Enkele eerdere columns hebben de missie van de vakbeweging onderzocht. De huidige column bouwt hierop voort, echter met speciale aandacht voor de moraal. De protestantse vakbeweging is een vruchtbaar object van studie voor de rol van de zedelijke factor. De ontwikkeling van Patrimonium naar het CNV wordt beschreven. Met name kunnen de liberale en communautaire visies op de vakbeweging met elkaar worden vergeleken. De hoofdtekst wordt geïllustreerd met vele boeiende voorbeelden uit de practijk, die gemaks halve zijn ondergebracht in voetnoten.
De ervaringen met het Manchester kapitalisme in de 19-de eeuw hebben aangetoond, dat de economie enkel goed kan functioneren, wanneer de factor arbeid kan beschikken over een collectieve belangenbehartiging. Dankzij de collectieve organisatie van het personeel wordt de machtsverdeling in het onderhandelings proces over de arbeidsvoorwaarden evenwichtiger1. De vraag is nu hoe het overleg tussen ondernemers en hun personeel het beste kan worden geïnstitutionaliseerd. Uw columnist heeft dit geanalyseerd in een drietal teksten, waarbij de meeste aandacht uitgaat naar de sociaal-democratische vakbeweging. Er blijkt dat gedurende de 20-ste eeuw de vak-organisatie van de arbeidende stand bij tijd en wijlen ronduit slecht heeft gefunctioneerd. In Nederland ontspoort de vakbeweging zelfs gedurende de jaren 70 van de vorige eeuw, en veroorzaakt een merkbare schade aan het economische systeem.
Over de grenzen is de situatie niet beter. Kennelijk leidt de opkomst van vakbonden in de loonvorming tot perverse prikkels. In een stelsel op basis van loonbetrekkingen wordt de loonvorming niet alleen bepaald door de productiviteit, maar ook door de verdeling. Onder het Manchester kapitalisme legden de ondernemers hun dictaat op aan de factor arbeid2. En omgekeerd werd in de jaren 70 van de 20-ste eeuw het bedrijfsleven uitgeknepen door de bonden. Enigszins pervers is dat werkers zich niet bijster veel bekommeren om de continuïteit van hun onderneming. De bondsbestuurders doen dat nog minder. Aldus kan een bond ledenwinst boeken door extreem hoge looneisen te stellen. Inderdaad ziet men nogal eens dat de grootste bonden een politiek links-radicale kleur hebben, en onder sociaal-democratische of zelfs Leninistische invloed staan.
Het zou goed zijn, wanneer de belangen behartiging van de werkers wat meer rekening houdt met de toekomst van de onderneming. Dit is een lastige opgave, omdat het personeel niet te veel zeggenschap mag krijgen over de ondernemings strategie. Daarvoor is de factor kapitaal verantwoordelijk, omdat die immers de eigenaar is van de onderneming en dus bij uitstek de risico's draagt. Noodzakelijk is het vinden van een balans, die recht doet aan de belangen van alle bedrijfsgenoten. Er zijn allerlei manieren om de organisatie institutioneel in te vullen. De Gazet heeft diverse malen aandacht besteed aan de harmonieuze inrichting van het bedrijfsleven. Als de werkers goed zijn opgeleid, dan is de ondernemings raad (afgekort OR) een uitstekend platform voor medezeggenschap. Echter ook de organisatie op sectoraal (nationaal) niveau is nodig, teneinde de concurrentie op loonhoogte te verhinderen.
