Twintig jaren terug boekten sociaal-democratische partijen succes met het beleid van het radicale midden. De huidige column analyseert de ervaringen van de Duitse SPD. De SPD-ideoloog Thomas Meyer pleit voor de sociale democratie, die positieve grondrechten verdedigt. Er wordt aandacht besteed aan zowel de visie van de sociaal-democratische hoofdstroom, als de linker vleugel binnen de SPD (Eppler en Nahles). De OESO gegevensbestanden worden gebruikt om de beleidseffecten van het radicale midden te onderzoeken.
Het Angelsaksische beleidsmodel wijkt nogal af van het continentale model. Toch werden in de jaren 90 van de vorige eeuw zowel de Verenigde Staten van Amerika (afgekort VS) en Engeland als Duitsland en Nederland geïnspireerd door de opkomst van het radicale midden. Deze nieuwe politiek is beschreven in twee columns. Het is de moeite waard om na te gaan, hoe de Duitse SPD het beleid van het radicale midden invult. Ook hier rijst de vraag in hoeverre dit beleid wordt ondersteund door de SPD-leden zelf. In Duitsland kreeg het radicale midden vorm in de regeringsperiode van Rot-Grün, onder kanselier Schröder. Men spreekt van de Neue Mitte. Hier zal niet het kabinetsbeleid worden onderzocht, maar enkel de ideologische positionering van de SPD partijkaders uit die tijd.
De partij staat zeker niet en bloc achter de Neue Mitte. In het algemeen is evenwel de kritiek vanuit de eigen rijen op het radicale midden weinig samenhangend. Daarom zal zij in de rest van de column grotendeels worden verbannen naar de voetnoten. Nochtans levert zij boeiende stof tot nadenken, minstens zozeer als de hoofdtekst, en verdient daarom de aandacht van de lezer. De voetnoten vormen daadwerkelijk kwantitatief een aanzienlijk deel van de tekst en de column.
De Duitse sociaal-democratie heeft niet een toonaangevende ideoloog van het radicale midden, zoals Giddens in Engeland. In de SPD is het radicale midden geen trendbreuk, maar een evolutie. Deze benadering wordt verpersoonlijkt door onder andere de ideoloog Thomas Meyer. Hij bouwt voort op de kernwaarden vrijheid, gerechtigheid en solidariteit, die een vrije vertaling zijn van liberté, égalité, et fraternité. Daarom is het nuttig om het sociaal-democratische uitgangspunt te beschouwen, de partij-ideologie in de jaren 80. Kenmerkend is de visie van O. Lafontaine, die in 1990 de kanseliers-kandidaat van de SPD is. Uw columnist put hier uit diens boek Der andere Fortschritt (afgekort DaF)1.
De mens raakt vervreemd door de technische vooruitgang, en hij verliest zijn morele houvast (p.33, 98, 109 in DaF)2. In het kapitalisme worden de werkers en de natuur uitgebuit (p.159). De vooruitgang wordt onbestuurbaar (p.98). De oplossing moet worden gezocht in een groei-scepticisme (p.14, 42, 106). De economische groei neemt af (p.45, 73), en eigenlijk is dat zelfs wenselijk (p.46, 78). Er is jobless growth, die niet bijdraagt aan de werkgelegenheid (p.82). Verkorting van de arbeidstijd schept nieuwe banen (p.88). Lafontaine voelt wel voor arbeiders-zelfbestuur (p.175-176). Zelfbepaling is beter dan consumptie (p.51, 164). Daarom moet alle beleid worden gericht op de herverdeling (p.71, 111). Zelfs wordt gepleit voor een onvoorwaardelijk basis-inkomen (p.111, 119). De Derde Wereld doet er verstandig aan om zich af te schermen van de ontketende mondialisatie (p.135). Zij heeft baat bij kleinschalige productie (p.143)3.
Lafontaine schrikt niet terug voor gewaagde oplossingen. Eenzijdige ontwapening is de beste garantie voor vrede (p.58). Deels is deze positionering een reactie op de electorale opkomst van de Grünen partij. Lafontaine distantieert zich dan zelfs van zijn partijgenoot H. Schmidt, die hij een technocraat noemt (p.208). Bij diens aanpak ontbreken de zingeving en moraal. Lafontaine wil een systeemkritiek en een utopie (p.214). Aldus neemt in 1989 de SPD het Berliner Programm aan. Des al niettemin is dit utopische programma van de SPD afgewezen door het electoraat, en ook uw columnist vindt haar visie nogal zuur. Het is karakteristiek voor de toenmalige malaise in de sociaal-democratie, die werd veroorzaakt door de instorting van haar traditionele ideologie. Wel wordt de trits van vrijheid, gerechtigheid en solidariteit gehandhaafd, die uiteraard verdedigbaar blijft4.
