Machtsmodellen en de practijk

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 10 augustus 2017

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

Het wordt in de economische wetenschap steeds gebruikelijker om het traditionele neoklassieke paradigma aan te vullen met modellen van menselijk gedrag, zoals de machtsstrijd. De huidige column beschrijft twee modellen, waarin het toernooi wordt gecombineerd met rente zoeken. Zij worden geplaatst in de context van de revolte theorie van J.S. Coleman. Ook worden toernooien met immateriële (ideologische) premies behandeld, zoals is voorgesteld door D. Pels en ia toegepast in het Leninisme.

De theorie van het rente zoeken is zeer geschikt om het menselijke handelen beter te begrijpen. Immers zij richt alle aandacht op de machtsstrijd tussen groepen of kringen. De inzet van deze strijd is de hoogte van de rente σ, die één van de kringen opeist voor zichzelf. De initiatiefnemer van het conflict wil de beschikbare rijkdom herverdelen op een voor hem gunstige manier. Het uitoefenen van macht vergt een inspanning, maar zij is niet productief. Immers machtsverdringing voegt geen waarde toe aan het maatschappelijke product. Juist om deze reden wordt zo negatief geoordeeld over de practijk van het rente zoeken. In dit soort modellen raken tenslotte de machten in balans, waardoor zich een situatie van evenwicht vormt. Het eindresultaat is een overeenkomst over de nieuwe verdeling. Natuurlijk is macht nooit eeuwig, en in de toekomst kan de maatschappij zich ontwikkelen naar een ander evenwicht.

In principe is deze situatie anders dan degene, die wordt beschreven door de modellen van het toernooi. In het toernooi schrijft een externe handelaar een wedstrijd uit met een hoofdprijs ter grootte Δπ. Nu strijden de diverse kringen niet voor een herverdeling, maar simpelweg voor het veroveren van de uitgeloofde hoofdprijs, bonus of premie. Gewoonlijk is het toernooi een eenmalige gebeurtenis, en niet de vorming van een evenwicht. De uitslag wordt niet bepaald door macht, maar door de geleverde inspanning. Dien ten gevolge zijn althans in economische toepassingen de toernooien een manier om individuen en kringen te prikkelen tot een hogere productie. De deelnemer aan het toernooi met de hoogste inspanning is de winnaar, en derhalve behoort de rest tot de verliezers.

Echter men kan de definitie van het toernooi wat oprekken. Een interessante uitbreiding van het model is, dat de premie deels van een ideologische aard is, dat wil zeggen, immaterieel. Daarmee komt men wat dichter bij de definitie van het rente zoeken, die van origine al ruimte laat voor ideologische opbrengsten. Bijvoorbeeld is het goed voorstelbaar dat tijdens het toernooi het aanzien, de status en het gezag van de deelnemers toenemen. Een dergelijke premie ontstaat als een wellicht onbedoeld neveneffect van de strijd om het materiële loon. Status en de daaraan verbonden macht hebben een intrinsieke waarde, los van hun mogelijke materiële baten. Hierbij moet wel worden opgemerkt, dat variabelen zoals status en gezag nauwelijks kwantitatief meetbaar zijn, zodat het model abstracter wordt door deze uitbreiding en slecht verifieerbaar in de practijk.

Des al niettemin, vele onderzoekers kiezen er voor om de modellen van rente zoeken en het toernooi gecombineerd toe te passen. Een populaire veronderstelling is, dat de diverse belangengroepen in een toernooi strijden om de toegang tot rente. Daardoor verliest het toernooi natuurlijk zijn betekenis als een productieve inspanning. Wel blijft het toernooi hierin verschillen van rente zoeken, dat de premie niet per se het gevolg is van een herverdeling van inkomen tussen de strijdende groepen. Anderzijds zal de leiding van het toernooi gewoonlijk zelf een winst ψ willen boeken. De voorgaande column liet zien, dat het resultaat van het toernooi een totale inspanning Δπ/β is. Dien ten gevolge is bij β<1 een positieve ψ haalbaar. Aangezien deze winst en de premie worden opgebracht door de verliezers, is er hier dan toch sprake van een herverdeling.

Voorts krijgt het model vanzelf een meer dynamisch karakter, wanneer het toernooi een vluchtige premie heeft, zoals status. Men kan een dynamische situatie modelleren als een reeks van toernooien1. De deelnemers kunnen tijdens het toernooi een macht opbouwen, die zij nuttig kunnen inzetten in het volgende toernooi. Op die manier blijft het toernooi ook voor de verliezers een prikkel tot prestatie. De winnaar kan in een reeks van toernooien zijn positie steeds verder verbeteren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het opklimmen in de hiërarchie van een organisatie door middel van successieve promoties. En de uitkomsten van de toernooien informeren zowel de toernooi-leiding (zeg, de organisator of initiatiefnemer) als de deelnemers zelf over hun individuele vaardigheden. Dit soort verrijkingen van het toernooi model kan bijdragen aan het inzicht in het verloop van complexe transacties, inclusief rente zoeken.

Klaarblijkelijk loont het de moeite om de relatie tussen toernooien en rente zoeken nader te onderzoeken. Vooraf is het verhelderend om nogmaals het toernooi model uit de voorgaande column over dit thema te beschouwen. Toernooien hebben een element van toeval nodig, omdat anders de deelnemers geen stabiele gedrags-strategie kunnen ontwikkelen. In de zonet genoemde column wordt het toeval veroorzaakt door de toernooi leider, die niet in staat is om de inspanning exact te meten. Zijn meting van de inspanning e is η = e + ε, waarbij ε een meetfout is. Merk nu op, dat deze statistische variabele ε niet per se moet worden geweten aan de meetmethode. Zij kan ook huizen in de deelnemer zelf, bijvoorbeeld diens fysieke conditie of psychische concentratie. Of de omgeving van de deelnemer kan een schommeling ε veroorzaken in de doelmatigheid van de deelnemer. Inderdaad wijten de modellen in de huidige column de toevalsfactor ε aan de deelnemer zelf.


Het toernooi om rente

De huidige paragraaf behandelt een toernooi model, waarin de N deelnemers strijden om een rente2. Een typisch kenmerk van het huidige model is dat elke deelnemer j (j=1, ..., N) een eigen waardering π heeft voor de rente, die in dit geval tevens de premie is. Veronderstel gemakshalve, dat j het verlies van het toernooi waardeert met πj, en de winst met πj + Δπj. Stel vervolgens, dat de variatie ε geheel is te wijten aan de deelnemer zelf. De individu of kring j kan die variatie beïnvloeden, bijvoorbeeld door middel van training, coördinatie of medicatie. Met andere woorden, j is in staat om zelf zijn cumulatieve verdelingsfunctie Fjj) te kiezen. Neem tenslotte aan, dat geldt e=0. Dit impliceert dat tijdens het toernooi de effectieve inspanning ηj geheel afhangt van toeval en dien ten gevolge het resultaat van elke kring volkomen wordt bepaald door de gedaante van Fjj). Er geldt η=ε. In zo een situatie kan er geen beste-reactie functie worden afgeleid.

