1972). Maar indertijd heerste in allebei de organen een politieke patstelling. Er zaten te veel mensen in, die belang hadden bij de handhaving van de status quo. Ook hier was de pleit-coalitie nog te sterk. De commissie Wagner was breed samengesteld, met onafhankelijke deskundigen uit alle geledingen der maatschappij. De commissie zou onder andere de ontkoppeling van de prijzen, lonen en uitkeringen aanraden. De economische besluitvorming moet decentraler worden24.

Tijdens het kabinet Van Agt I was er geen evenwichtig beleid, zodat het nauwelijks kan worden geanalyseerd met behulp van de speltheorie. Er heerste verwarring, omdat het leer-proces nog gaande was. Binnen en buiten het kabinet was te veel onenigheid. De ontwikkelingen in het financiële beleid werden vooral bepaald door actoren, zoals Andriessen, Albeda, en de dissidenten. Het ontbreken van fractie-discipline in het CDA was een aggregatie probleem. De maatschappelijke cultuur bleef radicaal, hoewel dat minder werd, naarmate de werkloosheid toenam25. De vakbeweging was onvoldoende bereid om verantwoording te dragen. Dit blijkt onder andere uit het zogenaamde bijna-sociale akkoord van 1979. Maar het aanbodzijde beleid kwam wel op de beleids-agenda26. En de ernstige financieel-economische problemen werden duidelijker zichtbaar (figuren 3 en 4). Daarom is 1977-1981 vooral een maatschappelijke leer-periode.

De uitvoering (1982-1986)

Het kabinet Lubbers I slaagde er in om het spel van de tabel 2 te realiseren. Dit is wellicht het beste voorbeeld van een onderbroken (punctuated) evenwicht onder de vier casussen van deze blog, juist omdat indertijd de Nederlandse maatschappij in een zo rampzalige crisis was beland. In termen van het advocacy coalitie kader: de beleidskern verwachtingen van de heersende pleit-coalitie bleken ondeugdelijk te zijn. De ontwikkelingen in het economische sub-systeem schokten ook het politieke sub-systeem. De innerlijke logica van de politiek moest worden hervormd. Het kabinet Lubbers I droeg een nieuwe logica aan, die alom als legitiem werd gezien. De bezuinigingen op de staats-uitgaven, die al door het kabinet Van Agt I op de beleids-agenda waren gekomen, werden nu werkelijk uitgevoerd27.

De onderbreking van het heersende evenwicht was het gevolg van twee factoren. De belangrijkste factor is de crisis in de Nederlandse werkgelegenheid. In 1983 piekte de werkloosheid naar ruwweg 10%. Massa-werkloosheid raakt de mensen direct. Hierdoor groeide breed in de maatschappij het besef, dat het private bedrijfsleven niet meer in staat was om het systeem van sociale zekerheid te betalen. De tweede factor wordt gevormd door veranderde posities van de actoren. Vaak zijn individuele actoren niet in staat tot leren. Een verandering wordt pas mogelijk, wanneer zij verdwijnen. Inderdaad werden enkele toon aangevende socialistische vakbondsleiders vervangen door meer gematigde personen28. Dankzij deze beide factoren nam de maatschappelijke weerstand tegen het monetarisme af, en werden compromissen en samenwerking weer mogelijk. De tegen-cultuur van rebellie kwijnde weg, en het gezonde verstand (no-nonsense) werd weer dominant29.

Wellicht was ook de positie van het kabinet een gunstige factor. De meeste ministers waren deskundig en daadkrachtig. Het slagvaardige optreden van premier Lubbers dwong alom respect af30. Het kabinet was zo verstandig om in het regeer-akkoord zelf de afgesproken bezuinigingen vast te leggen31. Immers, bezuinigingen zijn een publiek goed, zodat elke minister in de verleiding is om zwart te rijden op de inspanningen van zijn collega's32. De groep sluit een contract af over de verdeling. Aangezien intussen de politieke oppositie (uiteraard vooral de PvdA onder Den Uyl) vleugellam was, kon het nieuwe beleid worden uitgevoerd met een grote mate van consensus. Natuurlijk kan ook dit worden gemodelleerd met het drempel-model van Schelling. Het kantelpunt voor bezuinigen is overschreden. Maar verder kunnen de ruil- en spel-theorie hier niet zoveel toevoegen aan de bestaande inzichten33.

Het vermelden waard is, dat in 1982 ook de vakbeweging (met name de FNV) haar les heeft geleerd. Federatie-voorzitter Kok sluit nu wel een sociaal akkoord af met de werkgevers. Dit akkoord van Wassenaar laat zien, dat de maatschappelijke afweging van de FNV verziend is geworden34. De verziende blik van de FNV is gemodelleerd in de spelmatrix van de tabel 3. De strategie van de werkgevers is investeren of niet. De strategie van de FNV is flexwerk accepteren of niet. Investeringen zonder flexwerk renderen niet, en schaden daarom de economie. Investeren met flexwerk schept banen. Dit besef dringt door tot de FNV. Als de werkgevers niet investeren, dan blijft ook de banengroei achterwege. Het flexwerk verzwakt dan vooral de positie van de werkers. Het model van de tabel 3 neemt aan, dat de vakbeweging dan het flexwerk afwijst. Er ontstaat een verzekerings-spel.

Tabel 3: uitkomsten matrix van het spel tussen werkgevers en vakbeweging
  vakbeweging
  flexwerkgeen flexwerk
werkgeversinvesteren4, 41, 1
niet investeren3, 22, 3

In de tabel 3 zijn er twee evenwichten, te weten flexwerk met investeringen, en geen flexwerk zonder investeringen. Het eerste evenwicht is het optimum. Overigens is de tabel 3 meer bedoeld als een illustratie van toegepaste speltheorie dan als een nauwkeurige beschrijving van de realiteit. De vermelde uitkomsten zijn vatbaar voor discussie. Bovendien zullen de werkgevers en de vakbeweging gewoonlijk onderhandelen, en dus samenwerken.