De ideologische heroriëntatie van de SPD vindt vooral plaats dankzij een groep rondom G. Schröder, die kanselier wordt in de Rot-Grüne coalitie regering. Het is nu interessant om te onderzoeken, hoe de SPD ideoloog Thomas Meyer reageert op de koers van het radicale midden. Meyer is een veelgevraagd auteur, en een representant van de hoofdstroom. Eerder al droeg hij bij aan het Berliner Programm. Uw columnist put hiervoor uit diens boek Die Zukunft der Sozialen Demokratie5 (afgekort ZsD). Meyer reduceert de electorale keuze tot twee typen democratie: libertair en sociaal. De libertaire variant wordt toegepast in de Angelsaksische staten. De sociale of maatschappelijk variant vindt men op het continent, waarbij Meyer met name is gecharmeerd van de Scandinavische toepassing. Feitelijk zet Meyer zich hier al af tegen het radicale midden, dat zijn oorsprong vindt bij Clinton en Blair.
Volgens Meyer is de nationale en mondiale ordening optimaal, wanneer de politieke, economische en sociale (maatschappelijke) grondrechten zijn gegarandeerd. Dankzij deze trits is menselijke waardigheid mogelijk, als individuele autonomie (p.53, 90 in ZsD). Dit is de normatieve basis van de sociale democratie6. Het uitgangspunt behoudt een band met het Berliner Programm, omdat groei en doelmatigheid nog steeds niet als afzonderlijke waarden worden beschouwd, maar slechts instrumenteel zijn. De legitimiteit van het systeem bij de bevolking en zijn stabiliteit mogen de geleverde productieve prestatie niet te zeer aantasten (p.9 in ZsD). De libertaire democratie garandeert de grondrechten slechts formeel (in woord). Zelfs erkent zij de sociale rechten niet, al vindt zij die wel wenselijk. Meyer vindt het libertaire mensbeeld egoïstisch. Het sociale mensbeeld hecht juist aan binding, wederkerigheid en vertrouwen (p.33).
Echter de mensen kunnen hun grondrechten enkel gebruiken, wanneer zij beschikken over voldoende middelen. De sociale democratie spant zich in om de benodigde middelen te verdelen onder de bevolking. In die zin is er een verband met het radicale midden, dat streeft naar activering en participatie. Het valt echter direct op, dat Meyer de passieve rechten centraal stelt, en weinig nadruk legt op de bijbehorende plichten. De zogenaamde positieve vrijheid is tamelijk absoluut7. Net zoals het radicale midden hecht Meyer aan een sterk en actief maatschappelijk middenveld8. Dat kan weliswaar niet altijd de grondrechten zelf handhaven, maar het kan wel de staat aansporen tot billijke wetgeving (p.19, 47). Een gezond middenveld is een bron van stabiliteit en inbedding. De sociale grondrechten (onderwijs, zorg en dergelijke) dragen bij aan de maatschappelijke activiteit van burgers. Zij scheppen sociaal kapitaal.
Het middenveld is de drager van ethische opvattingen (moraal) (p.55). Het is een brandpunt van vrijwillige activiteit en van leerprocessen. Bovendien kan het groepsbelangen verdedigen. Een optimaal bestuur vereist, dat een slimme mix van markt, middenveld en staat wordt gekozen (p.50, 67, 76). Wegens de mondiale dynamiek moet de mix voortdurend worden aangepast. Meyer is hier een institutionalist. Maatschappelijke risico's, zoals werkloosheid, onvoldoende scholing, technologische verandering, mondialisatie, of ziekte, zijn een directe bedreiging voor het gebruiken van de grondrechten. Daarom moet de staat zorgen, dat de mensen zijn verzekerd tegen deze risico's. In beginsel kunnen de burgers zulke bedreigingen niet zelf ontlopen, of afdekken door een particulier initiatief. Daarom ontbreekt de individuele schuld (p.30). Met andere woorden, ieder moet gelijke levenskansen hebben (p.37, 46).