De meest bekende vormen van sectorale organisatie zijn de vakbond en het corporatisme. In twee columns is beschreven hoe Nederland na de Tweede Wereldoorlog overgaat tot de publiek rechtelijke bedrijfs-organisatie (afgekort PBO). In die teksten wordt geconcludeerd dat het PBO slechts een beperkt succes wordt. De ondernemers willen er niet aan, omdat de politiek te veel greep krijgt op de economie. En dat is fnuikend voor de efficiëntie. In de jaren 70 gaan ook de leidende politici inzien, dat de economische ordening verstikkend werkt op de dynamiek. Deze ervaringen diskwalificeren het rooms-rode beleid uit de jaren 50. Daarentegen willen de protestanten de harmonie verbinden met vrijheid. Zij waren nooit enthousiast over het rooms-rode corporatisme, en verkiezen de privaat rechtelijke bedrijfs-organisatie. Het probleem hierbij is natuurlijk, dat zonder staats-controle het algemeen belang wordt verwaarloosd.
Zo komt men toch weer uit op de stands-organisatie. De huidige column gaat verder dan louter de organisatie theorie van de vakbeweging. Er wordt tevens nagegaan hoe belangrijk de moraal is voor de doelmatige inrichting van de organisatie. Immers zonet is al geconstateerd dat bijvoorbeeld de protestants christelijke kerk (afgekort PC) een eigen ethiek heeft, die verschilt van de zedelijkheid binnen de rooms-katholieke kerk (afgekort RK) en van de sociaal-democratische klassenstrijd. De vakbond moet zich inspannen voor de geestelijke verheffing van zijn leden, naast hun materiële voorspoed. Aldus kan worden onderzocht welke toegevoegde waarde zielzorgers zoals predikanten hebben voor de organisatie. De relevantie van de moraal is momenteel een strijdpunt tussen de aanhangers van het liberalisme en het communautarisme. De vaderlandse geschiedenis kan enig licht werpen op deze controverse.
Met name christelijke groeperingen hebben zich ingespannen om instituties te bedenken, die positief inwerken op de bedrijfsharmonie. De huidige column is gewijd aan de pogingen, die Nederlandse christenen hebben gedaan om te komen tot een doelmatige bedrijfsorganisatie. Vooral de RK Kerk is feitelijk een enorme denktank, die zelf ook weer wordt verscheurd door ideologische controverses. Uw columnist concentreert zich op de protestantse richting, met name omdat voor hem de rooms-katholieke literatuur te uitgebreid en onoverzichtelijk is.
Vooraf gaand aan de analyse van de ervaringen met de protestantse vakbeweging is het nuttig om nog eens de inzichten inzake de wederkerige groepen te recapituleren. De sociaal-democratische ideoloog Hendrik de Man deelt zulke groepen op in twee typen. Een kerkgemeente is een ideeën-gemeenschap, omdat de leden worden gebonden door een gedeelde overtuiging. Een vakbond is een lots-gemeenschap, omdat de leden worden gebonden door een gedeeld belang. Communautaristen menen dat gewoonlijk de groepsvorming wordt bepaald door de moraal, dus door de zeden. Omgangsvormen zijn minstens zo belangrijk als het resultaat. Liberalen stellen juist, dat meestal de groepsvorming zich voltrekt rondom gedeelde belangen. In het liberale model voegt de besluitvorming zich naar de heersende machtsverhoudingen. Typisch liberale denkers zijn de Amerikaanse socioloog J.S. Coleman, en de Nederlandse econoom P. Frijters.
Een groep is wederkerig, als een hiërarchie ontbreekt, zodat de leden gelijkwaardig zijn. Frijters wijst nog op het belang van de groepsomvang3. Zolang de wederkerige groep klein is, kennen de leden elkaar. Zij werken doelgericht samen, en voelen een sterke binding. Bij grote groepen gaan de persoonlijke contacten verloren, waardoor enige anonimiteit intreedt. Daarom worden er instituties gevormd, waaraan de leden zich kunnen binden. De binding wordt abstract. Overigens is het verschil tussen communautaristen en liberalen gradueel. Bijvoorbeeld erkent Frijters dat de groepsmoraal zorgt voor binding. En communautaristen zijn zich ervan bewust, dat er ook materiële voordelen vastzitten aan het groeps lidmaatschap, zoals weerzijdse ondersteuning in geval van nood.
