De protestantse vakbeweging (2)

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 23 oktober 2016

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

Het is onder economen en sociologen controversieel, hoeveel gewicht de moraal heeft bij sociaal-economische processen. De huidige column zoekt een antwoord in de geschiedenis van de vakcentrale CNV. De positie van de protestantse vakbeweging wordt bestudeerd in de perioden van achtereenvolgens de maatschappelijke woelingen rond 1918, het corporatisme in het interbellum, de wederopbouw na 1945, en de opkomst van New Left vanaf 1966. Hoewel de moraal nogal rekbaar is, en vaak niet haar pretenties waarmaakt, blijkt zij toch invloed te hebben. Het CNV onderscheidt zich in gunstige zin van andere vakcentrales.

Een voorgaande column heeft de beginjaren van de confessionele vakbeweging bestudeerd, met name het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). De bedoeling van die analyse is om het belang van de moraal voor de vakbeweging te bepalen. Immers de confessionele vakbeweging wil zich juist profileren op basis van haar levensbeschouwing. Het CNV wil een ideeën gemeenschap zijn, omdat daardoor de weerbaarheid vergroot. Politicologen duiden deze vorm van organisatie wel aan als communitarisme. Hiermee onderscheiden de confessionele vakcentrales zich van de moderne vakbeweging. Aanvankelijk zijn de moderne vakcentrales liberaal, maar al snel worden zij voornamelijk socialistisch, zoals dat vanaf 1906 is belichaamd in het NVV. Het NVV heeft lange tijd volgehouden dat het een neutrale centrale is, maar in de practijk heeft het zichzelf steeds nauw verbonden met de socialistische partij SDAP.


De christelijke moraal

De confessionele vakbeweging maakt het evangelie tot grondslag van haar moraal. Het evangelie predikt broederschap onder de mensen, omdat allen leven in dezelfde maatschappij. Kenmerkende waarden zijn de empathie en de tolerantie. Des al niettemin kan uit het evangelie geen sluitende moraal worden afgeleid, omdat er veel vrijheid van interpretatie is. Dien overeenkomstig kan de concretisering verschillend uitvallen. In de eerdere column over het CNV is de moraal samengevat, zoals Ed. van Cleeff die zag. Essentiële waarden voor het protestants christelijke (afgekort PC) vakbonds beleid zijn de menselijke roeping (in het beroep en in het huishouden), de soevereiniteit in eigen kring, en de dienstverlening aan de mensheid. Aan het einde van de negentiende eeuw stelt de protestantse voorman K. Kater nog dat de harmonie het best is gediend met een algemeen verbond, dat werkers en ondernemers verenigt.

Sticker van CNV Industrie- en Voedingsbond
Figuur 1: Sticker CNV Industrie en Voeding

Indertijd menen vele christelijken, dat de belangen het best worden behartigd via de vrijwillige onderlinge steun, te weten de liefdadigheid. Anderen stellen, dat het christendom juist vraagt om billijke verhoudingen, zodanig dat er sprake is van wederkerigheid. Dat wil zeggen, iedereen wordt in staat gesteld om zijn roeping volgen. Het afdwingen van recht vereist propaganda en zo nodig actie voeren1. Berusting is slechts de laatste uitweg, nadat de sociale strijd faalt. Kennelijk moet het verlangen naar harmonie toch niet worden overschat. Trouwens, de toenmalige maatschappij werd veel meer dan nu gedomineerd door rangen en standen. Het is al heel wat, dat de PC verbonden Patrimonium en de CNWB algemeen zijn, en niet stands-gebonden. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw klaagt Kater, dat het politieke parlement onvoldoende opkomt voor de belangen van de loonwerkers.

Maar men houdt elkaar vast. Men voelt zich verschillende organen van hetzelfde lichaam, die elkaar nodig hebben2. In 1891 komen de protestantse partij ARP en haar leider A. Kuyper tegemoet aan deze klacht door tezamen met Patrimonium een congres te organiseren over het sociale beleid. Omgekeerd levert Kater soms kritiek op de werkers, wanneer zij onrealistische looneisen stellen. Dat verleidt de socialist J. Oudegeest er toe om Kater te betichten van "arbeidershaat"! Toch stagneren de algemene bonden Patrimonium en CNWB, kennelijk omdat de belangen conflicten tussen de werkers en de ondernemers verlammend werken op de activiteiten.

In 1909 wordt het CNV opgericht. De voorgaande column heeft de beginjaren van het CNV geschetst. De huidige column zal dit thema verder uitdiepen, en de hele ontwikkelingen tussen 1918 en 1980 behandelen. Daarbij blijft de nadruk liggen op het belang van de moraal voor het CNV, alsmede op de manier waarop het zich onderscheidt van het NVV.


De revolutionaire woelingen en hun nasleep

Het CNV organiseert enkel de loonwerkers, en is daarom een stands organisatie. Zelfs predikanten krijgen er geen plaats. Toch blijkt de harmonie gedachte binnen het CNV duidelijk, wanneer aan het einde van de Eerste Wereldoorlog overal in Europa revolutionaire woelingen ontstaan. In 1918 eisen ook de Nederlandse sociaal-democraten de staatsmacht op, hoewel zij een parlementaire minderheid zijn. Het CNV en de algemene protestantse verbonden vormen snel een comité van actie, dat de werkers mobiliseert tegen deze poging. Het comité zal ook in de volgende jaren actief blijven. Inderdaad blijft de maatschappelijke toestand nog jarenlang onrustig. Tevens stijgt van 1916 tot 1921 het CNV ledental van 21.000 naar 76.000. De macht groeit. Kenmerkend is ook, dat de confessionele vakbeweging afwijzend staat jegens stakingen met een politiek motief, in tegenstelling met de socialistische NVV.