De politieke rechten waarborgen het behoud van de democratie, en gaan daarom vooraf aan de sociale. Meyer vermeldt niet wat hij precies bedoelt met economische rechten. Echter hij benadrukt de noodzaak van een duurzame productie (p.41 en verder), en dus wil hij klaarblijkelijk voorkomen, dat de negatieve externaliteiten van de productie worden afgewenteld op de maatschappij (p.82, 124). Meyer is bereid om enig innovatief vermogen op te geven ten behoeve van stabiliteit (p.71, 116). Loonwerkers hebben recht op voldoende bescherming tegen de dynamiek van markten (p.74, 80). De doelmatigheid mag niet de grondrechten uithollen (p.73). De macht door economische concentratie moet worden beteugeld via regulering (p.80). Enigszins traditioneel is ook de mening van Meyer, dat de staat zeggenschap moet organiseren op allerlei niveau's (p.62 en verder). Hij wantrouwt commerciële media.
Meyer vindt de grondrechten zo onmisbaar, dat hij ze ook wil waarborgen op het mondiale niveau. Daarom is zijn toekomst-ideaal werkelijk een wereld-republiek, al ziet hij in dat zijn verlangen utopisch is (p.140). In dit opzicht ontbreekt bij hem het pragmatisme van het radicale midden. Er moet een mondiaal middenveld komen met cosmopolitische ambities. Zelfs de publieke media moeten mondiaal worden (p.143). De huidige dynamiek van de wereldhandel kan de grondrechten bedreigen (p.144). Meyer klaagt, dat de Europese Unie een libertaire structuur heeft. Hij vindt in de EU de convergentie van de nationale systemen haalbaar (p.155). Men moet onderling assimileren op het politieke vlak. Ter vergelijking: Giddens verwerpt deze voorstellen van Meyer niet, maar hij twijfelt over de haalbaarheid. Daarom neemt hij eventueel genoegen met een wereld-confederatie (losse statenbond), in plaats van een republiek9. Meyer doet dat niet.
Al met al verkiest Meyer vaak een hybride positie, die ligt ergens tussen de traditionele sociaal-democratie en het radicale midden. Bijvoorbeeld vindt hij een zekere flexibiliteit op de arbeidsmarkt wenselijk (p.95). De ontslagbescherming moet ruimte laten voor dynamiek (p.97). Meyer wil dat combineren met kinderopvang en dergelijke, ten einde de participatie te bevorderen (p.97, 112, 127). Werk biedt toegang tot zelfrespect en maatschappelijke erkenning (p.95, 117). Hij accepteert, dat de institutionele evolutie van staten pad-afhankelijk is. Dat is geen probleem, zolang maar de grondrechten bewaard blijven (p.116, 121). Per saldo is Meyer duidelijk minder kritisch op de Neue Mitte dan het geval is bij de PvdA-ideologen ten opzichte van Paars. Hij is bereid om de Neue Mitte te zien als de sociaal-democratie in ontwikkeling. En de sociale democratie presteert zeker zo goed als de libertaire (p.118, 123).
De visie van Meyer is niet helemaal bevredigend. Allereerst perkt hij de maatschappelijke rechten niet nauwkeurig af. De sociale democratie hoeft hier geen resultaat te garanderen, maar slechts een maximale inspanning. Daarmee biedt hij weinig houvast. In zijn model komt de staat in de verleiding om de bestedingen aan de maatschappelijke rechten maximaal te maken. Uw columnist is niet overtuigd, dat dit inderdaad billijk is.
Ten tweede wijst Meyer de libertaire democratie aan als de te bestrijden vijand. Aangezien hij die gelijk stelt aan het Angelsaksische systeem, zet hij zich nadrukkelijk af tegen de Third way (radical centre) en tegen de New choice van Bill Clinton. Amerika wordt een ideologische tegenstander, en New Labour wordt in feite uit het sociaal-democratische blok gestoten10. De polarisatie tussen libertair en sociaal suggereert, dat men niet de beste instituties van beide systemen zou kunnen combineren en integreren. De pad-afhankelijkheid zou het streven naar synergie verhinderen. Uw columnist vindt dit geen vruchtbaar standpunt,en verdedigt de stelling, dat de Third way en de Neue Mitte nauw verwant zijn.
Uiteraard is lang niet iedereen binnen de SPD enthousiast over het radicale midden. Deze paragraaf geeft hiervan twee voorbeelden, te weten de vergrijsde ideoloog en partijbons Erhard Eppler, en een groep politici, die zich schaart achter de naam Die Linke in der SPD. Eppler is als een nationale politicus opgekomen onder het leiderschap van Willy Brandt. Hij zat in het partijbestuur van 1970 tot 1991, en heeft meegeschreven aan diverse beginselprogramma's, waaronder dat van Berlijn. Hij neigt naar het religieus socialisme, ook in zijn levenswandel. Hij publiceerde onder andere Privatisierung der politischen Moral? (afgekort PM) en Auslaufmodell Staat? (afgekort AS)11. Eppler pleit inderdaad voor de christelijke ethiek (p.33 in AS). Echter hij wil ook een sterke staat, wat wringt met de christelijke leerstelling van de soevereiniteit in eigen kring (onder andere p.72 in PM)12.