Paars (1994-2002)

De Gazet heeft in drie blogs een studie gemaakt van de politieke stroming van het radicale midden. Zij kenmerkt de ideologische hervorming van de sociaal-democratie in de jaren negentig van de vorige eeuw, waarbij die afziet van het vraagzijde beleid en van staats-expansie. Hierdoor schuift de sociaal-democratie ideologisch naar het politieke centrum, en wordt sociaal-liberaal. In Nederland begint het radicale midden wellicht al tijdens het kabinet Lubbers III (1989-1994). Het krijgt definitief vorm in de Paarse kabinetten Kok van de coalitie PvdA-VVD-D66. Een eerdere blog heeft uitgelegd, dat D66 het Paarse kabinet kon afdwingen bij de formatie van 1994, omdat zij een spil-positie had in het politieke netwerk. Inderdaad heeft het Paarse beleids-programma veel gemeen met het D66 programma. Nochtans is het lastig om de eigen logica of innerlijke wil van het radicale midden te ontdekken35.

Het beleid van het Paarse kabinet is vooral een compromis tussen de sociaal-democratie en het liberalisme. De sociaal-democratie vraagt om werkgelegenheid, alsmede om een doeltreffende publieke sector36. Het liberalisme vraagt om economische prestaties (bij voorkeur via de markt), om een slanke staat, maar ook om het primaat van de politiek. Allebei willen ze rekening houden met de reële gedrags-prikkels, die uitgaan van beleid. Inderdaad is de activering van burgers een interessant compromis tussen de beide ideologieën. Onder het kabinet Kok I (tot 1998) wordt vooral de werkgelegenheid gestimuleerd, en met succes. Zie de grafieken van (langdurig) werklozen in eerdere blogs. Onder het kabinet Kok II (vanaf 1998) worden er lasten-verlichtingen gegeven37. De begroting is dan eindelijk weer in balans (zie de figuur 4).

Aldus leidt het radicale midden wel tot een nieuwe pleit-coalitie in het sociaal-democratische sub-systeem, maar het laat het maatschappelijke systeem als geheel intact. Wel bewerkt het radicale midden, dat de staat meer dan voorheen zijn burgers wil activeren, en participatie wil bevorderen. Een eerdere blog heeft dat weergegeven in een spelmatrix, die wordt herhaald in de tabel 4. De regering kan kiezen tussen een beleid van activering of van passieve steun, bijvoorbeeld via uitkeringen. Het maatschappelijk middenveld is hierbij betrokken als uitvoerder van beleid. De activering werkt beter, wanneer het middenveld instemt met een aanbod-corporatisme38. Echter, het middenveld heeft zelf een voorkeur voor pluralisme. Aldus zijn de dominante strategieën de activering voor de regering, en het pluralisme voor het middenveld.

Tabel 4: uitkomsten matrix van het spel tussen regering en middenveld
  middenveld
  pluralismecorporatisme
regeringactivering3, 34, 1
steun2, 41, 2

Ook de tabel 4 is primair bedoeld als een illustratie van toegepaste speltheorie. Er is nog veel onderzoek nodig om de veronderstelde uitkomsten van de tabel empirisch te onderbouwen. Voorts geldt, dat de regering en het middenveld onderling zullen overleggen. De staat kan zo nodig het middenveld compenseren met behulp van subsidies. Zie de figuur 2. Activering is feitelijk een collectieve investering in facilitering (bijvoorbeeld kinder-opvang, ouderschaps-verlof) en individueel menselijk kapitaal (bijscholing). De investering bevordert de gelijkheid van kansen. Tevens is zij een vorm van wederkerigheid, omdat dankzij een stijgende productiviteit de investering kan renderen. De ontvanger heeft de plicht om zich in te spannen. Helaas impliceert activering soms ook, dat kennelijk de doelgroep onwillig is en het belang zelf onvoldoende ziet. Immers, anders had zij zelf de investering wel gedaan.

Corporatisme impliceert, dat de staat veel autonomie geeft aan de uitvoerders. Er ontstaat een beleids-netwerk in de schaduw van de staat. De uitvoerder heeft wel de plicht om klant-gericht te zijn, en keuze-vrijheid te bieden39. In die zin is het radicale midden moralistisch. Staats-interventies zijn toelaatbaar, en tegenwerking mag worden beantwoord met staats-dwang. In het bijzonder blijft veel regulering nodig. Er is een machten-deling van de staat en het middenveld. En natuurlijk vereisen de collectieve arrangementen flexibiliteit en loon-matiging. Juist hier is (neo-)corporatisme van de vakbeweging wenselijk. Wegens de delegatie en decentralisatie van beleid zal de omvang (staats-quote γ) van de staat afnemen.

Concluderend verwijst het radicale midden vooral naar een collectief leer-proces van de sociaal-democratie. D66 maakte de vorming van het eerste Paarse kabinet onvermijdelijk, en is dus de centrale actor. Maar de facilitering door Kok is toch essentieel, omdat hij zijn doctrinaire partij wat meer opende, althans tijdelijk. Dat leer-proces is halverwege afgebroken, want sinds ruwweg 2010 neigt in heel Europa de sociaal-democratie weer naar socialistisch radicalisme. De Gazet heeft al vaak gefilosofeerd over deze stagnatie, en zal daar wel mee doorgaan40.