Maar toch, onder invloed van de revolutionaire tijdgeest wankelt de moraal van het CNV. Kennelijk kan men zich niet onttrekken aan de opwinding bij de socialistische collega's. Nu moet worden erkend, dat in de jaren na de Eerste Wereldoorlog de roep om verandering groot is. Europa had sinds eeuwen niet meer de massa vernietiging op een dergelijke schaal meegemaakt. Het vertrouwen in de bestaande orde is ernstig geschokt, en de bevolking staat open voor politieke alternatieven. In diverse Europese staten komen socialistische regimes aan het bewind, al dan niet permanent. Ook in andere staten is de beweging voor de socialisatie van de economie sterk.

Binnen de confessionele zuilen ontstaat er steun voor economische hervormingen, met name gericht op ordening. Deze stroming beweegt mee met de tijdgeest, liever dan zich er tegen te verzetten. Echter zij wil het private eigendom behouden, en voelt dus weinig voor socialisatie. Als alternatief wordt dan de ordening via bedrijfs-organisatie (afgekort BO) aanbevolen. Aldus start professor J. Veraart een initiatief om het rooms-katholieke (afgekort RK) bedrijfsleven te ordenen in bedrijfschappen3.

Foto van flesopener Vervoersbond CNV
Figuur 2: Flesopener
   Vervoersbond CNV

In deze tijdgeest is het wellicht begrijpelijk, dat de PC verbonden van loonwerkers in hun manifest tegen de revolutie stellen, dat er een nieuwe tijd is aangebroken, die vraagt om ingrijpende sociale hervormingen4. De PC verbonden nemen daarmee een duidelijk radicaler standpunt in dan hun geestverwante ondernemers en politici. Dit geldt zeker voor het CNV. Al blijft het de klassenstrijd verwerpen, het interpreteert de economie nu wel vanuit een standsdenken. Dit is een morele omslag. Vanaf 1918 wordt de band tussen het CNV en de algemene verbonden Patrimonium en CNWB minder hartelijk. Dit is deels een competentie strijd, omdat allen actief zijn in de vak-organisatie. Maar ook vinden de algemene verbonden, dat het CNV te weinig doet aan de geloofs belijdenis. Het kenmerkt de PC zuil, dat men de pijn verzacht door elkaar nog te treffen in de Commissie van Samenwerking. Die organiseert onder andere cursussen.

In de jaren direct na de Eerste Wereldoorlog begint de politiek met de opbouw van de sociale zekerheid. De vakbeweging krijgt medezeggenschap aangeboden, bijvoorbeeld in de Hoge Raad van de Arbeid. In het streven om de loonwerkers te kalmeren doen de ondernemingen grote concessies, zoals de invoering van de 45-uren werkweek. Dit soort economische hervormingen blijkt later ten dele prematuur te zijn. Vermoedelijk schept al deze vooruitgang overspannen verwachtingen bij de prille vakbeweging. Want aan het einde van de twintiger jaren raakt het CNV teleurgesteld in de christelijke zuil. Bijvoorbeeld wil het dat de kerken propaganda gaan voeren voor het CNV, maar die weigeren dat 5.

In 1929 breekt mondiaal een economische crisis uit, allereerst in de Verenigde Staten van Amerika. Deze crisis bereikt ook Europa, zij het met enige vertraging. In Nederland kiest de PC politiek voor een beleid van bezuiniging en bestedings beperking. Het CNV begint dan tegen te stribbelen. Het argumenteert dat er een overproductie is, zodat matiging onnodig is. Kennelijk werpt het denken van de econoom J.M. Keynes zijn schaduw vooruit. Des al niettemin is dit onmiskenbaar een moreel conflict binnen de PC zuil6. Illustratief is de verhouding tussen het CNV en J.R. Slotemaker de Bruine, ooit een voorman van de algemene CNWB. In de jaren 30 werkt Slotemaker de Bruine als minister mee aan economische bezuinigingen. Bij hem is geen sprake meer van de verering, die het CNV rond 1910 nog toonde voor hun minister S. Talma. Het CNV volgt ook de ARP politicus C. Smeenk, tevens voorzitter van Patrimonium, met argwaan7.

Ook blijft het CNV klagen, dat de PC partijen ARP en CHU de belangen van de loonwerkers onvoldoende behartigen. Het CNV gaat op afstand van de PC politiek, en noemt zich politiek neutraal. Merkwaardiger wijze proberen tòch toon-aangevende CNV leiders (Smeenk, Schouten, Kruithof) in de parlementaire fractie van het ARP te komen8. Het materialisme van het CNV verleidt in 1917 de PC ideoloog A. Kuyper tot de uitspraak, dat het CNV weinig doet, wat "het Christelijk karakter van het verbond doet uitkomen". In 1918 publiceert het CNV een eigen sociaal programma, waarin het vraagt om ingrijpende hervormingen. Dit alles is een fascinerende ontwikkeling. Uiteraard zal elke moraal geleidelijk veranderen. Maar wanneer een moraal omslaat binnen een korte periode, zoals gebeurt bij het CNV tussen 1915 en 1930, dan is zij kennelijk niet bijster duurzaam. Wellicht leent de vakbeweging zich toch slecht voor pluralisme.