Zij cj(ε) de aanduiding van de kosten ten gevolge van de inspanning ε. Zij pjj) de kans, dat de kring j het toernooi wint. Logischerwijze is ∂pj/∂εj > 0. De winnaar j heeft ηjk voor alle k≠j, en daarom eveneens εjk. Per definitie wordt pj bepaald door de gedaante van alle Fkk), met k=1, ..., N. Immers de verdelingsfuncties leggen de verwachte mate van inspanning vast bij elke kring k. Nu wordt het nut van het toernooi voor de deelnemende kring j gegeven door

(1)     ujj) = πj + pjj) × Δπj − cjj)

De kring j vindt zijn optimale variatie uit de voorwaarde ∂uj/∂εj = 0. Dat wil zeggen, Δπj × ∂pj/∂εj = ∂cj/∂εj. Het huidige model neemt eenvoudig cj = εj, en dan is ∂pj/∂εj = 1/Δπj. Integratie levert als oplossing pjj) = εj / Δπj + θj, waarbij θj een nog nader te bepalen integratie-constante is. De waarde van θj moet voldoen aan de randvoorwaarden in het domein van toegestane εj waarden. Aangezien pj niet negatief kan zijn, ook niet in εj=0, geldt hetzelfde voor θj. Dien ten gevolge heeft het voor de kring j geen zin om εj te verhogen boven Δπj. Voor zulke εj waarden kan pj niet verder worden verhoogd (pj≤1), terwijl wel de kosten cj blijven stijgen met εj. Vooral de kring k met de kleinste Δπk lijdt onder de eis εk ≤ Δπk, omdat een kleine εk weinig uitzicht biedt op de toernooi-winst. Deze kring zal zijn bovengrens van εk maximaal willen maken en kiest voor θk=0. Merk op, dat in het optimum alle kringen uj = πj × (1+θj) hebben (substitueer pj in de formule 1).

Beschouw eerst het geval van een toernooi met twee deelnemers (N=2 en j=1, 2). Zij de kring j=1 degene, die het meeste waarde hecht aan de overwinning. Dat wil zeggen, er geldt Δπ1 > Δπ2. De kring j=2 zal ε2 niet verhogen boven Δπ2, en de kring 1 wint dan door ε1 infinitesimaal te verhogen boven Δπ2. Dien ten gevolge moet gelden F2(Δπ2) = 1 en bij benadering F1(Δπ2) = 1. Het blijkt nu mogelijk te zijn om de optimale distributie-functies van de twee kringen te bepalen. Namelijk, in de tweestrijd geldt voor de winstkansen dat p11) = F21) en p22) = F12), want zij corresponderen met respectievelijk ε12 en ε21. Pas deze relaties toe op de pj in de optima van de beide kringen. In ε1 = ε2 = Δπ2 kan dit worden herschreven tot Δπ2/Δπ11 = 1 en uiteraard θ2=0. Aldus komt men uit op

(2a)     F11) = p2(ε ≤ ε1) = ε1/Δπ2          voor ε1 in [0, Δπ2]
(2b)     F22) = p1(ε ≤ ε2) = 1 − Δπ2/Δπ1 + ε2/Δπ1          voor ε2 in [0, Δπ2]

Grafiek van twee verdelingsfuncties
Figuur 1: Verdelingsfuncties F1 en F2

De optimalisatie dicteert de gedaante van allebei de Fj. De beide functies zijn getekend in de figuur 1. Nu de Fj bekend zijn, kunnen de verwachtingswaarden van allerlei variabelen worden berekend. Bijvoorbeeld is de verwachte inspanning Eεj = ∫0Δπ2 ε × (∂Fj/∂ε) dε (met E van expected). Hiermee berekent men eenvoudig Eε1 = Δπ2/2 en Eε2 = Δπ2² / (2×Δπ1). Gewoonlijk zal kring 2 zich het minst inspannen, omdat die de premie lager waardeert, waardoor de kosten al snel onoverkomelijk worden. Zolang maar Δπ1 veel groter is dan Δπ2, zal de uitgekeerde premie of rente de totaal gemaakte verwachte kosten Ec(ε) ruimschoots overtreffen. Als echter (bij benadering) zou gelden Δπ1=Δπ2, dan vindt men Eε1 = Eε2 = Δπ/2. Met andere woorden, de hele premie of rente wordt besteed aan het betalen van de kosten van de verrichte inspanningen. Daardoor "betaalt" de verliezer de helft van de premie van de winnaar.

Interessant is nog de situatie, waarin een derde kring wil toetreden tot het toernooi, met Δπ1 > Δπ2 > Δπ3. De kans dat de kring 3 het toernooi wint is p33) = F13) × F23), want dan is ε31 en ε32. Stel nu dat de twee al aanwezige deelnemers hun gedrag ongewijzigd laten. Dan laat de toepassing van de formules 1 en 2a-b zien dat het nut u33) van de kring 3 het hoogste is, wanneer die geen inspanning ε3 levert3. Dit betekent in feite, dat de kring 3 niet zal deelnemen aan het toernooi. In het algemeen blijft een dergelijk toernooi beperkt tot de twee deelnemers met de hoogste baten Δπj ten gevolge van de premie, en zij gedragen zich alsof de andere mogelijke deelnemers niet bestaan4.

Afsluitend is het nuttig om terug te blikken op het toernooi, dat is beschreven in de voorgaande column. Neem nu aan, dat de spreiding ε wordt veroorzaakt door de deelnemers zelf, en niet door de toernooi leiding. De cumulatieve distributie functie van ε is er vooraf vastgelegd, zodat de deelnemende kringen haar niet kunnen optimaliseren. In dat model zoeken de kringen hun optimum door een geschikte keuze van hun inspanning ej. Op die manier wordt een beste-reactie curve geconstrueerd, met als gevolg dat er slechts één evenwicht (e1, e2) mogelijk is. Des al niettemin vertonen de uitkomsten (η1, η2) wel enige spreiding, wegens de onzekerheid in ε. De winnaar blijft vooraf onbekend. De premie Δπ wordt gelijk gewaardeerd door beide deelnemers. Bij een kostenfunctie c(e) = β×e² vindt men een evenwichtige totaal verwachte inspanning van Δπ/β. Kennelijk gaat ingeval van β=1 ook hier de premie geheel op aan de gemaakte kosten.


Het toernooi winnen via rente zoeken

In de voorgaande column over het toernooi is opgemerkt, dat het een vorm van prikkeling is, die inspeelt op wedijver, en daarmee aanleiding kan geven tot conflicten, vijandigheden en sabotage binnen het systeem. De deelnemende kringen staan in de verleiding om het oordeel van de "scheidsrechter" te beïnvloeden via een lobby, propaganda en andere maatschappelijke druk. In de huidige paragraaf wordt dit fenomeen nader uitgewerkt voor een model, dat is toegepast om het promotie-beleid in organisaties te beschrijven5. Een bijzonderheid aan dit model is dat de N deelnemende kringen strijden om L gelijke premies Δπ (met uiteraard L<N; als L=1, dan heeft men het gewone toernooi). De leiding kent deze premie toe aan ieder, die een effectieve inspanning η = e + ε boven een vooraf verkondigde drempelwaarde d levert. Zij weer Fj de cumulatieve verdelingsfunctie van εj, dan geldt per definitie p(ej + εj < d) = Fj(d − ej).