Uw columnist neemt alvast een voorsprong op het navolgende betoog, door het standpunt van de liberalen te omarmen, althans waar het de vak-organisatie betreft. Namelijk, ideeën zijn vluchtig, en geen twee individuen hebben precies dezelfde moraal. Daarom kan een ideeën gemeenschap enkel voortbestaan, zolang de leden worden gedisciplineerd, centraal of door sociale controle. Gedrag dat afwijkt van de collectieve moraal wordt bestraft, terwijl conformering wordt beloond. Echter disciplinering botst met de menselijke hang naar vrijheid, met als gevolg dat zij steeds de neiging tot afsplitsing oproept. Dat is niet goed voor de vakbeweging4.
Men kan zich afvragen of een christelijke moraal wel bestaat. In beginsel is zij vervat in de Bijbel, het Heilige Schrift. Echter zowel aarts-conservatieven als revolutionaire socialisten hebben zich met enige reden beroepen op de Bijbel-teksten. Voor Rooms-Katholieke gelovigen is dan ook niet het heilige Woord als zodanig doorslag gevend, maar de interpretatie en uitleg, die de priesters geven aan deze teksten. Des al niettemin bestaat er in de hoofdstroom van de christelijke gelovigen overeenstemming over een aantal principes. De Nederlandse socioloog Ed. van Cleeff heeft deze principes aardig verwoord5. Er bestaat een objectieve waarheid6. Wie handelt overeenkomstig de waarheid, dient de maatschappelijke gerechtigheid. Het ligt in de menselijke natuur om de gerechtigheid na te streven. Echter het ideaal wordt nooit bereikt, zodat het streven een eeuwig durend proces is.
Daaruit volgt direct, dat de maatschappelijke vooruit een geleidelijk proces is. De maatschappij brengt zelf de krachten voort, die stuwen in de goede richting. Daarom moet de ontwikkeling cumulatief zijn, dat wil zeggen, voortbouwen op de bestaande ordening. Alle krachten moeten zich kunnen ontplooien, in een algehele harmonie. Voor zover de doelmatigheid het toelaat, moet de macht worden gedecentraliseerd. De katholieken noemen dit subsidiariteit, en de protestanten spreken van de soevereiniteit in eigen kring. Echter het kost veel inspanning om inzicht te verwerven in de absolute waarheid. Slechts een elite zal werkelijk tot wijsheid komen. De overigen moeten zich schikken onder de leidende elite, al kunnen zij die wel democratisch kiezen. Toch moet de vrijheid maximaal worden. De elite moet zijn plannen willen doorzetten via overtuiging en voorlichting, zodat dwang een zeldzaamheid wordt7.
In een voorgaande column is geconstateerd, dat halverwege de 19-de eeuw de christenen toenemend ontevreden worden over de liberale inrichting van de maatschappij. Uw columnist zoekt nog naar de precieze oorzaken, maar in ieder geval is duidelijk dat de christelijke leiders verlangen naar een ordening op een religieuze grondslag. Zij starten een elitaire beweging tegen het modernisme, die het Réveil wordt genoemd. Het Réveil wil de liefdadigheid door welvarende individuen stimuleren, en is dus allerminst een beweging van burgerrechten of zelfs maar een poging om de Nederlands Hervormde Kerk (afgekort NHK) te reactiveren. Zelfs de protestantse geschiedschrijvers erkennen, dat in de 19-de eeuw de NHK zich nauwelijks heeft bekommerd om de ellendige situatie van de arbeiders en het proletariaat. Integendeel, zij predikte lijdzaamheid en berusting8.