Anderzijds bouwt het CNV al snel een goede relatie op met de RK vakbeweging, sinds 1925 belichaamd in het RKWV. Trouwens, dit ligt voor de hand. De relatie met het NVV is gecompliceerd. Voorlopig blijft die relatie nog slecht, maar dat komt vooral door het radicale beleid van diens voorzitter R. Stenhuis. Bijvoorbeeld staken in 1924 de socialistische textiel arbeiders. Hun confessionele collega's blijven werkwillig, en worden dan het slachtoffer van grove socialistische intimidatie9. Stenhuis zelf beledigt regelmatig het CNV en diens bestuurders10. Als in 1928 de bedaarde E. Kupers de voorzitter van het NVV wordt, verbeteren geleidelijk de relaties met de confessionele centrales. Daarmee vervaagt de scheidslijn tussen de diverse morele posities, en gaat zij vooral lopen tussen loonwerkers en ondernemers!


De periode van het corporatisme

De aanhoudende conflicten binnen de PC zuil doorkruisen het harmonie denken. Men wil dit probleem oplossen. Al bij aanvang van de twintigste eeuw pleiten diverse PC predikanten voor een corporatieve inrichting van de economie11. Dit wordt gepresenteerd als een vorm van solidariteit tussen de loonwerkers en de ondernemers, en een samenwerking van arbeid en kapitaal. In 1910 stelt de toenmalige CNV voorzitter Diemer, dat "het einddoel moet zijn de publieke bedrijfs-organisatie" (afgekort PBO)12. Echter de tijd is nog niet rijp, want er blijft onenigheid over de vorm. Duidelijk is dat het systeem natuurlijk moet ontstaan, zodat het zelf-organisatie is. De soevereiniteit van kringen moet worden gerespecteerd. Dit is een ernstig obstakel, want de loonwerkers hebben weinig interesse voor de BO, en de ondernemers zijn zelfs furieus tegen!13 Dit maakt het enthousiasme bij de CNV top nogal onbegrijpelijk.

Velen zien in de opkomst van de collectieve arbeids overeenkomst (afgekort CAO) een stap op weg naar verdere bedrijfsorganisatie. Smeenk voelt wel iets in winstdeling door de loontrekkers14. Sommigen zien de PBO als een middel om de concurrentie tussen de ondernemers te temperen. Zij vinden die concurrentie moreel verwerpelijk! In 1937 wordt een nieuwe poging tot verbroedering gedaan middels de oprichting van het Convent der christelijk sociale organisaties15. Het omvat loonwerkers, ondernemers, middenstanders en boeren. Het Convent zoekt de samenwerking, maar de onderlinge verschillen blijken groot te zijn. Opnieuw wordt de CP zuil geconfronteerd met de menselijke tekortkomingen. Het CNV stelt verregaande eisen. Men wil niet enkel medezeggenschap over het sociale beleid, maar ook over het economische beleid (investeringen, prijsstelling en dergelijke)!

Foto van theelepel CNV vakantie oord Putten
Figuur 3: theelepel CNV
     Vakantie oord Putten

Een man als Smeenk, die links staat in de ARP fractie, meent dat ondernemingen kunnen worden geleid simpelweg door goed boekhouden. Als maar alle financiële en economische informatie beschikbaar is, dan zullen de vakcentrales en de ondernemers tezamen het objectief beste besluit kunnen nemen. De loonhoogte mag niet het resultaat zijn van een machtsstijd. Smeenk onderschat met deze voorstelling van zaken nogal het belang van ondernemers-vrijheid en -initiatief16. In christelijke termen, ook de ondernemer heeft het recht om zijn roeping te volgen. Kennelijk heeft de linker vleugel van de PC zuil toch de neiging om de ondernemers te knevelen. Daaraan moet worden toegevoegd, dat in de jaren 30 een aantal externe factoren eveneens dringen in de richting van BO. Met name moet hier weer de economische depressie worden genoemd, die sinds 1929 woedt. Zij smoort in alle Europese staten de vrijhandel17.

In 1940 wordt Nederland bezet door het fascistische leger van Duitsland. Het nieuwe regime installeert formeel het corporatisme ook in Nederland, maar in feite ontstaat er een informeel systeem van geschipper. Een belangrijk effect van de bezetting is, dat de diverse zuilen nu een gedeelde vijand hebben, en daardoor nader tot elkaar komen. Al in 1943 vormen de leiders van het ondergrondse CNV, NVV en RKWV tezamen de Raad van Vakcentralen. Ook raken de leiders van de vakbeweging in gesprek met de ondernemers. Aldus wordt al tijdens de bezetting de blauwdruk opgezet voor een corporatief systeem, inclusief de PBO. De oprichting van de Stichting van de Arbeid in 1944 is de mijlpaal, die deze ontwikkeling markeert.

Direct in 1945 gaat de nieuwe rooms-rode regerings coalitie bouwen aan de PBO, met hartelijke instemming van de vakcentrales. Echter het maatschappelijk draagvlak voor de PBO blijft gering. Slechts in enkele bedrijfstakken, zoals de landbouw, wordt de PBO een succes. In feite wordt het belangrijkste orgaan van de nieuwe ordening de Sociaal Economische Raad (afgekort SER). Deze speelt een belangrijke rol in de geleide loon- en prijs-politiek, die eveneens een pilaar van de nieuwe ordening is. In het eerste na-oorlogse decennium zitten ARP en CHU vaak in de oppositie. Hun bijdrage aan de PBO blijft dus beperkt. Bijvoorbeeld de nieuwe ARP voorman Jelle Zijlstra denkt dat de PBO zal mislukken18.


De jaren van wederopbouw

De na-oorlogse ordening van de economie betekent dat de vakbeweging is geïntegreerd in het bestuurlijke systeem. De centrales zijn machtige instellingen geworden. Al in de vroege jaren 30 was het ledental van het CNV gestegen tot ruwweg 110.000. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Nederland in snel tempo geïndustrialiseerd, en al in 1950 heeft het CNV ruwweg 160.000 leden. Feitelijk staan in de SER de standen van werkers en ondernemers tegenover elkaar. Het standsdenken is dus gehandhaafd. Het conflict van de materiële belangen is geïnstitutionaliseerd. Terecht klaagt de toenmalige CNV voorzitter M. Ruppert dat daardoor de verbroedering tot één gemeenschap onmogelijk wordt.