In analogie met de formule 1 vindt men dan voor het verwachte nut van j 6

(3)     Euj(ej) = π + (1 − Fj(d − ej)) × Δπ − cj(ej)

Zij gemakshalve c(e) = β×e². De kring j maximaliseert zijn nut via de voorwaarde Δπ × fj(d − ej) = 2×β × ej. Hierin is fj de dichtheidsfunctie, die hoort bij Fj. De oplossing van de voorwaarde is de optimale inspanning eo,j(Δπ, d, βj). Het hangt af van de gedaante van de verdelingsfunctie of er inderdaad een optimum bestaat. Als zij de normale verdeling N(0, σ²) is, met gemiddelde μ=0 en variantie σ², dan is er zeker een oplossing. En dan zal voor hoge premies Δπ de inspanning eo,j verre uitstijgen boven d 7.

Aangezien hier het effect van rente zoeken in het toernooi wordt onderzocht, moet ook het gedrag van de leider ("scheidsrechter") worden gemodelleerd. De leider kan eo,j aansturen door Δπ en d geschikt te kiezen. Hij moet allereerst zorgen, dat Euj(eo,j) groter is dan het reserveringsnut Uj van de kring, omdat daardoor de alternatieven van de kring worden overtroefd, zodat die gegarandeerd zal participeren in het toernooi. Zij gemakshalve U=0. Dan is de participatie voorwaarde Euj(eo,j) = 0 (groter mag natuurlijk ook!). De leider verwacht een winst ψ van de kring j ter grootte van8

(4)     Eψ = eo,j − (π + Δπ × (1 − Fj(d − eo,j)))

Invullen van de participatie voorwaarde in de formule 4 leidt tot Eψ = eo,j − βj×eo,j². Kennelijk maakt de leider zijn winst maximaal door te zorgen dat eo,j = 1/(2×βj). Combineer deze relatie met de optimalisatie voorwaarde van de kring j zelf, dan is het resultaat Δπ × fj(d − eo,j) = 1. Aldus is eo,j uitgedrukt in Δπ en d. De participatie voorwaarde levert een tweede relatie voor eo,j(Δπ, d). Aldus kan de leider zijn optimale Δπ en d berekenen, althans wat de kring j betreft. Daarmee is het contract van het toernooi voltooid, indien alle kringen gelijk zijn. Als de kringen onderling verschillen, dan zal de leider daarmee rekening moeten houden bij de keuze van zijn Δπ en d 9.

Interessant aan dit toernooi model is, dat de leiding in beeld is gekomen. De deelnemende kringen kunnen proberen het toernooi te winnen via een lobby bij de leiding in plaats van via hun effectieve inspanning ηj. Uit de theorie van het rente zoeken is bekend, dat de lobby bestaat uit het mobiliseren van de macht γj van j. Dankzij de lobby is de scheidsrechter bereid om ej + εj + γj op te vatten als de effectieve inspanning ηj. Met andere woorden, de scheidsrechter is bereid om de werkelijke inspanning van de kring j enigszins te overdrijven. Natuurlijk is ook de lobby een belasting voor de kring. Zij de kosten kjj) = κj×γj². Wegens dit rente zoeken verandert de formule 3 in

(5)     Euj(ej, γj) = π + (1 − Fj(d − ej − γj)) × Δπ − cj(ej) − kjj)

De kring moet zijn nut nu niet alleen maximaliseren voor ej, maar ook voor γj. Dat levert twee voorwaarden op, te weten Δπ × fj(d − ej − γj) = 2×βj × ej = 2×κj × γj. Kennelijk zijn in het optimum ej en γj simpel verbonden via γo,j = eo,j × βjj.

Beschouw vervolgens de ingepalmde scheidsrechter. Zijn winstfunctie blijft die van de formule 4, maar nu met de verdelingsfunctie Fj(d − eo,j − γo,j), dat wil zeggen, met Fj(d − eo,j × (1 + βjj)). Analoog aan voorheen vindt men Eψ = eo,j − cj(eo,j) − kjo,j) = eo,j − eo,j² × βj × (1 + βjj). Kennelijk maakt de leider annex scheidsrechter zijn winst maximaal door te zorgen dat eo,j = ½ / (βj × (1 + βjj)) en γo,j = ½ / (βj + κj). Het rente zoeken heeft als consequentie, dat de inspanning eo,j kleiner is dan in het geval zonder rente zoeken (te weten ½/βj). En uiteraard is nu γj groter dan 0. Het rente zoeken heeft de productiviteit van het toernooi aangetast. Analoog aan zonet zal de scheidsrechter zijn Δπ en d zodanig kiezen, dat het nieuwe optimum eo,j wordt gerealiseerd, en daarmee eveneens γo,j. De lezer ziet hoe in dit model het toernooi en het rente zoeken naadloos in elkaar overgaan.

Afsluitend is het nuttig dit model te vergelijken met de twee voorgaande toernooi modellen. In het huidige model strijden de deelnemende kringen tegen de drempel d, die is opgeworpen door de toernooi leiding. Aldus zijn de kringen slechts indirect elkaars concurrenten. Men mag hopen, dat daardoor de onderlinge vijandigheid wat wordt getemperd. Het lijkt, alsof voor L=1 en N=2 weer het toernooi in zijn bekende gedaante terugkeert. Naar verwachting is er dan een winnaar en een verliezer. Maar ook in die situatie blijven Δπ en d de feitelijke stuurvariabelen voor de leiding. Wegens de statistische onzekerheid ε zouden er twee winnaars kunnen zijn of twee verliezers.


Een sociologische conflicttheorie

De voorgaande column over machttheorieën heeft duidelijk gemaakt, dat rente zoeken een maatschappelijk conflict veronderstelt. Een belangengroep is van mening, dat zij is onderbedeeld door de bestaande ordening. Zij gaat de strijd aan om een in haar ogen meer rechtvaardige verdeling te realiseren. De huidige column heeft laten zien, dat het toernooi nauw verwant is aan pogingen tot rente zoeken. Aangezien rente zoeken een herverdeling inhoudt, is direct duidelijk, dat de belangengroep ontevreden is met de status quo. Dit alles roept de vraag op welke maatschappelijke omstandigheden verantwoordelijk zijn voor die onvrede.

Ook hier toont Sam de Wolff, de naamgever van deze Gazet, zijn diepe inzicht. Namelijk, hij concludeert op basis van statistische gegevens, dat de belangengroepen juist sterk opkomen in tijden van economische opbloei10. De toenemende rijkdom prikkelt de diverse maatschappelijke kringen om hun macht optimaal te ontvouwen. De collectieve arbeidsconflicten tieren welig juist tijdens de economische hausse11. Anderzijds heerst er in tijden van depressie en economische stagnatie een ontreddering, wantrouwen en chaos, die een revolutionair klimaat scheppen. Er is een grote bereidheid om de heersende ordening tot op de bodem toe af te breken. In feite begeeft De Wolff zich hier op het terrein van de sociologie en de maatschappelijke psychologie.