Het Réveil betreurt het individualisme, en wil terug naar een organische maatschappij. Overigens wordt daarbij meer gedacht aan christelijke gemeenten dan aan belangen organisaties. De oprichting van de Internationale (International working men's association) in 1864 komt dan ook als een schok, want zij botst met alles wat het Réveil lief is. Bovendien blijkt de boodschap van de Internationale aansprekend te zijn voor de christelijke arbeiders, ondanks haar radicale toonzetting9. Enigszins tegen wil en dank gaan de christelijke leiders zich verdiepen in de sociale kwestie. Nochtans heeft de eerste arbeiders vereniging in Nederland een moderne (neutrale) grondslag, te weten het Algemeen Nederlands werklieden verbond (afgekort ANWV), dat is opgericht in 1871. Het pleit voor een gematigde koers, in de trant van de toenmalige Engelse vakbeweging. Daarom kan het rekenen op de sympathie van de christelijke leiders.
Aldus werkt de metselaar Klaas Kater, de latere leider van de protestantse arbeidersbeweging, in 1872 en 1873 mee aan het ANWV. Hij krijgt er snel een vooraanstaande positie. Echter de sympathie verdwijnt gauw, wanneer groepen sociaal-democraten zich aansluiten bij het ANWV. Hun radicale eisen scheuren het ANWV uiteen. Het gaat Kater tegenstaan, dat velen binnen het ANWV elke samenwerking met de ondernemers afwijzen. Zij willen de klassenstrijd voeren, in navolging van de Internationale10. Daarom besluit Kater tot uittreding, wat bij het ANWV leidt tot hatelijke reacties11. Als in 1875 het ANWV propaganda wil voeren voor het staats onderwijs, en daarmee het bijzonder (christelijk) onderwijs aanvalt, ervaren de christelijke leiders deze koers als een inbreuk op het vermeende neutrale karakter van het AWNV. Dit zet de deur open naar eigen christelijke sociale verbonden.
In 1877 richt Kater het Nederlands werkliedenverbond Patrimonium op, waarvoor hij uiteraard de steun nodig heeft van enkele geestverwante burgers. Binnen Patrimonium domineren de gereformeerde protestanten, die een orthodoxe (strikte) opvatting hebben over het geloof. Daarom wordt in 1896 ook de christelijk Nationale werkmans bond (kortweg: Werkmansbond) opgericht, waarbij de hervormde predikant J.Th. de Visser een drijvende kracht is12. Deze verbonden willen het algemeen belang bevorderen, en in het bijzonder dat van de arbeiders. Zij worden algemeen genoemd, omdat iedereen er lid van kan worden, ongeacht de maatschappelijke stand. Echter werkgevers mogen enkel advies geven, en kunnen niet in het bestuur worden gekozen. De beide verbonden groeien snel, en hebben aan het begin van de 20-ste eeuw ieder tussen de 10.000 en 15.000 leden.
Men ziet dat de algemene verbonden vertrouwen op de bindende kracht van de protestantse moraal. De belangen conflicten moeten worden opgelost door een gedeelde zoektocht naar de objectieve waarheid. Vooral Patrimonium richt regelmatig adressen aan de regering. Daarnaast krijgt de christelijke solidariteit vorm door fondsvorming voor het pensioen, voor de uitkering bij werkloosheid en voor andere steun. Men vertrouwt op het particuliere initiatief. Maar ondanks de ledenaanwas zijn de algemene verbonden geen succesformule. Er sluiten zich nauwelijks werkgevers aan13. Wel treden er vele kleine zelfstandigen toe, die worden aangetrokken door de fondsen. Voor zover uw columnist kan opmaken uit de literatuur, is dit fondswezen kleinschalig gebleven, en lokaal. Pogingen tot de vorming van een centraal pensioenfonds falen. Ook pakken de verbonden allerlei andere zaken aan, variërend van bibliotheekwerk tot woningbouw.