Eppler stelt, dat Europeanen een staat willen, die hun bestaanszekerheid garandeert bij ziekte of ongevallen, werkloosheid en ouderdom. Daarom verwerpt hij bezuinigingen op de staatsuitgaven evenals de verscherping van de uitkeringseisen (p.84 in AS)13. Privatiseringen schaden de directe democratische aansturing van de betreffende diensten (p.84 in PM, p.97 in AS). Juist het publieke eigendom stimuleert de democratische participatie. Dankzij het leveren van diensten krijgt het democratische bestuur zijn legitimiteit en draagvlak (p.139 in AS). En lage lonen voor de ambenaren zouden kunnen prikkelen tot corruptie. Private media willen allereerst de aandacht van hun publiek vasthouden, en neigen daarom naar een sensatie, die de waarheid vervormt. Het wereldbeeld van de mensen wordt commercieel (p.157 in AS). Zelfs meent Eppler, dat private media het gevaar van oorlog kunnen vergroten (p.146 in AS)14.
Aldus splitst Eppler het maatschappelijke middenveld in een goed en een slecht deel. Bijvoorbeeld leveren de kerken een positieve bijdrage. Maar andere belangengroepen zijn een ondermijning van het algemeen belang (p.79 in PM)15. Eppler is wegens zijn voorkeur voor een grote staat en zijn wantrouwen jegens ondernemerschap duidelijk geen aanhanger van het radicale midden. Inderdaad verwerpt hij op p.115 in PM het ideologische manifest, dat kanselier Schröder tezamen met Blair heeft geschreven. Eppler verwijt aan deze leiders, dat zij pragmatisch en technocratisch zijn. Zij zouden geen heldere doelen en visies uitdragen, en daarom inhoudelijk leeg zijn! Zij hanteren doel-rationaliteit in plaats van waarde-rationaliteit16. Nu behoort natuurlijk het politieke gezag van Eppler tot het verleden. Echter de SPD leden zijn sterk vergrijsd, en daarom klinken zulke ideeën toch nog steeds door in de partij-besluiten.
Voorts heeft de SPD een linker vleugel, die zich presenteert onder de naam Linke (niet te verwarren met de partij). Andrea Nahles is de belangrijkste woordvoerder. Zij is bovendien bekend uit het Forum Demokratische Linke 21. Uw columnist analyseert hier haar boek Mehrheiten mit Links (afgekort ML)17. In grote lijnen conformeren de Linke zich aan Meyer en Schröder, maar er zijn ook saillante verschillen. De groep wil de middenklasse winnen voor een linkse ideologie (p.16 in ML). Zo prijzen zij Eppler, die het primaat wil geven aan de politiek en de staat (p.22, 213). De staat kan en moet de markten ingrijpend reguleren (p.213)18. De Linke hechten aan maatschappelijke gelijkheid (p.218, 220) en binding (p.30, 215). In navolging van de traditionele socialisten menen zij, dat ongelijkheid een belangrijke bron van geweld is (p.219).
De opkomst van autoritair (nationalistisch) rechts wordt aangegrepen als aanleiding om de linkse ideologie te herleven (p.11, 207). Dat fenomeen zou namelijk te wijten zijn aan de ontketende markten (p.13). Noord-Amerika wordt verantwoordelijk gesteld voor het neoliberalisme (p.15, 20, 209). En de liberale mondialisatie wordt gezien als een bron van gewelddadige conflicten (p.20, 211). Voor de Linke is de Europese Unie het ideale instrument om het mondiale liberalisme te bestrijden (p.21, 216, 220). Europa is een voorhoede, dankzij haar maatschappelijke model, en zij moet dat exporteren (p.27, 215). Ten einde dit doel te bereiken wil ML, dat de EU zich voortdurend uitbreidt aan haar grenzen (p.208, 213)! Europa zou ook drang kunnen uitoefenen om mondiale instituties zoals de IMF te hervormen (p.218)19. De Linke botsen met het radicale midden in hun keuze voor maakbaarheid in plaats van liberalisme.