Grafiek van realiteit en verwachting
Figuur 2: Realiteit en verwachting

Meer recent heeft een ander icoon van de Gazet, de socioloog J.S. Coleman, eveneens een interessante theoretische en empirische analyse uitgevoerd van maatschappelijke onvrede12. Zijn aanpak is zuiver sociologisch. Net zoals De Wolff concludeert Coleman, dat de maatschappelijke conflicten vooral uitbreken in tijden van een relatieve economische voorspoed. Echter hij presenteert zijn analyse als een revolutie theorie, en toetst die aan onder andere de Engelse Revoluties van 1642 en 1688 en de Franse Revolutie van 1789. Nochtans voelt uw columnist zich gerechtigd om het model ook toe te passen op geweldloze hervormingen. Trouwens, Coleman doet dat zelf, via toepassingen op de onlusten door de New Left in 1968, de Iraanse machtswisseling in 1979, en de rellen in Zuid-Korea in de jaren 80 van de vorige eeuw. Hij spreekt hier van revoltes, maar men zou even goed kunnen spreken van maatschappelijke actie.

De kern van de theorie van Coleman wordt weergegeven in de figuur 2. Aanvankelijk bevindt de maatschappij zich in een stabiele toestand. Maar dan breekt er een periode aan van economische groei of van toenemende politieke vrijheid. In deze dynamische situatie koesteren de diverse maatschappelijke groepen en kringen een verwachting van hun persoonlijke vooruitgang. Sommige groepen zullen worden teleurgesteld door de feitelijke ontwikkeling, of met andere woorden, er treedt een kloof (in de Engelse taal gap) op tussen hun verwachtingen en de realiteit. Zie de figuur 2. De teleurgestelde groepen vormen een belangen-organisatie, die pleit voor een herverdeling van inkomen of rechten in hun voordeel. Men herkent hierin het rente zoekende gedrag. Coleman noemt deze analyse een frustratie theorie van revoltes13.

Coleman somt enkele oorzaken op, die kunnen leiden tot de vorming van een kloof:

De opsomming geeft ten minste een indruk van de oorzaken, die kunnen leiden tot onvrede. Opvallend is dat in alle gevallen de eigen situatie wordt getoetst aan een referentie punt, in de eigen omgeving of in de toekomst14. Helaas beschrijft de frustratie theorie niet, hoe de revolte tot stand komt. Voor dat doel introduceert Coleman de machtstheorie. Volgens deze theorie ontstaan revoltes simpelweg uit verschuivende machtsverhoudingen. De nieuwe machtige groepen vormen een belangen-organisatie, die de strijd aangaat met de heersende ordening. Dit model heeft een opvallende gelijkenis met de theorie van het rente zoeken. De frustratie is slechts de hefboom, die aanzet tot het oprichten van de organisatie. Bovendien zal slechts een fractie van de belanghebbenden zich aansluiten bij de organisatie en actief worden. Coleman maakt een uitvoerige analyse van de drijfveren om zelf actief te worden. Wegens de kosten k(γ) is zwartrijden verleidelijk.

Coleman denkt dat utopische ideologieën, zoals het protestantisme of het marxisme, extra kracht geven aan de belangen-organisatie. Zij worden verkondigd met een claim op de absolute waarheid, en dragen daardoor bij aan de samenhang (cohesion) van de organisatie. In een hechte kring krijgt het lidmaatschap een eigen psychische waarde, los van de nagestreefde doelen. De leden raken toegewijd aan hun kring, en verinnerlijken sommige van zijn normen. Bovendien kan de utopie een bron zijn van nieuw vertrouwen, in situaties waar de heersende ordening verliest aan legitimiteit. Natuurlijk moet men deze voorstelling van zaken niet al te letterlijk nemen. Immers juist het maatschappelijke pluralisme zorgt voor tegengestelde belangen, en creëert daardoor de belangengroepen. En vaak wordt de revolte gedragen door een tijdelijke coalitie van belangengroepen15.

De analyse van Coleman voegt waarde toe aan de modellen van rente zoeken, omdat zij die plaatst in een sociologische context. Tevens laat Coleman zien, dat de rente σ en de premies Δπ een aanzienlijke immateriële component kunnen hebben. Wie wil kan dit interpreteren als de invloed van waarde rationaliteit. Een machtsmodel moet daarmee rekening houden. De modellen van het rente zoeken en van het toernooi zijn daartoe in staat, maar slechts op een hoog abstractie niveau. Immers psychische baten laten zich lastig kwantificeren en meetbaar maken.


Immateriële rente en premies

Hoewel de mathematische modellen in deze column en zijn voorgangers zijn geformuleerd in algemene termen, neemt men gewoonlijk impliciet toch aan, dat zij betrekking hebben op materiële belangen. De huidige column is een poging om het belang van ideologische factoren zichtbaar te maken. Aldus voorspelt het protestantisme de komst van het Koninkrijk Gods, en net zo wijst het marxisme naar het socialisme als hoogste maatschappij-vorm. De utopische ideologie voorspelt de komst van de nieuwe mens. In dit opzicht lijkt het marxisme zozeer op het christendom, dat Marx het vermoedelijk heeft gebruikt als een prototype, dat hij heeft omgebouwd tot zijn eigen model van de heilstaat. Men treft vormen van rente zoeken en het toernooi aan in zowel het protestantisme als het marxisme, en de Leninistische variant daarvan.

De economie van de eer

De hoofdstroom van het protestantisme heeft altijd gestreefd naar de aristo-democratie. Zie bijvoorbeeld de ideologie van de CHU. Het protestantisme is zelf echter zo divers, dat het lastig is om zijn visie op rente zoeken en het toernooi te presenteren in een samenhangend en overtuigend model16. In ieder geval benadrukt het protestantisme in het algemeen de persoonlijke verantwoordelijkheid, dat wil zeggen, een individuele moraal die ongevoelig is voor materialisme. Dit ethisch ideaal staat in tegenstelling tot de massamens van het modernisme. Men duidt het wel aan als het personalisme. Hetzelfde ideaal wordt aangehangen door de socioloog Dick Pels, onder andere in zijn boek De economie van de eer (afgekort Ee)17. De huidige paragraaf vat de opvattingen uit Ee samen.

Foto van DDR vaantje
Figuur 3: DDR vaantje

Pels wil in De economie van de eer de sociale meritocratie verdedigen (p.10 in Ee). Hij verwerpt het materiële toernooi als methode om werkers te prikkelen. Grote verschillen in inkomens leiden tot ongelijke kansen op de persoonlijke ontplooiing, en dat is onbillijk en schadelijk voor de maatschappij (p.28). Bovendien worden hoge inkomsten vaak verkregen via macht en patronage, zodat zij simpelweg een rente zijn (44). De rente gaat niet gepaard met extra inspanningen, zoals onder andere blijkt uit de rewards for failure (44, 71)18. Om dezelfde reden verzet Pels zich tegen de celebrity culture, waarin persoonlijkheden op een kunstmatige manier beroemd worden gemaakt (p.78 en verder). Roem, die wordt geconstrueerd in commerciële media campagnes, is niet hetzelfde als publieke eer. Rijkdom en faam moeten worden ontkoppeld (96). Men herkent hierin het protestantse motief van dienstbaarheid.