Uit de oude doos

Rodbertus

Een eerdere blog liet zien, dat De Saint-Simon het eigendom in dienst wil stellen van het algemeen belang. Zijn opvatting wordt overgenomen door de politieke econoom Karl Rodbertus (1805-1875)41. Volgens Rodbertus moet daarom het private eigendom worden vervangen door het staats-eigendom. Dien ten gevolge is hij ideologisch een staats-socialist. Indertijd menen vele klassieke economen, dat er een natuurlijke loonhoogte is. Zij baseert op de behoeften van de werker, die worden gedicteerd door de maatschappelijke gewoonten van het betreffende tijdperk. Rodbertus verandert het natuurlijke loon in een ijzeren loonwet, die de loonhoogte w constant maakt. In het bijzonder stijgt het loon niet mee met de productiviteit α van de arbeid (w≤α). Bij L werkers is het loonfonds gelijk aan W = w×L. Stel het totale product is Q, dan bestaat het arbeidsloze inkomen uit

(1)     S = Q − W

Merk op, dat geldt Q = α×L. Daarom ziet Rodbertus de arbeid als de bron van waarde. Zijn theorie is een arbeidswaarde leer42. De werker zal nooit zijn productie α ontvangen, en wordt daarom altijd in zekere zin uitgebuit. Ten minste is een deel van zijn productie nodig om de staat te betalen. Aangezien W constant is, komt een stijging van de arbeids-productiviteit α helemaal ten goede aan S. Het arbeids-aandeel W/Q neemt af, terwijl S/Q juist toeneemt. Indertijd is het nog gebruikelijk om de rente S te splitsen in de kapitaal-rente R en de grond-rente (pacht) P. Dat wil zeggen, er geldt S = R+P. De kapitalisten en de land-eigenaren hebben andere behoeften dan de werkers. De economische dynamiek leidt nu tot periodieke handels-crises.

Rodbertus ziet de ideale oplossing in het staats-eigendom van kapitaal en land, omdat dan de staat de productie kan plannen. Hij duidt dit aan als communisme. In het communisme kan het geld worden vervangen door arbeids-bonnen. Echter Rodbertus is geen revolutionair, en erkent dat het communisme voorlopig een utopie zal blijven. Daarom neemt hij voor alsnog genoegen met een beleid, dat het loon w laat meestijgen met de productiviteit α. Dit heeft ten minste tot gevolg, dat het loondeel W/Q constant wordt. De werkers delen in de stijging van de welvaart. Deze opvatting van Rodbertus laat zien, dat hij gelooft in de tijdelijkheid van maatschappelijke instituties. Er bestaan geen universele, natuurlijke economische wetten. Met name is de markt-economie een tijdelijk verschijnsel. Ook in dit opzicht sluit hij aan bij De Saint-Simon.

Het is tamelijk eenvoudig om kritiek te leveren op de theorie van Rodbertus43. Immers, het loonpeil w is wel degelijk gekoppeld aan de productiviteit α. Hun samenhang is zelfs een vuistregel voor de vakbeweging. Uw blogger kan niet de oorsprong achterhalen van die merkwaardige "ijzeren loonwet". En als die wet niet geldt, dan deugt ook de crisis-theorie van Rodbertus niet meer. Voorts hebben de ervaringen met het Leninisme aangetoond, dat de centrale planning faalt op het beslisser-uitvoerder probleem. Rodbertus heeft wellicht vooral betekenis, omdat hij behoort tot de grondleggers van het Duitse staats-socialisme, en dus een institutionalist is. Hij nuanceert het (neo-)klassieke paradigma44.