Echter zijn standpunt is nogal dubbelzinnig. Want ook beweert Ruppert dat de vakbonden moeten worden geleid door mensen uit de arbeiders-stand. Hoger opgeleiden zijn daarvoor ongeschikt: "Van hetgeen die [vak-]beweging bezielt en van wat er in die beweging omgaat, plegen ze ook geen notie te hebben". Het probleem is hier, dat vele vakbonds bestuurders weinig meer onderwijs hebben genoten dan de lagere school. Daardoor hebben zij moeite om maatschappelijke ontwikkelingen te overzien19. Zelfs meent Ruppert (die het gezicht is van het CNV, en dus diens spreekbuis) dat de bloei van de vakbeweging juist gelegen is in haar karakter van stands-organisatie. Immers een stand kan zich enkel maatschappelijk verheffen als collectief20. Zijn opvatting staat op gespannen voet met de PC moraal van de persoonlijke verhouding tot God.

Als inderdaad de stand bepalend is voor het karakter van de vakbeweging, dan is de organisatie naar levensbeschouwing overbodig. Dan zou een eenheids vakcentrale de voorkeur hebben. Weliswaar is er in de na-oorlogse jaren inderdaad een streven naar eenheid. Het NVV heeft zijn toon gematigd, en zoekt toenadering tot de confessionele centrales. Maar ondanks de politieke rooms-rode coalitie is deze poging tot eenheid bij voorbaat mislukt door de onwil van de RK zuil. Het is opvallend dat nu ook de protestantse loonwerkers, die sinds Kater open staan voor eenheid in de vakbeweging, de voorkeur geven aan hun eigen zuil. Sommigen geloven nog steeds, dat het CNV kan bijdragen aan de verspreiding van de protestantse moraal21.

Des al niettemin zijn in de jaren van de wederopbouw de ethische verschillen tussen de vakcentrales kleiner geworden. Met name komt dat, doordat het NVV de retoriek van de klassenstrijd heeft gematigd. Indertijd kiest de sociaal-democratie voor het doorbraak-socialisme, dat een plaats wil bieden aan de christelijke levensbeschouwing. Nu de profilering op principes niet meer lukt, moet het CNV zijn bestaan te rechtvaardigen door diensten te leveren. Denk aan vakantie oorden, tijdschriften, verzekeringen, cursussen, en zelfs film productie. Ook gaat men de pas opgerichte ondernemings raden (afgekort OR) ondersteunen met kennis en ervaring. Men probeert de OR te verzoenen met het centralisatie model van de vakbeweging. In een eerdere column over de missie van de vakbeweging is al aangetoond, dat tijdens de opbloei van de verzorgingsstaat de vakbeweging in een milde existentiële crisis geraakt.

Het falen van de PBO is een bittere pil voor het CNV, dat sinds ruim een halve eeuw hierin zijn ultieme bestaansgrond zag. Het aantal leden is nog wat gegroeid, en stabiliseert dan rond 230.000 (1965). Indertijd worden veel werkers enkel lid van het CNV uit gewoonte. Zij weten niet meer hoe het CNV zich moreel onderscheidt van de andere centrales22. In 1963 probeert het CNV nog om tezamen met het Convent een sociaal programma op te stellen. Maar het lukt de PC organisaties niet om onderling op één lijn te komen. Het Convent is niet meer dan een bezinningscentrum geworden. Overigens onderhoudt het CNV contact met de kerken. Vanaf 1950 is er de stichting Kerk en industrie, die industrie-predikanten uitzendt. In de late jaren 60 ontstaat de commissie Kerk en vakbeweging, die overlegt met alle vakcentrales23.

In 1965 maakt het RK NKV (de opvolger van het RKWV) zich los van de diocesane bonden. Men zou menen dat nu wordt gestreefd naar een fusie tussen NKV en CNV. Helaas komt het zover niet, want in 1966 waait vanuit de Verenigde Staten de radicale New Left beweging over Europa. In de volgende decennia stort zij de maatschappij in een toestand van morele verwarring, ook in Nederland.


De periode van de New Left

In deze paragraaf wordt afgezien van een algemene beschrijving van de maatschappelijke gevolgen, die de opkomst van de New Left heeft. De belangstellende lezer kan dit naslaan in een voorgaande column. Kenmerkend is een relativering van het bestaande gezag, en een roep om democratisering van de maatschappelijke instituties. Dit heeft funeste gevolgen voor ieder, die een wankele moraal heeft. Bijvoorbeeld radicaliseert het NKV razendsnel en verwijdert zich ideologisch van het CNV. Ook het geloofsafval wordt er door versneld. In 1970 analyseert het CNV haar eigen moraal, en concludeert dat het evangelie moet worden uitgedragen24. Het evangelie verlangt een wederzijdse verantwoordelijkheid. Vanaf 1971 ook laat het CNV zijn beleid vaststellen via de ledendemocratie.

Foto van asbak NCGB
Figuur 4: Asbak NCGB

Jarenlang hebben CNV, NKV en NVV hun beleid onderling afgestemd in het Overleg-orgaan, de opvolger van de Raad van Vakcentralen. Echter ook het NVV radicaliseert door de komst van New Left. Zelfs gaat het de verantwoordelijkheid voor de bestaande orde afwijzen. Men kan dit nalezen in de zonet genoemde column. Toch lukt het de drie vakcentrales in 1967 en 1971 nog om een gezamenlijk actie-programma te formuleren. In 1969 wordt J. Lanser de nieuwe CNV voorzitter, en hij probeert het CNV te voorzien van een helder profiel. De ideeën van Lanser zijn belangrijk, omdat juist in die periode de maatschappelijke onrust zijn hoogtepunt bereikt. Het CNV moet dan besluiten nemen, die bepalend zijn voor de verre toekomst van de centrale.