Interessanter dan de interne oppositie is de positionering van SPD-politici, die steun geven aan het Rot-Grüne beleid, zeg de harde kern. Hiervoor wordt geput uit de boeken Sicherheit im Wandel (afgekort SW), Die Neue SPD (NS), en Auf der Höhe der Zeit (HZ). In de bijdragen aan Die Neue SPD is een concept beginsel-programma opgenomen, dat is geredigeerd door Meyer. Dit wordt hier afgekort als NSm20.
Enerzijds weerspiegelen deze titels duidelijk de noodzaak van hervormingen. De politieke partijen worden zelf steeds pragmatischer (p.79, 86 in SW, p.331 in HZ). De middenklasse is de grootste electorale groep (p.163 in HZ). Wegens deze ontwikkeling wordt het charisma van de lijsttrekker belangrijker. Kanselier Schröder is populair, zelfs meer dan de SPD zelf (p.122-124 in SW). Anderzijds wordt de term Neue Mitte nauwelijks gebruikt. Liever nog spreekt men van het solidaire midden (p.341 in NSm)21. Terwijl het radicale midden streeft naar onafhankelijke individuen, die risico's niet schuwen, benadrukt de harde kern van de SPD zekerheid en bescherming22.
Solidariteit wordt aangeprezen als een individuele verzekering, maar meer nog als een positieve ethiek. Zij is een maatschappelijk kapitaal, dat onmisbaar is voor de realisatie van vrijheid en gelijkheid (p.33 en verder in SW). Daarom moet het staatsbeleid zijn gericht op het stimuleren van de solidariteit. Anders wordt de optimale toestand niet bereikt (p.36 en 42 in SW). Omwille van de solidariteit wordt de prioritaire gelijkheid verworpen (p.256 in NS). Solidariteit vereist eigenlijk kleinschaligheid, en daarom is decentralisatie wenselijk. Het middenveld biedt hiervoor goede kansen (p.44-46, 180 in SW, p.63 in NS). Bovendien past decentralisatie goed in het ideaal van de maatschappelijke binding. Binding en integratie kunnen het beste worden gerealiseerd in kleinere kringen, zoals het gezin, de arbeidsplek of de gemeente (p.49, 56 in NS, p.309, 312, 319, 335 in NSm). Daar vindt de persoonlijke socialisatie plaats.
Echter de traditionele massabewegingen zijn in verval (p.73-74, 246 in SW, p.297 in HZ)23. De kern wantrouwt de private veerkracht enigszins. Men vindt staatsingrijpen nodig voor het overleven van een wijdvertakt middenveld (p.264 in HZ). De staat zou positieve prikkels moeten geven aan het verenigingsleven (p.298-299 in HZ, p.91, 260 in NS, p.318 in NSm)24. Daarnaast erkent de kern schoorvoetend, dat een langdurige steun leidt tot afhankelijkheid, en feitelijk paternalistisch is (p.38-40 in SW, p.249 in NS)25. Het past slecht bij het toenemende individualisme en pluralisme (p.168 in SW). Daarom richt men zijn hoop op allerlei maatschappelijke netwerken, die flexibel kunnen reageren (p.136 in SW, p.267 in NS). Het gelijkheidsbeginsel wordt betrokken op de levenskansen (vooral Die Neue SPD benadrukt dit). Men accepteert, dat dit samengaat met de plicht om zich in te spannen, en risico's te accepteren.
De SPD wil het beginsel van de gelijke kansen vooral realiseren in de economie. Een verdere groei van de participatie op de arbeidsmarkt is wenselijk (p.206 in SW). Volgens de SPD kern is activering een belangrijk instrument om de sociale zekerheid betaalbaar te houden (p.172 en verder in SW, p.41 in HZ, p.321 in NSm). Bovendien vergroot het de zelfbestemming en de zingeving. Juist daarom is werkloosheid onbillijk. Bijstand moet in beginsel tijdelijk zijn, en flexibiliteit wordt een deugd26. De Harz IV wetgeving past in dit nieuwe beleid (p.104, 146 in HZ), hoewel de invoering leidde tot maatschappelijke protesten. De SPD kern vindt unaniem, dat onderwijs onmisbaar is voor de kennis-economie. Bovendien hebben goed geschoolde mensen meer kans op een baan. Dit komt niet enkel door de feitenkennis, maar ook door geleerde vaardigheden om kansen te benutten (p.321 in NSm).