Anderzijds is de maatschappelijke wedijver onmisbaar om innovatie, kwaliteit en creativiteit aan te moedigen (37). Pels meent, dat de wedijver inspeelt op de persoonlijke ijdelheid en eerzucht, wat krachtige motivatoren zijn (98). Wetenschap, politiek en kunst floreren enkel in een klimaat van competitie (102). Het personalisme vraagt om individuen, die hun authenticiteit en plichtsbesef hoger achten dan collectieve goedkeuring (117)19. Pels wil een heerschappij van "de besten", waarbij geld geen rol speelt (122). Hij zoekt de oplossing in het uitdelen van immateriële rente en premies, zoals onderscheidingen en eerbewijzen (38). Eer vormt de brug tussen eigen belang en algemeen belang. De prestaties worden gewaardeerd via een open democratische discussie (39). De lezer herkent hierin een toernooi, dat appelleert aan gevoelens van eer.

Bovendien vormen de neutrale organisaties, zoals de media, een tegenmacht jegens de lobby van de old boys networks. Naming and shaming via de media en het publieke debat ontmoedigen perverse rentes, omdat zij de verwerving ervan kostbaarder maken (60). Met andere woorden, de activiteit van het prijzen en afkeuren moet worden georganiseerd door het maatschappelijk middenveld (108). Dat neemt de rol van "scheidsrechter" in het toernooi op zich. De beloning moet worden overgelaten aan het moreel-politieke oordeel, dat zoekt naar waarden en nutten, die "het goede leven" definiëren (130).

Bij Pels zit het maatschappelijke karakter van de meritocratie in de radicale kansengelijkheid (153). Hij wil wedijver en samenwerking in evenwicht brengen door het eerste aan te moedigen bij de elite en het tweede bij het gewone volk (156). Routinematige bezigheden zoals zorg, opvoeding en onderhoud vergen een andere moraal dan topprestaties zoals innovatie en creativiteit. De elite floreert in het toernooi, dat wordt beheerst door differentiatie en selectie (160). Juist daarom pleit Pels voor de aristo-democratie. Immers de economie van de eer verlangt, dat de waarde van uitmuntende mensen moet worden erkend (158). Dit kan uitmonden in differentiaties in het hoger onderwijs, met centres of excellence (161). De rangorde wordt bepaald door peer, expert en public review (168). Evenwel mag de ranglijst niet leiden tot grote inkomensverschillen.

De vraag dringt zich op, of het model van Pels overeenstemt met de menselijke natuur. Aangezien het model anders is dan de huidige ordening, of tenminste de accenten flink wil verschuiven, dreigt het gevaar dat de mensen vervreemd raken in zijn systeem. Men weet wat men heeft, maar niet wat men krijgt! In dit kader is het natuurlijk een veeg teken, dat de beloning via eerbewijzen zich niet spontaan ontwikkelt in het huidige systeem! In ieder geval betwijfelt uw columnist of hij zich prettig zou voelen in het zonet gepresenteerde maatschappij-model van Pels20. Nu is interessant, dat een soortgelijk systeem van immateriële beloningen intensief is toegepast in de voormalige Leninistische staten in Oost-Europa. De ideologie van het Leninisme is het thema van de resterende tekst.

Toernooien in het Leninisme

De Leninistische planeconomie wijkt fundamenteel af van het kapitalisme. Wie daarvan meer wil weten, kan de reeks columns in de Gazet naslaan. De huidige tekst beperkt zich tot de loonstructuur en de daaraan gekoppelde Leninistische moraal21. Volgens het Leninisme worden de maatschappelijke verhoudingen bepaald door de arbeid, want zij is de productieve en creatieve kracht, die vorm geeft aan al wat is. Daarom hanteert het een arbeidsmoraal. Het Leninisme verwerpt het politieke pluralisme, omdat de belangen van de werkers voldoende worden gediend door de Leninistische partij (de SED in de voormalige DDR). Slechts één ideologie is objectief de juiste22. Dankzij de gedeelde moraal wordt egoïsme voorkomen. De democratie voltrekt zich helemaal in de arbeid, en is simpelweg "meeplannen".

Namelijk, de productie is ingebed in de plan-economie. Dien ten gevolge is het centrale plan-orgaan afhankelijk van de informatie stroom vanuit de ondernemingen. Het plan, dat alle inspanningen aanstuurt, wordt opgesteld in een wisselwerking tussen de nationale top en de basis. Op die manier verzoent het plan alle belangen. De realisatie van het plan wordt bevorderd via materiële en morele prikkels23. In het Leninisme zijn alle productiefactoren het eigendom van de staat, die zelf is onderworpen aan de Leninistische partij. Dankzij deze constructie is elke werker tevens een eigenaar. De kracht van de constructie is, dat zij de verzoening realiseert van het eigenbelang en het algemeen belang. De zeggenschap van de werker over zijn eigen onderneming verloopt via de Leninistische vakbeweging (de FDGB in de voormalige DDR). De vakbeweging is inderdaad een belangrijke factor in de democratie.

Elke individu kan zich in zijn gecombineerde rol van werker en eigenaar ontwikkelen tot een volledige persoonlijkheid. Aldus stimuleert het Leninisme een individuele moraal van discipline, verantwoording, planverplichting, creativiteit, en (volgens sommigen) zelfopoffering. Het massa-initiatief wordt doelbewust bevorderd. De Leninisten erkennen, dat creativiteit en verantwoording vragen om een onderling klimaat van wedijver. Anders dan Pels hanteren zij een universeel mensbeeld, waarin de geest van wedijver wenselijk wordt gevonden voor allen, ongeacht de maatschappelijke positie. De wedijver wordt geïnstitutionaliseerd in de jaren 60 van de vorige eeuw, wanneer een overstap moet worden gemaakt van extensieve groei naar intensieve. Wedijver bevordert de productiviteit, de doelmatigheid en confronteert de werkers met hun plandoelen. Het plan stelt productie-doelen, en geeft normatieven aan.

De planopgaven worden gepresenteerd als een persoonlijke uitdaging. De vakbeweging zelf moedigt de wedijver aan, en laat haar kaderleden er propaganda voor maken. Bijvoorbeeld organiseert zij in de ondernemingen verkiezingen voor interne arbeiderscontroleurs, die de product-kwaliteit en -prijs bewaken. Een andere groep kaderleden, de Neuererbewegung, zorgt onder de werkers voor een innovatieve houding. En de Rationalisatoren propageren spaarzaamheid op de werkvloer. Zelfs worden de werkers aangemoedigd om een eigen boekhouding bij de houden van hun materiaalgebruik! Dankzij hun boekhouding kunnen zij hun prestatie toetsen aan de plan-normatieven (voor materiaalgebruik en dergelijke)24. Men zou kunnen zeggen, dat het plan een drempel d opwerpt, die moet worden overtroffen. Het toernooi om premies wordt de gebruikelijke manier van omgang25.