De retoriek van Lanser komt soms wonderlijk over, wat wellicht is te wijten aan de tijdgeest. Zo stelt hij, dat "economisch gewin geen doelstelling is, maar middel tot instand houding van een gemeenschap, die dienstbaar wil zijn aan de samenleving"25. En Lanser distantieert zich regelmatig van het verlangen naar arbeiders zelfbestuur. Nu de PBO is mislukt, zoekt Lanser de oplossing in het gemeenschappelijk ondernemingsbestuur. Daarbij moeten de bedrijfsgenoten tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor alle besluiten. In die zin zoekt Lanser aansluiting bij de gedachten van Ruppert. Kennelijk denkt hij daarbij aan vakbonds vertegenwoordigers in de Raad van Commissarissen26. Aldus kunnen de arbeidsverhoudingen menswaardiger worden.

Met andere woorden, de loonwerkers vormen tezamen de onderneming, en zijn daarom de werkelijke eigenaar27. De vakbeweging moet deze ontwikkeling stimuleren, en dat vergt een maatschappij kritische opstelling (nog zo een mode woord van toen). Uiteindelijk moet de economische orde een andere structuur krijgen. Bijvoorbeeld is het billijk dat de loonwerkers delen in de vermogens-aanwas van de onderneming. De onderneming kan dit invullen door een sociaal statuut op te stellen. De maatschappelijke doelen mogen geen sluitpost zijn. Volgens Lanser oefent hier het mensbeeld (de moraal) invloed uit28. In een toespraak van 1974 sluit Lanser af met een uitspraak van Jezus: "Zie. Ik maak alle dingen nieuw". Dat is voor hem de opdracht van het CNV29. Net zoals in 1918 wordt het CNV meegesleept door de maatschappelijke woelingen, nu van New Left.

In de jaren 70 overleggen de drie vakcentrales over de vorming van een overkoepelende federatie, de Federatie van Nederlandse Vakverenigingen (afgekort FNV), die de samenwerking verder moet intensiferen. In dit overleg wil het CNV vasthouden aan zijn principes, en niet verder gaan dan een losse federatie. Daardoor kan het tenslotte niet tot overeenstemming komen met het geradicaliseerde NKV en NVV. In 1975 mislukt het formuleren van het gezamenlijke actie-programma, en in 1976 ziet het CNV af van deelname in de FNV. Het NKV gaat alleen in zee met het NVV30. Daarmee komt tevens een einde aan organen zoals de commissie Kerk en vakbeweging. En het CNV verandert zichzelf nu in een interconfessionele centrale. Overigens fuseren in dezelfde periode de organisaties van PC en RK werkgevers wèl, in het NCW.


Evaluatie

De huidige column wil de betekenis van de moraal binnen het CNV onderzoeken. Het CNV vertaalt de christelijke leer in de waarden gerechtigheid en broederschap. In de practijk blijken deze waarden neer te komen op nogal eenzijdige eisen, die de loonwerkers in staat moeten stellen om hun roeping te volgen. Bovendien heeft de tijdgeest veel invloed op de invulling van die waarden. Aldus is het profiel van het CNV niet bepaald een baken op zee. Des al niettemin, ondanks deze conclusie blijkt het CNV zich toch gunstig te onderscheiden ten opzichte van het socialistische NVV. Het CNV houdt meer oog voor de belangen van de andere bedrijfsgenoten, en dat leidt tot een betere inschatting van de reële verhoudingen. Aldus worden de CNV leden niet nodeloos opgezadeld met hoge kosten en met zinloze arbeidsconflicten. Maar wellicht is dit meer een kwestie van gezond verstand dan van moraal31.