  1. Maar misschien beschikt uw blogger nog niet over alle informatie. Bijvoorbeeld ontdekte hij onlangs, dat in Nederland de institutionele analyse en ontwikkeling is toegepast op de participatie in het gemeentelijk bestuur. (terug)
  2. Uw blogger bezit een uitgebreide bibliotheek van zulke tijds-documenten, met enige nadruk op bronnen van de sociaal-democratie en vakbeweging. De verwerking van zulke gegevens stelt hoge eisen aan de objectiviteit van de analist. De lezer beoordele zelf in hoeverre aan deze eis is voldaan. (terug)
  3. Het is enigszins omstreden, of een theorie geloofwaardig moet zijn. De bekende econoom M. Friedman stelt, dat dit niet nodig is. Een theorie zou enkel de realiteit goed moeten beschrijven. Dit is de "alsof" benadering. De actoren blijken zich te gedragen, alsof de theorie geldt, zelfs wanneer de aannames van de theorie onzinnig zijn. De mening van Friedman krijgt veel bijval onder economen. Maar op p.136-137 in Economics, ethics and the market (2007, Routledge) voert J.J. Graafland enkele bezwaren aan. Namelijk, in een onzinnige theorie wordt alles denkbaar. Geloofwaardige aannames bieden tenminste enig houvast bij de ontwikkeling van de theorie. Het helpt dus, wanneer een theorie tevens een zinvolle verklaring geeft. Bovendien, wanneer een zinloze theorie empirisch faalt, is er geen enkel logisch aangrijpings-punt voor verbetering. Evenzo stelt p.32-33 in Rational-Choice-Theorie (2011, Juventa Verlag) van N. Braun en T. Gautschi: "Theorien [liefern] normalerweise Erklärungen. Daher is die gesamte logische Erklärungskette bei der Beurteilung und Überprüfung einer Theorie zu berücksichtigen". (terug)
  4. Volgens het centrale-limiet theorema heeft de som van n toevals-variabelen een Gaussische verdeling. Als in zo een situatie de toevals-variabelen gemiddeld gelijk zijn aan nul, dan centreert de Gaussische verdeling rond de model-variabele. De toevals-variabelen kunnen worden weggelaten. (terug)
  5. Volgens p.31 in Rational-Choice-Theorie is er enkel sprake van een theorie, wanneer zij falsifieerbare stellingen bevat. (terug)
  6. Op p.17 in Microeconomic policy analysis (1984, McGraw-Hill, Inc.) schrijft L.S. Friedman: "In general, the usefulness of a model to its users depends on the extent to which it increases knowledge or understanding (and not on how much it leaves unexplained)". En op p.18: "The unexplained imperfections in the predictions remain as puzzles which stimulate new research that leads (with luck) to better models". Zie ook een voorgaande voetnoot voor een soortgelijke opmerking in Rational-Choice-Theorie. (terug)
  7. Soms zijn de nationale omstandigheden zodanig, dat een staat kiest voor een wonderlijk experiment. Bijvoorbeeld nationaliseerde na de Tweede Wereldoorlog in Engeland de socialistische regering Attlee de gezondheidszorg. En nog in 1982 nationaliseerde in Frankrijk de socialistische regering Mitterrand grote delen van de industrie. (terug)
  8. Natuurlijk is dit een schematische voorstelling, die niet helemaal samenvalt met de realiteit. Bijvoorbeeld voelt in het Interbellum de protestantse vakbeweging CNV sympathie voor de ordening via het corporatisme. Maar de vakbonds-vleugel gaat pas in de jaren 60 van de vorige eeuw de protestantse politiek (ARP) domineren. (terug)
  9. Twintig jaren terug las uw blogger alles, wat hij kon vinden over Den Uyl. Dat omvat Den Uyl (1975), De kleine stappen van het kabinet-Den Uyl (1978), Inzicht en uitzicht (1978), Dagboek van een onderhandelaar (1978), Ministerraad 1989 (1979), Twee dingen ... (1981), Tekens in de tijd (1984), De toekomst onder ogen (1986), Een leven in interviews (1988), Herinneringen aan Joop den Uyl (1988), Joop den Uyl (1992, Jansen van Galen en Vuijsje), Illusies van Den Uyl? (1998), J.M. den Uyl (1998), De verbeelding aan de macht (1999), en Joop den Uyl (2009, Bleich). Vermoedelijk kan een soortgelijke boekenlijst worden opgesteld voor Willy Brandt, François Mitterrand, of Olof Palme. Protest-partijen neigen van nature naar getuigen.Overigens is er minstens zo veel lectuur over Helmut Schmidt, die tegelijk met Den Uyl regeerde. Schmidt was per saldo een rationeel bestuurder. Misschien zat de idolatrie gewoon diep ingebakken in de arbeiders-beweging. Toch is zo een waterval van lovende biografieën psychisch niet helemaal gezond, noch voor de auteurs, noch voor de lezers. Kennelijk was indertijd de journalistiek ideologisch wel zeer uit balans. Er heerste een roes, waaruit zeker voor de harde kern geen terugkeer mogelijk was. Vanaf 1998 (twintig jaren nadien) is uw blogger daarin meegesleurd, een dwaling, die hij zichzelf graag had bespaard. De kudde-geest heeft iets beangstigends. (terug)
  10. Op p.78 in Illusies van Den Uyl? (1998, Het Spinhuis) stelt K. van Kersbergen, dat de interim-nota inkomensbeleid van 1975 streefde naar een verhouding van vijf tussen de inkomens van de hoogste en laagste salaris-groepen. Het inkomens-beleid valt onder het primaat van de politiek (p.79). In 1974 maakte minister Boersma van Sociale Zaken (en lid van de ARP, met een CNV achtergrond) een netto-netto koppeling tussen de lonen, het minimum-loon, en de uitkeringen (p.82). Volgens p.193-194 in De verbeelding aan de macht (1999, Sdu Uitgevers) van P. Bootsma en W. Breedveld worden in datzelfde jaar het minimumloon verhoogd, en het minimum jeugdloon ingevoerd. Jammer genoeg beperken Bootsma en Breedveld hun boek tot de incidenten van het kabinet. Aldus is het voor een kwart gewijd aan de kabinets-formaties. Het sociaal-economische beleid, dat centraal staat in deze blog, krijgt weinig aandacht. Lang geleden las uw blogger de auto-biografie Wat ik nog zeggen wilde (1985, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij bv) van J. Boersma. Op p.91 stelt hij: "De werkgevers in Nederland (...) verklaarden van meet af aan het kabinet de oorlog". Uw blogger is niet overtuigd, maar dit is voer voor een andere blog. (terug)