Foto van Lenin beeldje
Figuur 4: V.I. Oeljanov
     (alias Lenin)

Een interessant kenmerk van het Leninisme is de toepassing van wedijver op zowel de individu als het collectief. Standaard maken de werkers deel uit van een arbeidscollectief of brigade. Ook zulke collectieven krijgen een plandoel d. Daardoor raken de collectieven onderling in concurrentie. Aldus wordt het mogelijk om collectieve premies toe te kennen. Tegelijk heerst er binnen zo een arbeidscollectief een klimaat van samenwerking. Bovendien voegt men aan elk collectief enkele Leninistische propagandisten toe van de partij of vakbeweging, die moeten bijdragen aan de Leninistische vorming van de werkers. De werkers moeten leren om economisch te denken. Zo nodig kan morele druk worden uitgeoefend binnen het collectief. Het zal de lezer intussen duidelijk zijn, dat het Leninisme (net zoals bijvoorbeeld het christendom) gelooft in een verregaande plooibaarheid van de menselijke aard26.

In beginsel hanteert het Leninisme de norm van materieel loon naar werken. Maar de inbreng van de Neurerer en Rationalisatoren heeft nogal eens een organisatorisch of kwalitatief karakter. Dan zijn de verdiensten niet af te meten aan een gestegen productie. Dien ten gevolge is het lastig om de billijke hoogte van bonussen en premies te bepalen. De Leninisten proberen dit probleem enigszins te ondervangen door zulke premies voor bijzondere verdiensten op te bouwen uit een materiële (monetaire) en ideële (eerbetoon) component. Men meent zelfs, dat het prestatie motief en de publieke erkenning meer prikkelen dan het loon motief27. Dien ten gevolge is in het Leninisme een grote variëteit aan ideële premies ontstaan.

Bijvoorbeeld moeten materiële premies bij voorkeur worden uitgereikt in het openbaar28. Soms is er een titel, oorkonde of medaille verbonden aan de winst, zoals "Verdienstelijke activist", "Held van de arbeid" of "Brigade van de socialistische arbeid"29. De betreffende persoon vindt hierin zijn erkenning. Een belangrijk doel van zulke plechtigheden (en trouwens van toernooien in zijn algemeenheid!) is de overdracht van best practices naar minder presterende collectieven. Soms verplichten werkers en collectieven zich in het openbaar tot het bereiken van een doel30. Men laat de collega's meebeslissen over de uitkering van premies, als "scheidsrechters" (peer review)31. Een onderneming kan de prestatie-afhankelijke toekenning van vakantiedagen afspreken. De materiële premies worden betaald uit de ondernemingswinst, wat een extra prestatie prikkel geeft aan de werkers. Een jaarlijkse winstdeling is gebruikelijk. Steeds is het doel, dat de werkers zich verantwoordelijk voelen.

Wellicht vindt de lezer een systeem, dat vertrouwt op eerbetoon, wat kinderachtig. Echter de aanpak is gefundeerd op solide inzichten uit de maatschappelijke psychologie:

Deze lijst zou moeiteloos kunnen worden uitgebreid met andere wetenschappelijke onderbouwingen van de aangewende prikkels.

Op papier oogt het Leninistische systeem veelbelovend. Nochtans moet worden geconstateerd, dat tenslotte het Leninisme van binnenuit is afgeschaft. Ondanks alle pogingen van de Leninistische elite en haar staats-apparaat heeft zij onvoldoende de aansluiting kunnen vinden bij de menselijke aard. Haar antropologie deugt niet. Dit mag een waarschuwing zijn voor idealisten: weliswaar kan het toernooi worden beïnvloed door immateriële prikkels (waarde rationaliteit), maar hun effect is en blijft ongewis.