Nu al, anno 2004, plaatst de SPD-kern de 21-ste eeuw in het teken van scholing en kennis (p.328 in NSm)! Aldus verheft men de scholing tot een wondermiddel27. Daarom worden hogere bestedingen voor het onderwijs verlangd (p.145 in SW). Er heerst onvrede over de geringe opwaartse maatschappelijke mobiliteit van nieuwe generaties in Duitsland (p.64, 68, 78 en verder, 89 in HZ, p.302, 330 in NSm). Onderwijs wordt gezien als een instrument tegen maatschappelijke uitsluiting (p.224 in SW, p.78 in HZ). Wenselijk is een leer- en prestatie-cultuur (p.234 in SW). Dagopvang door scholen kan helpen (p.65, 90, 97 in HZ). Bovendien moet het onderwijs aan zijn leerlingen de grondrechten bijbrengen (p.229 in SW, p.91 in NS)28. Men is tevreden over de bestedingen in de zorg. In de toekomst zal deze sector extra werkgelegenheid scheppen (p.215 in SW). Wel klaagt een enkeling over de kwaliteit (p.181 en verder in SW).
De SPD kern is nog altijd zoekend naar een economisch beleidsmodel. Het enthousiasme van het radicale midden voor marktwerking wordt niet gedeeld. Geleidelijk wenden deze politici zich wel af van het Keynesianisme, en krijgen een voorkeur voor meer evenwichtige staatsbegrotingen (p.141 en verder in SW). Er wordt gepleit voor een mix van aanbod- en vraagzijde beleid (p.260 in SW), en voor een hogere productiviteit (p.211 in SW). Velen zijn onwillig om het stimulerende conjunctuurbeleid helemaal op te geven (p.240 in NS, p.326 in NSm)29. Anderzijds beseft men, dat de staatsschuld een negatieve erfenis is voor latere generaties (p.205 in SW, p.157 in HZ, p.16 in NS). Er wordt zelfs gepleit voor een wettelijke rem op schulden (p.154 in HZ)30. De SPD accepteert de hedendaagse financiële markten, maar wil wel meer internationale regulering (p.178 in HZ, p.124 in NS).
De democratische gezindheid is de hoeksteen van de SPD. Zelfs voelt de kern wel iets voor instrumenten van directe democratie (p.248, 293 in HZ, p.113 in NS). De Duitse vakbeweging DGB maakt zich er hard voor, dat zij haar medezeggenschap in het bedrijfsleven behoudt (p.152 in SW). Die bevordert de harmonie. Van oudsher heeft de SPD de vakbeweging hierin gesteund (p.127 in HZ), en nog steeds heeft de SPD een sterke vakbondsvleugel. Medezeggenschap verloopt via de ondernemingsraden, maar ook via de CAO onderhandelingen (in de Duitse taal Tarifvertrag) (p.326 in NSm).
Ondanks slechte ervaringen behoudt de SPD een geloof in maakbaarheid (p.254 in SW, p.20 in HZ). Wel groeit het besef, dat de staat niet als eenling de hervormingen kan doorzetten (p.268 in SW)31. Velen willen de sociaal-democratie richten op consensus (p.259 in SW, p.50 in HZ). Juist daarom heeft Rot-Grün het Bündnis der Arbeit bevorderd (activering!). Het corporatisme wordt toegejuicht, zolang het werkt. Men zoekt de optimale beleidsmix. Helaas raakte het Bündnis in een patstelling (p.257, 265 in NS). Daarom wil F.W. Steinmeier de looptijd van de consensus inperken, zodat er geen star corporatisme groeit32. Anderen in de kern pleiten nu voor de bereidheid tot compromissen, eerder dan consensus. De idee van de universele waarheid en het algemeen belang wordt ingeperkt (zie p.53 in SW, p.254 in NS). De groepsbelangen worden toonaangevend, en men moet elkaar daarover goed informeren33.
Vele bijdragen in de drie boeken behandelen de positie van Duitsland in de wereld. Uw columnist gaat hier niet diep op in, omdat de harde SPD-kern een zelfde internationaal beleid wil als Meyer. De Europese Unie wordt gezien als een instrument voor economische samenwerking (p.190 in HZ). Ook hier streeft de SPD naar harmonie. Wel pleiten sommigen voor een integratie met verschillende "snelheden" (p.118 in NS). Een verdere uitbreiding ligt voor de hand, te beginnen met Turkije (p.193 in HZ)34. Als criterium voor toetreding dient vooral de acceptatie van de Europese waarden (p.317 in NSm).