  1. Zie p.23 in De christelijk sociale beweging (1955, Christelijk Nationale Bibliotheek) van R. Hagoort. Indertijd heeft onder andere S. Talma dit standpunt met nadruk uitgedragen. Ook M. Ruppert op p.11 in het tweede deel van De Nederlandse vakbeweging (1953, De Erven F. Bohn N.V.) verdedigt dit standpunt. Hij stelt het zodanig, dat de vakbeweging specifiek de roeping van de loonwerkers verdedigt. Daarmee impliceert hij, dat zij in de loonstrijd vijandig is jegens de roeping van ondernemers en kapitaal-eigenaren. Wel erkent hij, dat soms de eisen van de vakbeweging zondig zullen zijn, dat wil zeggen, strijdig met de billijkheid. (terug)
  2. Zie p.4 in het tweede deel van Christelijk-sociale beginselen (Uitgeverij van J.H. Kok NV, 1936) door C. Smeenk. Op p.60 stelt Smeenk dat binnen de christelijke gemeente geen standen mogen bestaan, vanwege het broederschap. (terug)
  3. Op p.358 in Met ontplooide banieren (1950, N.V. drukkerij Edecea) stelt H. Amelink inderdaad, dat de propaganda voor de bedrijfsorganen (BO) vooral een reactie is op de leuze voor socialisatie. De BO wordt aangeboden als de minste van twee kwaden. Wanneer na enkele jaren de strijd voor socialisatie is ingezakt, verzandt eveneens de beweging voor de BO. (terug)
  4. Zie p.81 en verder in Met ontplooide banieren van H. Amelink. (terug)
  5. Zie p.107 en verder, alsmede p.137 in Met ontplooide banieren. Ook in de volgende decennia zal het CNV regelmatig klagen dat de PC kerken zich onvoldoende willen inspannen voor de opbouw van het CNV. In de RK zuil ligt deze kwestie geheel anders, want daar verbieden de bisschoppen het lidmaatschap van andere vakcentrales dan het eigen RK Werkliedenverbond. De keerzijde van de medaille is dat het RKWV een priesterlijk toezicht op het eigen beleid moet accepteren. Op p.149 vermeldt Amelink dat in 1929 het CNV een eigen brochure uitbrengt voor mensen die PC belijdenis doen. De bedoeling is dat de predikanten die brochure gaan verspreiden onder hun gemeenteleden. In de jaren 30 daalt de belangstelling voor de brochure (onder predikanten?). (terug)
  6. Zie p.157 en verder in Met ontplooide banieren. Indertijd willen ARP en CHU de staatsschuld niet nog verder laten oplopen. Pas na de Tweede Wereldoorlog raakt de grote staatsschuld algemeen geaccepteerd. Overigens is men toen daarmee te zeer doorgeschoten, en wil men tegenwoordig toch de staatsbegroting in evenwicht houden. Dit lijkt bij nader inzien inderdaad de meest redelijke keuze. (terug)
  7. Voor de verering jegens Talma zie Amelink op p.62-63 in Met ontplooide banieren. Op p.169 wordt vermeld dat Slotemaker de Bruine zich verdedigt tegen de kritiek van CNV voorzitter B. Kruithof (1916-1935). Op p.345 stelt Amelink over Smeenk: "De band met de vakbeweging was langzamerhand losser geworden". (terug)
  8. Zie p.307 en 310 in Met ontplooide banieren. Op p.309 vermeldt Amelink, dat een ARP politicus klaagt over het tegen elkaar opbieden van de diverse vakcentrales. Omgekeerd zegt in 1912 een CNV leider, dat "het vertrouwen in de rechterzijde (ARP, CHU) is geschokt" (p.312). Zie p.342 voor de pogingen van CNV leiders om een politieke loopbaan te starten in de ARP. Merk op dat al een kwart eeuw eerder Kater vroeg om werkmans leiders in de ARP fractie. Het citaat van Kuyper staat op p.344. Hij schrijft ook nog: "Geen toon van hoger leven klinkt er u tegen. Het kan niet lager staan dan 't staat". Uiteraard toont zich Amelink gegriefd. Het ARP Kamerlid Smeenk meent in 1925, dat de CNV leiders nog persoonlijk moeten groeien: "niet eenzijdig sociaal-politiek ontwikkeld, maar breder georiënteerd, in staat, ook over vraagstukken van staatsbelang zich een oordeel te vormen" (p.346). Zelfs speelt het CNV met de gedachte om zelf een arbeiderspartij op te richten! (p.349) (terug)
  9. Zie Amelink op p.282 in Met ontplooide banieren. Hij noemt het terreur. Wanneer de confessionele werkers naar en van hun werk gaan, worden zij gevolgd door honderden socialisten. Mishandeling komt wel eens voor. Ook wordt er gepost bij de woningen van werkwilligen. Zelfs de vrouwen en kinderen van werkwilligen worden achtervolgd. (terug)
  10. Op p.283 in Met ontplooide banieren wordt een tekst van Stenhuis geciteerd: "De heeren die de leiding der confessioneele vakbeweging hebben, zijn geneigd iederen dag mee te helpende vakbeweging den nek om te draaien en daarbij met een oprecht gezicht te verzekeren, dat ze haar willen verdedigen. Dubbelhartigheid en onoprechtheid behooren bij hen wier hart neigt naar verraad". En in 1925 schrijft het tijdschrift van het NVV over de confessionele vakbeweging (p.289): "Niet van God maar van het goud hebben deze lieden de banier hooggehouden. Zij zijn geen christenmannen, doch brutale profanateurs, die God misbruiken en Jezus beledigen, om hun heilloos werk te verrichten. (...) Het Christelijk beginsel moet door de Christelijke arbeiders worden gered uit de handen van de scharrelende en konkelende politici en vakverenigingsleiders, die met hun lippen belijden wat hun hart niet meer mint". Wie dit leest, gaat toch anders aankijken tegen de moraal van het toenmalige NVV. Amelink tekent nog aan, dat het CNV enkel tot staken bereid is bij een uiterste noodzaak. In een eerdere column over de vakbeweging is uitgelegd, dat het NVV hoopt op successen door langdurig (vele maanden lang) te gaan staken. Het NVV verliest de meeste van deze gigantische stakingen. Oudegeest geeft de schuld daarvan aan CNV en RKWV, maar dat is ongeloofwaardig. Het zijn uiteindelijk de NVV leden, die de enorme kosten van deze experimenten moeten dragen. Vanaf het einde van de jaren 20 komen zulke grote stakingen zo goed als niet meer voor. (terug)