  1. Zie voor een uitweiding over het herhaalde toernooi paragraaf 4.1.2 in Labor economics (2004, The MIT Press) van P. Cahuc en A. Zylberberg. (terug)
  2. Zie p.339-342 van Political economy in macroeconomics (2000, Princeton paperbacks) van A. Drazen. In de voorgaande column is al enkele keren gerefereerd aan dit model, zij het zonder nadere uitleg. (terug)
  3. Namelijk, dat geeft het resultaat u33) = π3 + (ε3/Δπ2) × (1 − Δπ2/Δπ1 + ε3/Δπ1) × Δπ3 − ε3 = π3 + (1 − Δπ2/Δπ1 − Δπ2/Δπ3 + ε3/Δπ1) × ε3 × Δπ3/Δπ2. Nu is Δπ2/Δπ3 > 1 en Δπ2/Δπ1 > Δπ3/Δπ1 > ε33, zodat de term tussen haakjes negatief zal zijn. Daarmee moet ε3>0 altijd het nut u3 verlagen, hetgeen was te bewijzen. Aldus kiest de kring 3 voor u3(0) = π3. Merk op, dat de kring 2 in diens optimum eveneens u2= π2 heeft, maar voor alle waarden van ε2. Daarom kan de kring 2 toch een inspanning leveren en deelnemen aan het toernooi. (terug)
  4. Dit is een fascinerende conclusie, en de vraag dringt zich op of zulk gedrag inderdaad waarneembaar is in de realiteit. Het abstracte karakter van het model is daarbij een obstakel. Met name is lastig te schatten, wat de subjectieve waardering van de premie is bij de diverse deelnemers. Stel je voor: verklaart dit model wellicht waarom in Nederland de vakcentrale RKWV zoveel later is opgericht dan het NVV en het CNV? Op p.342 in Political economy in macroeconomics worden al enkele nuanceringen aangebracht bij het realiteitsgehalte van het model. Bijvoorbeeld kan de hoogte van de premies vooraf onzeker zijn. In zo een situatie wordt het gedrag van de mogelijke deelnemers onder risico (mijding, aantrekking, neutraliteit) relevant. Men noemt dit een onvolkomen discriminatie door de toernooi leiding. (terug)
  5. Zie paragraaf 4.1 in Labor economics. Cahuc en Zylberberg gebruiken hun model om de salaris structuur in een hiërarchie te verklaren. De loonschalen zijn niet afgestemd op de productiviteit, maar op de relatieve prestaties van de werkers. Echter heeft uw columnist bij het toernooi ook (juist) de meer algemene situaties van wedijver op het oog. (terug)
  6. In de simpelste interpretatie van het toernooi zijn πj en Δπj geldbedragen. Daar en tegen is Euj(ej) onmiskenbaar een nut. De consequentie van de formule 3 is, dat de verwachte (kans-gewogen) geldsommen evenredig zijn met hun nut. Dit zal enkel het geval zijn, indien de kring j neutraal is jegens risico. Overigens hecht uw columnist er waarde aan om de mogelijkheid open te houden, dat πj en Δπj hoeveelheden nut voorstellen, zoals in het voorgaande voorbeeld over het toernooi om rente. In dat geval zijn hun waarden niet objectief, maar zijn die kenmerkend voor de voorkeuren van j. De bredere interpretatie van πj en Δπj als een subjectief nut maakt allerlei maatschappelijke transacties toegankelijk voor het model. Uw columnist kan zich bijvoorbeeld voorstellen, dat de transactie bestaat uit de toetreding van personen tot een besloten club of vereniging. Dan is d de ballottage of ontgroening van de club. Romantici kunnen denken aan het gedrag van trouwlustigen, met L=1. Merk op, dat hier eigenlijk een wat-voor-wat regel nodig is om de diverse categorieën in de drempel d te concretiseren. Het model van Foa en Foa stelt, dat er geen vrije uitruil mogelijk is tussen categorieën zoals informatie, status, liefde, diensten, goederen, en geld. (terug)
  7. Uw columnist heeft dit gecontroleerd door Δπ × exp(-(d − ej)² / (2×π × σ²)) en 2×β × ej te tekenen in dezelfde figuur. De π in de exponent is het getal 3.1415... . Merk op, dat bij niet alle soorten verdelingsfuncties Fj per se een optimum eo,j bestaat. Bijvoorbeeld de uniforme verdeling perkt het bereik van ε zozeer in, dat in het geval van een lage Δπ de deelnemer wellicht een hoge drempel d nooit zal overschrijden, zelfs niet bij uitschieters in ε. (terug)
  8. Het model vat hier ψ op als een geldsom, evenals π en Δπ. In beginsel zou men kunnen aannemen, dat al deze variabelen een nut voorstellen in plaats van geld. Echter dat impliceert, dat men het nut van de leider berekent uit het nut van de kring j. Dat is een dubieuze methode, want nut is subjectief. Wellicht is zij soms toch toelaatbaar, bijvoorbeeld wanneer de leider en de kringen tezamen een homogene groep vormen. (terug)
  9. Op p.336 in Labor economics wordt opgemerkt, dat er geldt L/N = 1 − F(d − eo). Uw columnist interpreteert dit zo, dat alle N kringen hier (bijna) dezelfde cumulatieve verdelingsfunctie hebben. (terug)
  10. Zie p.237-242 in Het Economisch Getij, bijdrage tot de verklaring van het conjunctuurverschijnsel (1929, J. Emmering) van S. de Wolff. Overigens beroept hij zich weer op de Duitse socialist Karl Kautsky (zie p.240). Volgens De Wolff is de maatschappelijke doorwerking van de economische toestand zowel zichtbaar in de normale conjunctuur als in de lange golfbeweging (economisch getij, eb en vloed). (terug)
  11. Uw columnist moet beslist nog eens Stakingen in Nederland (2000, Stichting beheer IISG) van S. van der Velden bestuderen. Van der Velden analyseert onder andere de schommelingen van de stakingsactiviteit als een functie van de tijd. Uw columnist kocht deze dissertatie ooit bij de Utrechtse boekhandel De rooie rat, die een enorme stapel op voorraad had, afgeprijsd, in afwachting van potentiële kopers. Helaas ging De rooie rat enkele jaren terug failliet. (terug)
  12. Zie hoofdstuk 18 in Foundations of social theory (1994, Harvard University Press) van J.S. Coleman. In dit hoofdstuk wordt veel aandacht besteed aan de rellen aan de Amerikaanse universiteiten in 1968, onder invloed van de New Left. Uw columnist vermoedt, dat deze onlusten een diepe en blijvende indruk hebben gemaakt op de toen nog jeugdige Coleman. Of is dit een psychische projectie? Een indruk van de onlusten wordt gegeven door de films Getting straight, Strawberry statement, en Revolutions per minute (als Spaanse DVD verkrijgbaar). Men make zich geen illusies: ze zijn empathisch maar afkeurend. (terug)
  13. Volgens de maatschappelijke psychologie schept frustratie een gunstig klimaat voor een agressief optreden. Zie p.440 en verder in Sozialpsychologie (2008, Spektrum Akademischer Verlag) van L. Werth en J. Mayer, en voorts p.265 en verder in Les concepts fondamentaux de la psychologie sociale (2015, Dunod) van G.-N. Fischer. (terug)
  14. Trouwe lezers zullen een gelijkenis zien tussen deze argumenten en de theorie van de decision en experienced verwachtingen bij de psycholoog D. Kahneman, of de theorie van de preference drift bij de econoom B.M.S. van Praag. (terug)
  15. Zie voor deze nuanceringen en relativeringen p.490-491 en p.499 in Foundations of social theory. De revolte van de New Left leidde tot de vorming van de zogenaamde regenboog coalitie. Zij wordt verbonden door de gedeelde afkeer van de heersende orde, maar heeft verder weinig gemeenschappelijk. (terug)
  16. In beginsel is het boek Sociale economische ordening (1947, Van Loghum Slaterus Uitgeversmaatschappij N.V.) van Ed. van Cleeff een goede kandidaat om het protestantse rente zoeken en toernooi te bestuderen. Echter Van Cleeff heeft nooit veel aanhang gekend, en tegenwoordig leeft zijn gedachtengoed nog enkel in de kwijnende kring van Woodbrookers. Een hernieuwde discussie van zijn denken is wat tè veel eer. (terug)
  17. Zie De economie van de eer (2007, Ambo) van D. Pels. Uw columnist las het al weer negen jaren geleden. Pels is actief in de politieke partij Groen Links, die is voortgekomen uit een fusie van kleine christelijke (PPR, EVP) en marxistische (CPN, PSP) partijen. Hij was daar drie jaren lang de directeur van het wetenschappelijk bureau. Maar zijn grootste bekendheid dankt hij aan de oprichting in 2004 van de Waterland Stichting, een linkse denktank. (terug)