Zelfs in deze boeken, die zijn uitgegeven door de SPD zelf, valt de verscheidenheid aan meningen op. Dit is logisch voor een volkspartij. De getrouwe kern heeft een pragmatische houding, en kon daarom de hervormer Gerhard Schröder accepteren als partijleider. Ondanks dit pragmatisme behoudt de SPD een zeker wantrouwen tegen ondernemerschap. Toch is de kern tot het besef gekomen, dat individuen meer zijn geholpen met activering dan met afhankelijkheid via een uitkering. Het is veelzeggend, dat ook na de kabinetten Rot-Grün de Neue Mitte in de SPD haar positie heeft weten te handhaven en continueren in de partijtop (Steinmeier, Steinbrück). De oppositie binnen de SPD tegen de Neue Mitte heeft deels de partij verlaten, en zich aangesloten bij Lafontaine en de nieuwe partij Die Linke. Dit alles maakt de Duitse sociaal-democratie stabieler dan haar Europese zusterpartijen elders (PvdA, Labour, Parti Socialiste)35.
De huidige paragraaf toont een aantal empirische gegevens, met het doel om de beleidseffecten van het radicale midden te onderzoeken. Uw columnist waarschuwt vooraf, dat dit onderdeel van de column tamelijk niets-zeggend blijft. Allereerst vergt het specialistische vaardigheden om deugdelijke empirische gegevens te verzamelen. De huidige paragraaf put uit de beschikbare gegevensbestanden van de OESO (in het Engels OECD). De lezer heeft er hopelijk begrip voor, dat geen poging is gedaan om de kwaliteit van deze bestanden te controleren of evalueren. Erkend moet worden dat zo een evaluatie eigenlijk nodig is voor een diepgaande interpretatie van de gegevens. Ten tweede is de internationale vergelijking van economische grootheden erg complex, omdat de nationale instituties steeds verschillen. Strikt genomen zou men dus ook al die instituties zorgvuldig moeten bestuderen - iets wat uw columnist nalaat.
Ondanks deze onvolkomenheden is het uiteindelijk onvermijdelijk om de theoretische beschouwingen te vergelijken met de alledaagse realiteit. Immers anders blijft het betoog louter academisch, en van weinig practische betekenis. Daarom wordt hier toch het betoog getoetst aan de cijfers, zij het slechts globaal. Uw columnist hoopt in de toekomst de kwaliteit van de empirische toetsing te perfectioneren, net zoals de theoretische beschouwingen van de Gazet in de loop der jaren hebben gewonnen aan diepgang. Er worden gegevens gepresenteerd van de VS, het Verenigd Koninkrijk (VK), Duitsland (DL), Nederland (NL), Frankrijk (FR) en België (BE).
De VS en de VK worden ingedeeld bij de Angelsaksische of liberale staten, terwijl de rest continentaal of christen-democratisch wordt genoemd36. In de eerstgenoemde vier staten is gedurende een periode het radicale midden aan de macht geweest, terwijl FR en BE hebben vastgehouden aan een traditioneel beleid. Deze paragraaf wil via internationale vergelijkingen de beleidseffecten analyseren, en onderscheidt daartoe drie clusters van verwante staten: (VS, VK), (DL, NL), en (FR, BE). De analyse baseert op tijdreeksen (1980-2013), omdat beleid meestal gericht is op de (middel-)lange termijn. Bij tijdreeksen moet men rekening houden met de mondiale economische conjunctuur. Daarom wordt allereerst gekeken naar de reële economische groeivoet (gecorrigeerd voor inflatie).
De jaarlijkse groeivoet van het bruto binnenlands product (BBP) is weergegeven in de figuren 1a-b-c voor de drie genoemd clusters. Uw columnist heeft de gegevens uit het OECD bestand een tikje afgevlakt met een drie-punts glijdend gemiddelde. Des al niettemin zijn in alle tijdreeksen baisses zichtbaar rond 1983, 1993, 2003, en 2010. Dit zijn perioden van stijgende werkloosheid, ongeacht het nationale beleid. Opvallend is het zwakke Duitse herstel in de period 1993-2000. Dit kan deels worden verklaard uit de Duitse vereniging in 1991. Eveneens valt het snelle Duitse herstel na 2010 op. In DL wordt dit herstel inderdaad toegeschreven aan de hervormingen dankzij het radicale midden. Verrassend is verder de mildheid van de baisse van 2003 in het VK. Des al niettemin, de vergelijking van de figuren 1a-b met de figuur 1c toont geen overtuigende verbetering ten gevolge van de heerschappij van het radicale midden.