Het valt op dat voorlopig de predikanten en theologen de boventoon voeren bij het formuleren van de politieke eisen. Een belangrijk moment doet zich voor in 1891, nadat Patrimonium een campagne is gestart om arbeiders te krijgen in de Tweede Kamer fractie van de Anti revolutionaire partij (afgekort ARP). Dan organiseert de ARP onder leiding van de predikant Abraham Kuyper een christelijk sociaal congres, waarin wordt overlegd over de grondslagen van een sociaal programma. Hier worden enkele politieke contouren neergezet, zoals het recht op staking. De tijdsgeest stimuleert de arbeiders om zich afzonderlijk te organiseren binnen de lokale afdelingen van de verbonden. Zij richten vak-afdelingen op, tezamen met hun beroepsgenoten. Het lokale karakter is kenmerkend voor de vroege arbeiders beweging. Ook de sociaal-democratische organisatie vormt zich op die manier.
Naarmate het aantal vak-afdelingen binnen de algemene verbonden toeneemt, groeit de behoefte tot bundeling in nationale vakbonden. De hervormde predikant A.S. (Syb) Talma treedt hierbij op als een stimulerende kracht. Nationale vakbonden zijn essentieel voor de belangen behartiging, met name omdat zij de concurrentie op arbeidsloon kunnen tegengaan. In 1901 richt Patrimonium het Christelijk arbeids secretariaat op (afgekort CAS)14. Het secretariaat wil advies en steun geven voor de oprichting van vakbonden. De voorzitter van het CAS is J. Huizinga, een zadelmaker en barbier. De oprichting van het CAS is een mijlpaal, omdat daarmee de vak-organisaties worden losgeweekt uit de algemene verbonden. Namelijk, de Werkmansbond verwerpt het CAS, zolang het deel is van Patrimonium15. Daarom maakt in 1905 het CAS zich los van Patrimonium, en wordt autonoom.
In dat zelfde jaar houden de protestantse organisaties een christelijk sociale conferentie, om te overleggen over de inrichting van de vakbeweging. Men verwerpt de vereniging met sociaal-democratische organisaties, omdat de klassenstrijd botst met de christelijke moraal16. Het maatschappij beeld van beiden verschilt dermate, dat het onvermijdelijk zou doorwerken in de practische vakbonds strategie. Echter de interconfessionele organisatie (tezamen met de RK arbeiders) blijft een reële optie. Dit is een belangrijk standpunt, omdat zoals gezegd ook de PC en RK moraal verschillen. De protestanten menen evenwel, dat dit geen obstakel hoeft te zijn voor de practische belangen behartiging van de arbeiders. Het is boeiend om te zien hoe hier de liberale en communautaire aanpak strijden om voorrang. Echter het valt bepaald niet mee om uit deze ontwikkelingen lessen te trekken voor de toekomst.
Enerzijds profiteren in de algemene verbonden de arbeiders van de kennis en middelen, die worden aangedragen door predikanten en andere burgers en intellectuelen. Anderzijds is de burgerij duidelijk bevreesd, dat de emancipatie van de arbeiders zal leiden tot onbeheersbare uitbarstingen van geweld. Dien ten gevolge zijn er vele christelijke intellectuelen, die het proletariaat blijven aansporen tot berusting. Hoewel de predikanten, die adviseur zijn voor de algemene verbonden, sympathiseren met de organisatie van arbeiders, kunnen ook zij zich niet helemaal losmaken van de burgerlijke repressie. In 1902 veroorzaakt de predikant en professor Bavinck onrust met zijn stelling, dat de arbeiders door de Bijbel worden verplicht om te gehoorzamen aan het gezag van de ondernemer. Talma probeert de gemoederen te bedaren met een brochure, waarin hij juist de vrijheid verdedigt17.