  11. De gegevens zijn overgenomen van de blog over de omvang van de staat. Men kan klagen, dat het centrum-rechtse kabinet Van Agt I (1977-1981) de staatquote nog verder liet stijgen. Dat verwijt is niet helemaal terecht. Dit kabinet wilde wel saneren, met Bestek'81, maar kreeg niet voldoende steun van de CDA fractie. Zie verderop in deze blog, waar wordt gewezen op de maatschappelijke verwarring. De PvdA had sinds 1970 ingezet op maatschappelijke polarisatie. Daarbij nam zij zelf de rol van actie partij op zich, en lijfde elk maatschappelijk verzet in. Volgens p.219 in Ik en de verzorgingsstaat (2004, Boom) van W. Albeda had het kabinet Den Uyl veel open-eind regelingen ingevoerd, zoals de bijstand, huur-subsidies, de werkloosheids-wet, de WAO, en de diverse inkomens-koppelingen (trend-volgers, uitkeringen). Zulke regelingen zijn niet duurzaam, wanneer zij onbetaalbaar worden tijdens een economische neergang. Kennelijk kon of wilde Albeda later als minister van Sociale Zaken in het kabinet Van Agt I die regelingen niet snel versoberen. De PvdA regeerde als het ware over haar graf heen. De secretaris-generaal van Economische Zaken F.W. Rutten vertelt op p.44-45 in Zeven kabinetten wijzer (1993, Wolters-Noordhoff), dat hij al in 1980 pleitte voor de ontkoppeling van inkomens, en de automatische prijs-compensatie een institutionele belemmering noemde. (terug)
  12. Een recente blog laat zien, dat bij een uniforme belasting de vraag naar G vooral komt van de rijken. Bij een proportionele belasting bepaalt de specifieke situatie, welke inkomens-groep de meeste vraag naar G heeft. Daarbij is natuurlijk ook belangrijk, hoe G wordt besteed. De armen profiteren veel van uitkeringen, althans materieel. Maar de rijken profiteren veel van onderwijs en cultuur. Dit laatste heet het Mattheüs-effect. (terug)
  13. Wellicht vinden veel hedendaagse lezers deze beschrijving overdreven klinken. Maar indertijd profileerde de machtige Industriebond NVV zich vooral door het kapitalisme als systeem af te wijzen. De bond weigerde om mee te werken aan saneringen om ondernemingen weer rendabel te maken. (terug)
  14. Overigens was de situatie natuurlijk complex. Uit de harde Nieuw-Links kern kwam alleen Marcel van Dam in het kabinet, als staats-secretaris. Volgens p.94-97 in De verbeelding aan de macht wilde geen enkele minister Van Dam als staats-secretaris hebben. Maar Nieuw Links behield wel veel invloed in het partij-kader. Tot 1974 was de Nieuw-Linkse politicus André van der Louw partij-voorzitter. De partij-voorzitter tussen 1979 en 1986, Max van den Berg, behoorde tot de tweede generatie van Nieuw Links. En Den Uyl was merkwaardig gevoelig voor eisen vanuit de Partijraad en vanuit het Congres van de PvdA. Zie p.192: "Als partij-bestuur, partij-raad en fractie volhouden, (...) neemt hij [Den Uyl] hun opvattingen toch over door er als een bezetene voor te vechten in het kabinet". Een verstandige premier (en dat zijn de meeste) stelt het lands-belang boven het partij-belang. Volgens p.48 heeft Den Uyl nog meer politieke zwakheden: hij negeert persoonlijke relaties, is drammerig, en een slechte voorzitter van vergaderingen. (terug)
  15. Uw blogger heeft de katholieke federatie (KAB, later NKV) nog niet diepgaand bestudeerd, maar heeft de indruk dat indertijd de Industriebond NKV even radicaal was geworden als de IB NVV. (terug)
  16. De maatschappelijke verwarring werd deels geïmporteerd vanuit het buitenland, met name de Verenigde Staten van Amerika en Frankrijk. In de Nederlandse politiek ontregelde deze tegen-cultuur (counter-culture) vooral de PvdA. Nochtans moet daarbij worden aangetekend, dat het kabinet Den Uyl werd gedoogd door de KVP en de ARP. Vermoedelijk heeft de top van deze partijen gehoopt, dat het een kabinet van nationale eenheid zou worden. Vanaf, zeg 1965, ging in de katholieke en gereformeerde zuil de deconfessionalisering gepaard met interne rebellie. De mensen verlieten niet meer stilzwijgend de Kerk, maar zij leverden kritiek op de kerkelijke moraal. De legitimiteit van de Kerk werd aangetast. Velen, ook binnen de Kerk, gingen op zoek naar een moreel (lees: radicaal links) alternatief. Zie als een voorbeeld onder velen Harry de Lange, die ageerde vanuit de Raad van Kerken. Volgens p.63 in De verbeelding aan de macht raakte de KVP gepolariseerd in een rechter- en linker-vleugel. Tenslotte sloten de vleugels het interne compromis om het extra-parlementaire kabinet Den Uyl te gedogen. Nochtans splitsten sommige radicalen zich werkelijk af, te weten de PPR bij de katholieken, en de EVP bij de gereformeerden. In de PvdA splitsten juist de gematigden zich af, in DS'70. De centrum-rechtse politiek raakte verzwakt, en moest zich hervinden. (terug)
  17. Ruud Lubbers stelt op p.212 in Samen onderweg (1991, Het Spectrum BV), dat de rechtse regering moet kiezen voor een aanbodzijde beleid. Volgens hem kan dit beleid leiden tot monetarisme, maar hij keurt dat af. Uw blogger beschrijft de strategie van de rechtse regering als monetarisme, omdat Scharpf dat doet. (terug)
  18. De tijdreeks tot 1995 is afgelezen uit de grafiek op p.109 in de gegevens-bundel Het polderwonder (2002, Uitgeverij Contact) van F. de Kam en R.A. ter Hart. De gegevens vanaf 1995 zijn ontleend aan bestanden van Eurostat en van de OESO. Merk op, dat het tekort is uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product. Dien ten gevolge zou het tekort, uitgedrukt als percentage van de staats-uitgaven G, ongeveer het dubbele zijn. (terug)