  11. Zie p.127 en verder in Christelijk-sociale beginselen II. (terug)
  12. Zie p.351 en verder in Met ontplooide banieren. Diemer vindt dit zelfs belangrijker dan de verhoging der lonen en de arbeidstijd verkorting! (terug)
  13. Zie p.352 in Met ontplooide banieren. (terug)
  14. Zie p.141 en verder in Christelijk-sociale beginselen II. Merkwaardig is ook, dat Smeenk de voorkeur geeft aan de BO boven de ondernemingsraad (p.243). Hij acht de mededinging in het bedrijfsleven moreel verwerpelijk, bijvoorbeeld omdat men elkaar dood-concurreert. Aldus heeft de BO morele en sociale voordelen. Op p.61 in De Nederlandse vakbeweging II stelt ook Ruppert, dat het bedrijfschap de economische kring is (dus kennelijk niet de onderneming). Zelfs wil hij dat het bedrijfschap de CAO kan vervangen door een loonverordening (p.67). Het is 1953, en men koestert nog de gedachte van ordening. (terug)
  15. Deze informatie is afkomstig van De christelijk sociale beweging, op p.7, p.173, en p.263 en verder. Ook Amelink vermeldt dit op p.210 in Met ontplooide banieren. (terug)
  16. Zie p.72 in Christelijk-sociale beginselen II. Op p.234 pleit Smeenk voor vertegenwoordigers van de vakbeweging in de Raden van Commissarissen. Overigens is Smeenk zich bewust van het belang van ondernemers-vrijheid (p.237), en van de onmogelijkheid om de economische ontwikkelingen te voorspellen. Maar per saldo denkt hij toch dat deze aspecten verenigbaar zijn met het PBO. Amelink is een warm voorstander van het PBO. Zie p.360 en verder in Met ontplooide banieren. Ruppert stelt op p.69-70 in De Nederlandse vakbeweging II zelfs: "De kapitaalverschaffer verstrekt zijn kapitaal, maar treedt daar mede niet de kring van de onderneming binnen, indien hij althans niet tevens ondernemer is. Hij blijft waar hij is". Ruppert klaagt vervolgens over de macht van het kapitaal. Hij wil zelfs, dat de werkers mogen mee-beslissen over de benoeming van de directeur (p.74)! Smeenk, Amelink en Ruppert lijken allen te overzien, dat de factor arbeid geen drager is van het bedrijfsrisico, in tegenstelling met de factor kapitaal. Bij een faillissement verliezen de loonwerkers geen inkomen, maar zij moeten slechts overstappen naar een andere werkgever. Daarom is er geen reden om hen economische zeggenschap te geven.
    Klaarblijkelijk voelen sommigen in de PC zuil een drang om de maatschappij ingrijpend te hervormen. Zij putten hun inspiratie uit het Messiaanse karakter van het christendom. De mens zal ooit worden herboren, en legt dan zijn zonden af. Uw columnist voelt weinig voor deze interpretatie van de wedergeboorte, omdat zij de menselijke natuur negeert. (terug)
  17. De Nederlandse landbouw raakt in de problemen, doordat de export inzakt. Vervolgens gaat de staat de boeren steunen door middel van subsidies en prijsgaranties. Naarmate de depressie langer duurt, groeit de werkloosheid. Dan gaat de staat ook investeren in grote projecten voor werkverschaffing en werkverruiming. Op die manier wordt de Nederlandse economie vanzelf geordend. Bovendien is in Italië en Duitsland het fascisme aan de macht gekomen, dat kiest voor corporatisme in de economie. Zeker in Duitsland is die aanpak ogenschijnlijk succesvol. Dat heeft invloed op de Nederlandse opvattingen. (terug)
  18. Zie Per slot van rekening (1992, Uitgeverij Contact) van J. Zijlstra. Overigens behoort Zijlstra tot een nieuwe generatie van politici, die nauwelijks laat blijken te zijn geïnspireerd door het evangelie. De predikanten verdwijnen uit de actieve politiek, en dat is te merken. (terug)
  19. Het betoog over bondsleiders uit eigen kring wordt gehouden op p.109 en verder in het tweede deel van De Nederlandse vakbeweging van M. Ruppert. De oproep tot verbroedering is te vinden op p.188 en verder. Op p.6 betoogt Ruppert, dat de vakbeweging een pluriform instituut is, dat zowel hand- als hoofdwerkers organiseert. Aldus blijft onduidelijk, waarom niet een academicus de beste leider van het CNV zou kunnen zijn. Wie zijn redenatie volgt, zou bijvoorbeeld ook moeten pleiten voor arbeiders-predikanten. De vakcentrales proberen om de kennis lacune van hun bestuurders te vullen via eigen kaderscholen. (terug)
  20. Zie p.11 in het eerste deel van De Nederlandse vakbeweging (1953, De Erven F. Bohn N.V.) van M. Ruppert. Ruppert stelt dat bijvoorbeeld de landarbeiders lastig zijn te organiseren, omdat zij boer kunnen worden, waardoor zij uitzicht hebben op individuele verheffing. (terug)