De staatsschuld als percentage van het BBP is weergegeven in de figuren 2a-b-c. De staatsschulden blijken sterk uiteen te lopen, wegens de institutionele verschillen. Bijvoorbeeld is Duitsland een federatie, zodat een deel van de schulden is verschoven naar de aangesloten landen37. De dalende schuld van NL en BE is niet louter een vrijwillige politieke keuze, maar afgedwongen door het Stabiliteits- en groeipact van de Europese Unie. Immers dat verplicht de staten om hun schuld te beperken tot maximaal 60% van het BBP. Ondanks zulke externe invloeden is de ontwikkeling van de staatsschuld relevant voor deze column, omdat het radicale midden streeft naar een aanbodzijde beleid. De staatsbegroting moet structureel in evenwicht zijn. De vergelijking van de figuren 2a-b met de figuur 2c toont ook hier geen duidelijk positieve inbreng van het radicale midden.
Het aandeel van vrouwen (met een leeftijd tussen 40 en 49 jaren) in de totale werkgelegenheid is weergegeven in de figuren 3a-b-c. Uiteraard wordt de werkgelegenheid beïnvloed door de conjunctuur. Bovendien kan het aandeel wijzigen door de vergrijzing, al weet uw columnist niet hoe. Des al niettemin is deze indicator toch ook relevant voor het radicale midden, omdat die politieke stroming de participatie van vrouwen wil bevorderen. De figuren laten weliswaar een sterke toename zien, maar die voltrekt zich vooral in 1985-2000, dus al vóór de opkomst van het radicale midden. De vergelijking van de figuren 3a-b met de figuur 3c toont opnieuw geen systematische verbetering door het radicale midden. Het beeld is wisselvallig. Men krijgt de indruk, dat de ontwikkeling vooral wordt bepaald door culturele en institutionele factoren.
De voet (verhouding) van het aantal langdurig werklozen (meer dan een jaar) ten opzichte van de kortstondig werklozen (minder dan een jaar) is weergegeven in de figuur 4a-b-c. Het begrip werkloosheid is complex. Staten registreren hun werkloosheid met verschillende methoden38. Uiteraard is werkloosheid gevoelig voor de conjunctuur. De schommelingen in de tijdreeksen laten zien, dat het aantal langdurig en kortstondig werklozen verschillend reageert op de conjunctuur. Tijdens de hausses van 1988, 1999 en 2006 vinden de kortstondig werklozen snel weer werk. Anderzijds hebben de langdurig werklozen zelfs in de hausse weinig kansen op werk. Dien ten gevolge blijft hun aantal vrij constant. Wel is bekend, dat zij vooral in de baisse tenslotte dermate ontmoedigd raken, dat veel van hen stoppen met solliciteren, en daardoor verdwijnen uit de statistieken.
Nochtans geeft het radicale midden prioriteit aan hun participatie, wat zou moeten resulteren in een structurele daling van het aantal langdurig werklozen. De figuren 4a-b-c vertonen inderdaad een neergaande trend, althans tot de baisse van 2010. Maar de trend in de figuren 4a-b overtreft niet die in 4c. Hierbij is een complicatie, dat het enige tijd kan duren, alvorens de reïntegratie programma's effect hebben. Immers de langdurig werklozen moeten zich eerst omscholen, of nieuwe ervaringen opdoen. Aldus wordt het wel heel lastig om de beleids- en conjunctuur-component te scheiden. Daarbij komt, dat navolgende regeringen nogal eens het beleid van het radicale midden hebben beëindigd. Daardoor zou het aantal langdurig werklozen weer gaan stijgen39.
Conclusie: uw columnist heeft tijdreeksen voor een aantal staten en economische variabelen gekopieerd uit het OECD bestand, en ze grafisch gepresenteerd. Deze variabelen zouden gevoelig moeten zijn voor het beleid van het radicale midden. Des al niettemin laten zij geen duidelijke en overtuigende beleidseffecten zien. Kennelijk volstaat deze simpele analyse niet om aan te tonen, dat het paradigma van het radicale midden deugt. De figuren zijn wetenschappelijk weinig zinvol. De figuren zijn zodanig geclusterd, dat zij ook de polariteit volgens Meyer in liberair (categorie a) en sociaal (categorie b en c) representeren. Zoals de lezer ziet, zijn er evenmin aanwijzingen, dat de sociale democratie beter zou presteren dan de libertaire democratie (het Angelsaksische systeem). Anderzijds laat het voorgaande de rijkdom zien van de gegevens, die voor iedereen toegankelijk zijn op het internet. Uw columnist hoopt er in de toekomst nog op terug te komen.