  19. Volgens p.219 in Ik en de verzorgingsstaat vereiste de Nederlandse welvaarts-staat (verzorgings-staat) een jaarlijkse economische groei van 5%. In de jaren zestig van de vorige eeuw was men gewend geraakt aan zo een groeivoet. Maar in de jaren zeventig zakte de groeivoet naar 3% en nog lager. Rutten stelt op p.37 in Zeven kabinetten wijzer: "Het reëel nationaal inkomen lag in 1981 circa 2.4% lager dan in 1978". En de investeringen en winsten waren verder gedaald. Volgens Bolkestein op p.71 in Afscheid van Ruud Lubbers (1994, Uitgeverij Anthos) onder redactie van R. Ammerlaan saneerden de kabinetten Lubbers wel de reële staatsquote ρ, maar niet de uitgaven voor uitkeringen. (terug)
  20. Zie p.163 in Repeterende breuken (1992, Prometheus) van J.P. van Rijswijk. Van Rijswijk was fractie-medewerker van de voormalige ARP en daarna van het CDA. De groep dissidenten werd eerst geleid door W. Aantjes, en na diens val door H. de Boer. Het is ontstellend, dat de ooit behoudende partij van Kuyper en Zijlstra later dermate kon radicaliseren. Volgens p.69 in In gesprek met het kabinet Van Agt (1980, Uitgeversmaatschappij J.H. Kok) van G. Puchiner wilden de dissidenten "de totstandkoming van een kabinet [Van Agt I] niet bevorderen, maar ook niet beletten". Uw blogger las veel van deze boeken over politiek een kwart eeuw terug. Nu komt deze kennis alsnog analytisch van pas! Al treden enkele hoofdrolspelers (Van Agt, Wiegel) nog op als eminence gris (zeer), voor de huidige generaties is het natuurlijk al verre geschiedenis. Twee andere centrale actoren van toen, Lubbers en Kok, overleden in 2018. (terug)
  21. In terugblik is duidelijk, dat de ideeën van W. Albeda niet pasten in de veranderde wereld, en dus evenmin in het kabinet Van Agt I. Op p.227 in Ik en de verzorgingsstaat stelt Albeda: "Achteraf is het ook goed dat ik geen minister in Lubbers I ben geworden. (...) Met Ruding op Financiën? Ik zie mezelf al, ik ben niet een man voor bezuinigingen". Op p.209 in In gesprek met het kabinet Van Agt zegt hij: "Ik [heb] altijd gepleit voor samenwerking met de PvdA". Zie ook p.35. Wellicht hadden de dissidenten de vorming van het kabinet geblokkeerd, wanneer hij er niet in was opgenomen. (terug)
  22. Zie p.195 en verder in Ik en de verzorgingsstaat. Zelfs beweert hij: "Het probleem van Andriessen was dat zijn tempo voor ombuigingen te hoog lag. Dat tempo zou door de Kamer niet zijn gepikt". Dit is enkel een mening, omdat het kabinet het niet heeft geprobeerd. Op p.199 noemt hij het beleid van de kabinetten Lubbers "neoliberaal", wat hem niet siert. Op p.175 in Repeterende breuken wordt gesteld: "Albeda, die zwaar onder vuur lag van de oppositie, de loyalisten in het CDA, en de vakbeweging, weigerde de eisen van Andriessen te aanvaarden". Albeda was geen radicaal, maar een (voormalig) vakbondsman met een sterke hang naar de status quo. Hij was beslist geen hervormer. Het is wat wrang, dat door zijn weigering wellicht de werkloosheid rond 1983 onnodig groot werd. (terug)
  23. Volgens Bestek'81 moest in 1981 het tekort uitkomen op 5% (p.190 in Ik en de verzorgingsstaat). Kennelijk was de VVD niet bereid om Andriessen te steunen, en te dreigen met een kabinets-crisis. Volgens p.175-176 in Repeterende breuken heeft VVD leider H. Wiegel zelf de val van het kabinet verhinderd. De situatie kan worden gemodelleerd als een extensief spel: (Andriessen stapt op of niet) → (de dissidenten laten het kabinet vallen of niet) → (Wiegel laat het kabinet vallen of niet) → (de kiezers belonen de VVD of niet). Gezien de instabiele toenmalige verhoudingen zijn zelfs achteraf deze keuzes lastig te beoordelen. Vreesde Wiegel dat Nederland zonder VVD kabinet het evenbeeld zou worden van een Chili onder Allende of een Venezuela onder Chavez? Op p.306 in In gesprek met het kabinet Van Agt stelt minister van Economische Zaken Van Aardenne (VVD): "[Het aftreden van minister Andriessen was niet nodig,] omdat de wil tot de bezuiniging van de drie miljard ombuigingen bij het kabinet duidelijk aanwezig was". Overigens kwam ook de VVD niet ongeschonden uit het kabinet Van Agt I. Namelijk, Van Aardenne ondersteunde vanaf 1980 de Rotterdam Offshore en Scheepsbouw-combinatie (ROS) met bijna 1 miljard gulden. Enkele jaren later ging de ROS ten onder. Dit werd een politiek schandaal, omdat Van Aardenne zijn steun onjuist had gemeld aan het parlement. Zie p.62-65 in De ritselaars (1997, Uitgeverij De Bezige Bij) van K. Koch, of p.65-67 in Frisse zaken (1987, Uitgeverij Balans) van P. Lakeman. Het is niet fraai, maar evenmin helemaal duidelijk in hoeverre dit Van Aardenne kwalijk moet worden genomen. (terug)
  24. Volgens p.99 in Zeven kabinetten wijzer impliceert decentralisatie een spreiding van verantwoordelijkheid. De vakbeweging is verantwoordelijk voor werkgelegenheid, de staat voor de eigen begroting, en de centrale bank voor de prijs-stabiliteit. Rutten meent: "Deze decentrale formule heeft (...) overeenkomst met de vaste beleids-bakens van [Milton] Friedman en de Nieuw-klassieken [Lucas]". De lezer merkt, dat beleids-analyses nogal eens baseren op de economische wetenschap. (terug)
  25. Op p.174 in Repeterende breuken staat: "De uitvoering [van Bestek'81] zou grote politieke en maatschappelijke beroering wekken. Het publiek was nog niet gewend aan de gedachte, dat ook de groei van de overheids-uitgaven aan grenzen gebonden is". En op p.190 in Ik en de verzorgingsstaat leest men: "[De invulling van het financieel-economische beleid] gebeurde in de nota Bestek'81, een nota die aan een publiek moest worden gepresenteerd, dat nog niet aan bezuinigingen toe was". Dit suggereert, dat eerst een crisis moet ontstaan, alvorens hervormingen mogelijk worden. Die opvatting is wellicht gangbaar, maar stemt wat droevig. Een krachtige actor zou natuurlijk proberen te hervormen vóór de crisis uitbreekt. Op p.323 in In gesprek met het kabinet Van Agt zegt minister Wiegel: "De tegenkanting tegen oplossingen die wij aandragen [zijn], ook in eigen kring, vaak zo groot dat je daar soms wel eens mismoedig van wordt". Hij doelt ongetwijfeld op de CDA dissidenten. Op p.27 in Zeven kabinetten wijzer wordt gesteld: "Na het aftreden van de minister van Financiën begin 1980 groeide in Den Haag bij de meest betrokken bewindslieden en beleids-ambtenaren steeds sterker de overtuiging, dat beperking van het overheids-tekort en van de overheids-uitgaven onvermijdelijk was. Het was echter onmogelijk dat besef in daden om te zetten totdat de onhoudbaarheid van de toestand onomstotelijk in brede kring was komen vast te staan. Lubbers zei enige jaren geleden dat in die tijd in feite sprake was van een minderheids-kabinet van CDA/VVD" (cursivering van uw blogger). Van Aardenne constateert dat laatste eveneens op p.17 in Afscheid van Ruud Lubbers. (terug)