  18. Op p.128 in De economie van de eer citeert Pels de klassieke liberaal F. von Hayek, die ontkent dat de beloningen op de markt samenhangen met verdienste. De marktprijs ontstaat uit de onbegrijpelijke wisselwerking van vraag en aanbod. De individuele inkomens hebben weinig te maken met talenten en inspanningen. Aldus conformeren Pels en Von Hayek zich aan het model van rente zoeken. Op p.136 noemt Pels mantelzorg, vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk als verdienstelijke bezigheden, die geen monetaire prijs krijgen. (terug)
  19. Hier komt Pels op gespannen voet te staan met de ethiek van het protestantisme, die hoogmoed verwerpt, en de deemoedige schroom en eerbied predikt. De eerbied moet vermoedelijk vooral worden betoond aan de Kerk. Merk overigens op, dat Pels met zijn pleidooi voor eerbewijzen toch de aanwezigheid van eerbied veronderstelt. En ook heeft de christen wel degelijk de plicht om zijn roeping te volgen. Dus wellicht is de tegenstelling kleiner dan zij lijkt. (terug)
  20. Uw columnist maakt zich vooral zorgen over de voorgestelde tweedeling van de moraal in een elitaire en een volkse. Natuurlijk leidt het geen twijfel, dat de top beschikt over betere menselijke vaardigheden dan de basis, althans gemiddeld, en daardoor wat meer risico's kan nemen. Maar de menselijke natuur is voor iedereen gelijk. In het heden is de top onderling vooral zo competitief, omdat zij is afgedekt tegen risico's door de hoge vermogens en inkomens. Wanneer die zouden wegvallen, dan zal dat temperend werken op de wedijver. Overigens is Pels in de uitvoering gematigder dan deze samenvatting wellicht suggereert. Hij wil in de inkomensverdeling een spreiding met een factor 10 toelaten (p.174). Alleen de salarissen boven die verdeling, te weten vanaf €160.000, moeten progressief worden wegbelast (176). Een zwak punt van het model is de aanname, dat de peer en expert reviews aan de top werkelijk uitmonden in objectieve waarderingen. Kenmerkend aan rente zoeken is juist, dat men zich laat leiden door het eigen belang. Bovendien roept de noodzaak om eerbied te betuigen al snel een gevoel op van wrevel. De publieke debatten over verdiensten kunnen uitputtend worden, tot ergernis van ieder, die geen morele purist is.(terug)
  21. Geraadpleegd zijn vooral Plan, Interessen und Aktivität der Werktätigen (1976, Verlag Die Wirtschaft) van R.A. Beloussov, en Soziologie der Arbeit (1988, Verlag Die Wirtschaft) van R. Stollberg, allebei uitmuntende boeken van Leninistische komaf. De beide boeken schrikken niet terug voor het uiten van kritiek, en geven ook voorbeelden van systeem falen. Daarnaast is informatie ontleend aan Moral und Gesellschaft (1968, Dietz Verlag) van B. Bittighöfer en J. Schmollack, Ökonomische Gesetze im gesellschaftlichen System des Sozialismus (1969, Dietz Verlag) van G. Ebert, G. Koch, F. Matho en H. Milke, Sozialistische Betriebswirtschaft (1973, Verlag Die Wirtschaft) onder redactie van D. Graichen, Politische Ökonomie des Sozialismus und ihre Anwendung in der DDR (1969, Dietz Verlag) onder redactie van G. Mittag, en Geschichte des FDGB (1982, Verlag Tribune) onder redactie van H. Deutschland. Al deze boeken zijn over een periode van tien jaren aangeschaft bij het Berlijnse antiquariaat Helle Panke. (terug)
  22. De verwerping van het pluralisme wordt expliciet vermeld op p.364 in Ökonomische Gesetze im gesellschaftlichen System des Sozialismus. Alle groepen en kringen worden verzoend in het plan (p.365). Hetzelfde standpunt wordt verwoord op p.194 en verder in Politische Ökonomie des Sozialismus und ihre Anwendung in der DDR, zij het in meer Leninistisch-doctrinaire termen: "Die marxistisch-Leninistische Partei gibt (...) mit ihrer wissenschaftlich begründeten Voraussicht allen sozialen Klassen und Schichten Klarheit über Ziel und Weg des sozialistischen Aufbaus". Dit boek beschrijft de wedijver op p.803 en verder. (terug)
  23. Op p.152 in Plan, Interessen und Aktivität der Werktätigen wordt geconstateerd, dat het lastig is om perverse prikkels te vermijden. Bijvoorbeeld hebben de ondernemingen en de werkers er baat bij om te pleiten voor lage plandoelen (p.171). Inderdaad is het systeem bezweken onder de menselijke eigenaardigheden, zoals het beslisser-uitvoerder probleem. (terug)
  24. Innovatie en rationalisatie worden wel samengevat in de term intensivering. (terug)
  25. Op p.159 in Plan, Interessen und Aktivität der Werktätigen wil Beloussov het aandeel van premies in het inkomen verder uitbreiden. Op p.172 en 177 tekent hij aan, dat soms de productie uitval wordt veroorzaakt door externe factoren, bijvoorbeeld wanneer toeleveranciers in gebreke blijven. De "scheidsrechter" zou hiermee rekening moeten houden bij de vaststelling van de billijke uitslag. (terug)
  26. De TV serie Hochhaus Geschichten (verkrijgbaar op DVD) beschrijft het leven en de menselijke omgang in een bouwbrigade. Hetzelfde thema wordt behandeld in de film Spur der Steine. De brigade leider in deze film (gespeeld door Manfred Krug) is evenwel dermate rebels jegens het systeem, dat de film door de censuur werd tegengehouden. (terug)
  27. Zie p.118 in Soziologie der Arbeit. Het probleem van de meetbaarheid van inspanningen wordt genoemd op p.296 van Sozialistische Betriebswirtschaft. Dit betreft de bezigheden van Neuerer en Rationalisatoren, maar ook het onderhoud en maatwerk. (terug)
  28. Op p.200 in Moral und Gesellschaft tonen de auteurs zich verontwaardigd over een geval, waarin de premie terloops werd uitgereikt tijdens de lunch, of zelfs "onder vier ogen". Bovendien kregen in dit geval de collega's geen zeggenschap over de uitslag van het "toernooi". De furieuze auteurs nagelen de onfortuinlijke bedrijfsleider met naam en toenaam aan de schandpaal! Dit is naming and shaming in optima forma. (terug)
  29. Zie p.200 in Moral und Gesellschaft en p.492 en 672 in Geschichte des FDGB. Dit laatst genoemde boek schetst tal van initiatieven vanuit de basis, die zijn gericht op wedijver. Illustratief op p.494 is een brief van het ene arbeidscollectief aan het andere: "Eure Normen sind nicht ehrlich! Unserer Meinung nach müßtet Ihr für euer Geld mehr leisten können". Ziehier het publieke debat van Pels in de practijk gebracht! De film Czlowiek z marmuru (Man of marble) van regisseur A. Wajda geeft een treffend beeld van een Poolse metselaar, die als held van de arbeid op tournee wordt gezonden door zijn vakbond. (terug)
  30. Zie p.642 en 646 in Geschichte des FDGB. Op p.678 wordt vermeld, dat ingenieurs zich verplichten om hun onderzoeken sneller te voltooien. De film Dewjat dnei odnowo goda (Neun Tage eines Jahres) beschrijft hoe een kernfysicus zichzelf bloot stelt aan een dodelijke dosis straling om zijn onderzoek te versnellen. Zijn daad wordt gepresenteerd als dramatisch maar respectabel. (terug)
  31. Zie p.200 in Moral und Gesellschaft. (terug)
  32. Zie p.499 in Sozialpsychologie of p.272 en verder in Group dynamics (1990, Brooks/Cole publishing company) van D.R. Forsyth. Op p.442 in Sozialpsychologie wordt aangetekend, dat sommige subgroepen (zeg, dissidenten) de publieke afkeuring juist zullen ervaren als een beloning. (terug)
  33. Zie hoofdstuk 12 van Sozialpsychologie. (terug)
  34. Zie p.323 in Sozialpsychologie of p.367 in Group dynamics. (terug)