  21. Zie p.34 in De christelijk sociale beweging. Hagoort denkt dat de herkerstening het best is gediend met een ideologisch zuivere organisatie. Hij staaft zijn visie met citaten uit de Bijbel. Hij tekent daarbij aan, dat in 1946 de Synode van de Nederlands Hervormde Kerk geen plaatsvervangende functie ziet weggelegd voor de vakbeweging. Daarom is lid worden van het CNV geen verplichting (p.39). Volgens Ruppert op p.143 in De Nederlandse vakbeweging I werd het CNV in de na-oorlogse jaren zelfs tegengewerkt door veel Nederlands Hervormde predikanten. Hagoort en Ruppert suggereren, dat de predikanten socialistische sympathieën hebben! Volgens Ruppert was na de Tweede Wereldoorlog een eenheids vakbeweging niet mogelijk, omdat het NVV niet positief het christendom wil aanvaarden (p.100). Zelfs vindt Ruppert het in 1949 terecht, dat de Nederlandse christenen het interconfessionalisme hebben afgewezen (p.127). Het confessionalisme heeft sterke centrales gemaakt van het CNV en het RKWV. Op p.186 in De Nederlandse vakbeweging II beweert Ruppert dat werkers bondslid worden uit ethische motieven, en minder uit egoïsme. Uw columnist denkt dat dit slechts waar is voor een kleine minderheid. Ook Smeenk stelt op p.165 in Christelijk-sociale beginselen II, dat het CNV een pressie groep moet zijn voor het christendom. Uw columnist heeft de indruk, dat het vasthouden aan de verzuiling vooral gemakzucht en geestelijke luiheid is. In Duitsland heeft Hitler de vakbeweging gelijk geschakeld, en na de Tweede Wereldoorlog blijven de verschillende levensbeschouwingen verenigd binnen één centrale, de DGB. Dus het kan wel. (terug)
  22. Zie p.49 in Beweging in beweging (1979, NV Drukkerij Edecea) van K. Dijkstra. (terug)
  23. Zie p.117 in Beweging in beweging. (terug)
  24. Zie p.49-50 in Beweging in beweging. (terug)
  25. Zie p.53 in Mondige mensen (1975, Uitgeversmaatschappij J.H. Kok) van J. Lanser. Men vraagt zich af wat er zo overblijft van de roeping van de aandeelhouders. Het boekje is een bundel van enkele van zijn artikelen, uit de periode 1967-1975. Uw columnist kocht het ooit tweedehands, toen de Utrechtse bibliotheek haar magazijn opruimde. Hij las het 14 jaren terug voor het eerst. Toen al oogde de inhoud enigszins wereldvreemd. (terug)
  26. Zie p.81 in Mondige mensen. Aldus krijgt de OR een geestverwante aanspreekpartner in de leiding. Op p.10 noemt Lanser dit de democratisering van de onderneming. Op p.17 beroept Lanser zich letterlijk op zijn voorganger M. Ruppert, die speelde met soortgelijke gedachten. Op p.35 beweert Lanser dat de aandeelhouders weinig risico lopen, wegens de bedrijfsplanning. Dit is een onderschatting van de economische dynamiek en onzekerheid. (terug)
  27. Zie p.35 in Mondige mensen. Volgens Lanser vermaatschappelijkt de onderneming. De onderneming moet zorgen voor de ontplooiing van de werkers. De economie en de technologie mogen niet meer het primaat hebben. Het is niet helemaal duidelijk hoe Lanser zich de mede-verantwoordelijkheid van de loonwerkers voorstelt (p.50). Immers zij dragen geen risico. (terug)
  28. Zie p.28 in Mondige mensen, en uitgebreider op p.85 en verder. Het sociaal statuut wordt genoemd op p.14 en 30. (terug)
  29. Deze periode laat zien dat in het NVV nog steeds de radicale geest van Oudegeest en Stenhuis rondwaart. Want opnieuw vervalt het NVV in scheldpartijen en verdachtmakingen, althans diens machtige industriebond. Zie hiervoor Mensenwerk (1980, Uitgeverij Ambo bv) van G. Harmsen, J. Perry en F. van Gelder, nota bene een gedenkboek ter ere van de fusie van IB NVV en NKV. Op p.242 wordt Lanser schaamteloos belasterd: "De CNV top was op haar wijze actief: voortijdige compromis-voorstellen, achter de schermen voortdurend contact met broeders in den gelove in ondernemerskring, CDA en regering. Bij de eerste concessies van de ondernemers meteen roepen om de beëndiging van de acties. Het doet allemaal zeer vertrouwd aan. (...) Het bericht dat hij [Lanser] optrad als betaald adviseur voor OGEM en ook bij de ABN een functie had, maakte hem voor de stakers onmogelijk. Het verbijsterde ook zijn eigen leden". Het is een kwaadaardig verdraaide voorstelling van de realiteit. Het probleem is dat lasteraars wegkomen met hun wangedrag, omdat de meeste mensen uitgaan van goede trouw. Uw columnist, die zelf een tiental jaren FNV lid is geweest, waarvan 4 jaren kaderlid, voelt nu plaatsvervangende schaamte. Overigens kiest heel links Nederland onder New Left voor de polarisatie, waarbij de onverzoenlijke strijd wordt opgezocht. Men kan dat ook nalezen in een eerdere column over de vakbeweging in die jaren. (terug)
  30. De laatste decennia van het NKV zijn moeilijk te vatten. Gedurende ruim een halve eeuw had de RK vakbeweging een strenge moraal gehanteerd. Nog in 1954 verbieden de RK bisschoppen het lidmaatschap van het NVV, vanwege diens zedelijke normen. Maar tussen 1963 en 1975 verandert het NKV in een radicaal-utopische vakcentrale, die alleen in naam nog de RK leer aanhangt. Men krijgt de indruk dat de RK vakbeweging nooit meer in die leer heeft gezien dan het dictaat van de RK priesters. Kennelijk leidt zo een extern dictaat niet tot verinnerlijking. Overigens is het geval van het NKV niet uniek. In 1965 heft in Frankrijk de RK centrale CFTC zich op, om door te gaan als de radicaal-socialistische centrale CFDT. (terug)
  31. Hoewel dus het CNV een verstandiger sociaal-economisch beleid ontwikkelde dan het NVV, is ook het CNV allerminst vrij van fouten. De christelijke moraal werkt soms in de verkeerde richting. Bijvoorbeeld laat het CNV pas in 1959 de eis vallen dat gehuwde vrouwen niet moeten werken (p.71 in Beweging in beweging). Pas in 1971 omarmt het CNV de emancipatie. En indertijd treft men geen vrouwen aan in de bestuurskringen van het CNV en zijn bonden. Dijkstra doet dit af met de opmerking dat "vrouwen weinig belangstelling hebben voor vakbondswerk" (p.188). De maatschappij had inderdaad nog misstanden, die een voedingsbodem vormen voor het radicalisme van New Left en diens utopische moraal. (terug)