  26. Op p.133 in Zeven kabinetten wijzer vermeldt Rutten: "Omstreeks [1981] was het zo dat een aantal docenten op universiteiten en middelbare scholen nogal kritisch stond tegenover de wending, die wij toen in Nederland hebben gemaakt naar het gematigde no-nonsense aanbod-beleid en weg van het Keynesianisme". Op p.231 in Ruud Lubbers (1990, Uitgeverij Anthos) van A. Joustra en E. van Venetië stelt Wiegel: "Die tussenfase [van het kabinet Van Agt I] is blijkbaar gewoon nodig geweest". (terug)
  27. Uw blogger heeft maar één boek over dit kabinet, te weten Inzake het kabinet Lubbers (1986, Sijthoff/ Vrij Nederland) van J. van Tijn en M. van Weezel. Dit boek verdiept zich nauwelijks in beleid, en analyseert vooral de persoonlijke verhoudingen in het kabinet. De auteurs hanteren een satirische schrijfstijl, waarbij helaas elke zelfspot ontbreekt. Bovendien is de satire sterk links ideologisch gekleurd. Van Tijn zou al snel hoofredacteur worden bij het counter-culture weekblad Vrij Nederland, waar ook Van Weezel werkte. Van Weezel was zelfs CPN lid tussen 1972 en 1977. Aldus noemen zij het kabinet Van Agt I een "modderschuit" (p.149) en een "herensociëteit" (p.215). Het begrip "echte minima" is een "misselijk makende term" (p.48). En: "De vraag of [minister] Van den Broek ook over een hart beschikte, hield de mening onder kenners verdeeld" (p.105). Zo een vorm van inkadering ontsiert vooral de auteurs zelf. Is het simpel een roddel-boek? Wat te doen met deze aankoop uit een ver verleden? In de jaren 70 werd nog gezwegen over de armoede-val. In 1983 stelt Lubbers (zie p.232 in Samen onderweg): "Dat we er daarom beter aan doen ons voor wat betreft de bescherming te richten op de echte minima, wordt langzamerhand wel schoorvoetend erkend". (terug)
  28. Hier moeten met name worden genoemd Groenevelt van de Industriebond FNV, en Schelling van de Voedingsbond FNV. Daarnaast verdwenen de dissidenten uit het CDA. Vermeldens waard is dat de PvdA sinds het kabinet Van Agt II weinig geloofwaardig was als bestuurspartij. Partijleider Den Uyl voerde een achterhoede gevecht met zijn economische doctrine, en gold als starre dogmaticus. Hij kreeg alleen nog bijval van zijn eigen trouwe basis. (terug)
  29. Volgens Inzake het kabinet Lubbers constateren vanaf 1985 diverse ministers, dat zij tijdens lezingen in het land begrip krijgen voor het beleid van bezuinigen. Zie p.252, p.257 ("Er werd een kentering zichtbaar"), en p.262 ("Het is wel belangrijk om die tijdgeest te verwoorden"). (terug)
  30. Des al niettemin laten de figuren 3 en 4 zien, dat het economische herstel van Nederland nog jaren zou vergen. Inderdaad wordt de beleids-analyse bemoeilijkt door de vertraging tussen de beleids-implementatie en de beleids-effecten. (terug)
  31. Zie p.137 in De verbeelding aan de macht: "Omdat [afspraken maken in het regeer-akkoord] tijdens het kabinet Den Uyl niet gebeurd is, blijven veel bezuinigingen die uiteindelijk overeengekomen worden toch oningevuld. Zodoende worden er wel enige problemen doorgeschoven naar het volgende kabinet, dat echter op zijn beurt nog veel ingrijpender bezuinigingen doorschuift en bovendien het financierings-tekort tot meer dan 10% doet stijgen. Pas vanaf de kabinetten Lubbers worden er in het regeer-akkoord afspraken gemaakt over de bezuinigingen". Uw blogger herinnert er nog eens aan, dat het kabinet Den Uyl niet alleen schulden achterliet, maar ook een totaal ontwrichte maatschappelijke moraal. Omgekeerd stelt Lubbers op p.232 in Samen onderweg: "Bepaald schrijnend wordt het als een beleid, erop gericht vergaande ontwrichting in onze samenleving tot staan te brengen, zelf ontwrichtend genoemd gaat worden". (terug)
  32. De ministers voelden dit echt zo. Op p.169 in Inzake het kabinet Lubbers stelt minister Brinkman van WVC: "Soms bevangt mij wel een grenzeloos cynisme ten opzichte van sommige van mijn collega's. Het gaat vaak opeens om gigantische uitgaven en dan worden gewoon de neuzen geteld. De grote tegenspelers zijn op zo'n moment altijd Wim Deetman en ik". (terug)
  33. Met enige goede wil zijn er toch mogelijkheden. Bijvoorbeeld zorgen de bezuinigingen door de staat, dat de ondernemingen weer bereid worden tot investeren. Een dergelijke strategie-keuze is eerder gemodelleerd in het spel, waarbij de staat het eigendoms-recht garandeert. En de traagheid van het politieke of maatschappelijke leerproces kan eveneens worden gemodelleerd als spel. De geïnteresseerde lezer kan dit desgewenst even nagaan bij de aangegeven link. (terug)
  34. Volgens p.118 in Wim Kok (1985, Stichting FNV Pers) van F. Nypels en K. Tamboer wordt het akkoord verschillend uitgelegd: "Werkgevers accentueren dat de vakbeweging prijs-compensatie laat zitten voor winstherstel. De vakbeweging roept dat de werkgevers de ingeleverde prijs-compensatie zullen gebruiken om meer mensen aan het werk te helpen". Het kan natuurlijk allebei. Centraal staan een hoger rendement, en herverdeling van werk, zoals verkorting van de arbeidsduur en deeltijd-arbeid (p.119). Op p.34-35 in Met Kok (2005, Wereldbibliotheek) van P. de Rooy en H. te Velde stelt Kok: "Achteraf heb ik gehoord dat de [PvdA] fractie het mij heel erg kwalijk heeft genomen dat ik het Akkoord van Wassenaar heb gesloten en als een soort presentje op het bord van Lubbers heb gelegd. (...) De wereld van de PvdA sloot niet helemaal meer aan op de politieke en economische werkelijkheid". (terug)
  35. De positie van D66 tijdens de formatie wordt beschreven in Tussen ideaal en illusie (2003, Sdu Uitgevers) van M. van der Land. Merkwaardiger wijze wordt D66 indertijd vooral gedreven door de wens om het CDA uit de regering te drukken. D'66 is ooit opgericht om de gevestigde politieke orde te verdringen, die het CDA belichaamt. Dit is de zogenaamde ontploffings-leer. Zie p.54-55 in Hans van Mierlo (1991, Het Spectrum) van B. Rogmans. Als beginsel is deze bestaansgrond natuurlijk wat schramel. Inderdaad stelt p.172 in Wim Kok (1998, Prometheus) van P. Klein en R. Kooistra: "Hij [PvdA-leider Wim Kok] vindt het [D66] maar een beginselloos clubje, een beetje zweverig". En op p.171 wordt Kok geciteerd: "Wat ís die lading [van Paars] eigenlijk? Wat moet daar het bijzonder-inhoudelijke aan zijn?" (terug)
  36. Zie p.243 in p.238 in Van Drees tot Bos (2008, Uitgeverij Balans) van A. van der Zwan. Van der Zwan maakte deel uit van Nieuw Links, en heeft nadien zijn radicalisme nooit helemaal afgelegd. Hij hecht nog steeds aan een grote publieke sector, zoals in de jaren zestig van de vorige eeuw de econoom J.K. Galbraith. Op p.258 klaagt hij over publieke armoede bij private rijkdom. Uw blogger hecht aan vrijheid van consumptie. (terug)
  37. Zie p.73 in Met Kok. Op p.238 in Van Drees tot Bos wordt opgemerkt, dat het Paarse kabinet de collectieve sector niet meer beschouwde als een banen-motor, zoals Den Uyl ooit deed. (terug)
  38. Deze stelling is afkomstig van J. Huo op p.269-270 in Third way reforms (2009, Cambridge University Press). Dit betreft vooral het scheppen van werkgelegenheid door loonmatiging. Uiteraard moet het corporatisme dan wel constructief zijn. De paragraaf over het corporatisme van 1945-1965 laat zien, dat het vraagzijde-corporatisme met rigide structuren in de practijk een onhoudbaar systeem blijkt te zijn. Maar het aanbod-zijde corporatisme impliceert weinig meer dan een sterke bereidheid tot samenwerken in beleids-netwerken. Het is gebruikelijk om daarvoor de term (neo-)corporatisme te gebruiken, maar wellicht is dat wat misleidend. Op p.249 in Van Drees tot Bos koppelt Van der Zwan het Paarse beleid aan De Saint-Simon, omdat de productie centraal staat. Vermeldens waard is dat anderzijds volgens p.237 de Paarse kabinetten het corporatisme wilden afbouwen. Dit is vermoedelijk een VVD punt, ten einde meer macht te geven aan het parlement. Zo elimineerde het kabinet bijvoorbeeld de verplichting van de staat om advies te vragen aan de Sociaal-economische Raad (afgekort SER) (p.238). (terug)
  39. Binnen het radicale midden heerst een merkwaardige dubbelzinnigheid. Het verwacht van de bedrijven, dat zij zich maatschappelijk verantwoord gedragen. Maar maatschappelijke organisaties moeten juist meer ondernemend worden. (terug)
  40. Op p.233 in Repeterende breuken stelt van Rijswijk: "De [PvdA] partijleiding heeft de tijd tussen 1986 en 1989 niet voldoende gebruikt om de achterban in al haar geledingen voor te bereiden op hetgeen haar te wachten zou staan wanneer de PvdA weer aan de regering zou deelnemen". Deze kritiek is misschien juist, maar ook nogal gemakkelijk. Het merendeel van de leden was politiek gesocialiseerd ten tijde van Den Uyl. Zij veranderen niet meer. Verandering kan alleen komen van de instroom van nieuwe leden. Maar juist die instroom stagneert. (terug)
  41. Geraadpleegd zijn vooral hoofdstuk 3 in De socialisten V (1912, P.N. van Kampen en zoon) van H.P.G. Quack, en hoofdstuk 2 van boek 4 in Histoire des doctrines économiques (1926, S.A. du Recueil Sirey) van C. Gide en C. Rist. Uw blogger moest sommige bladzijden van De socialisten nog opensnijden, wat na ruim een eeuw een merkwaardige ervaring is. De beide boeken zijn aanwinsten uit de voormalige boekwinkel De rooie rat te Utrecht, waar de tijd soms leek stil te staan. (terug)
  42. Volgens F. Engels op p.26 in zijn voorwoord van Das Elend der Philosophie (1952, Dietz Verlag) van Karl Marx beweerde Rodbertus, dat Marx plagiaat pleegt, door niet te verwijzen naar hemzelf. Engels maakt voldoende aannemelijk, dat Marx zijn eigen arbeidswaarde-leer heeft ontwikkeld. Marx las de publicaties van Rodbertus pas na 1858. Engels besteedt de rest van zijn 15 pagina's lange voorwoord aan een weinig overtuigende bespotting van de theorie van Rodbertus. Merkwaardiger wijze schrijft Engels niets over de ijzeren loonwet. (terug)
  43. Karl Marx behandelt de theorie van Rodbertus op p.176-304 in Theorien über den Mehrwert (Erster Teil, Zweiter Band) (1910, Verlag von J.H.W. Dietz Nachf.). Uw blogger zal wellicht dit commentaar ooit analyseren. Die taak is niet echt aanlokkelijk, omdat Theorien über den Mehrwert postuum is verschenen in een bewerking van Kautsky. Kautsky had een helse klus om uit losse notities een samenhangend boek te destilleren. De lezer krijgt dan de opgave om te begrijpen, wat Kautsky denkt, dat Marx bedoelde. Bovendien is denkbaar, dat Marx de notitie enkel maakte als een inval, die niet rijp was voor publicatie. (terug)
  44. De hedendaagse lezer doet er goed aan om denkers van voor de Tweede Wereldoorlog met argwaan te volgen, en helemaal wanneer het geen liberalen zijn. Menig socialistisch ideoloog ontwikkelde zich tot fascist. Volgens p.175 in De socialisten verwijst Rodbertus trots naar Duitsland als "een natie, die altijd aan de grenzen des lands met den ploeg en het staal landen heeft veroverd en bebouwd". Rodbertus zegt Dante na: "Wat door een gods-oordeel der wapenen werd gewonnen, is eerlijk van rechts-wege gewonnen". Dat wil zeggen, Rodbertus is een imperialistisch nationalist. (terug)