Dit illustreert dat kennelijk de gedeelde christelijke moraal niet in staat is om de belangen conflicten te overwinnen. De protestantse beweging wordt wel degelijk geteisterd door hevige meningsverschillen, die diepe kloven slaan. Wel moet worden toegegeven, dat men volhardt in het gesprek, en daarbij zoekt naar het compromis. Echter het debat wordt gevoerd in religieuze termen, wat de verzoening bepaald niet vereenvoudigt. Steeds weer belandt men in langdurige patposities. Daardoor komt de belangen behartiging van de arbeiders nauwelijks van de grond binnen de algemene verbonden. Zelfs het losgemaakte CAS wordt nog gedomineerd door de algemene verbonden en door de burgerij. De algemene verbonden vrezen met recht ledenverlies, omdat de arbeiders enkel lid zullen worden van de vakbonden in het onafhankelijke CAS. Dat zou het streven naar hun kerstening ondermijnen.
In 1909 besluiten enkele christelijke vakbonden tot de oprichting van de vakcentrale Christelijk nationaal vakverbond (afgekort CNV). De geraadpleegde literatuur maakt niet helemaal duidelijk waarom zij het CAS passeren. Wellicht is de voornaamste reden, dat het initiatief voor het CNV afkomstig is van de interconfessionele bond van textiel arbeiders Unitas. Immers al heeft het CAS het interconfessionalisme niet verworpen, toch heeft het protestantse wortels. Het CNV kiest vanaf het begin uitdrukkelijk voor de interconfessionele grondslag. Een andere reden kan zijn, dat het CAS ooit is opgericht zonder inbreng of raadpleging van de bestaande vakbeweging. Het CAS leiding is afkomstig van de burgerij18. In ieder geval verdwijnt het CAS binnen enkele jaren na de komst van het CNV. De algemene verbonden reageren kribbig. Immers hun rol als belangen behartiger van de factor arbeid is uitgespeeld19.
Bij aanvang is het CNV vooral een federatie van lokale afdelingen. De vakcentrale pakt evenwel de organisatie van de arbeiders krachtig aan. Met name spant zij zich in voor de concentratie (het bundelen van beroepsgroepen en van lokale afdelingen) en voor de centralisatie (het opbouwen van een hiërarchie, met overdracht van de bevoegdheid tot beslissen naar het landelijke bestuur). De organisatie wijzigt van kleine wederkerige kringen naar één grote wederkerige kring (zie het zo-even genoemde model van Frijters). De macht komt steeds meer te liggen bij de diverse nationale bondsbesturen20. Die besturen stemmen hun beleid onderling af in het CNV bestuur. Het ledental stijgt van ruwweg 7000 bij de oprichting naar 20.000 in 1917, en naar 117.000 in 1933. De CNV slaat als formule duidelijk beter aan dan de algemene verbonden. De grote meerderheid kiest niet meer voor een dubbel lidmaatschap.
De wrijving tussen het CNV en de algemene verbonden wordt zichtbaar op het lokale niveau, in de gemeenten. Vaak richten de diverse lokale vak-organisaties daar een bestuurdersbond op, om onderling te overleggen en belangen te verdedigen, die het eigen beroep overstijgen. Veel van de protestantse bestuurdersbonden maken deel uit van de algemene verbonden. Vanaf 1918 wil het CNV die bestuurdersbonden inlijven, maar dat stuit op verzet van de algemene verbonden. In 1923 zoeken het CNV en de algemene verbonden toenadering via de oprichting van de Commissie van samenwerking. Nochtans blijft het conflict over de bestuurdersbonden zich voortslepen. Klaarblijkelijk remt de hang naar soevereiniteit in eigen kring de voortgang van de centralisatie. Echter is in 1929 het CNV zozeer gegroeid, dat het definitief de bestuurdersbonden naar zich kan toetrekken. Het aantal bestuurdersbonden is intussen aanzienlijk gestegen.
De groei van het CNV gaat gepaard met professionalisering. Het aantal bezoldigde bondsbestuurders groeit mee met het ledental. De diverse organisaties krijgen hun eigen kantoren. Er ontstaan mantel organisaties, zoals jeugdclubs, allerlei steunfondsen en zelfs een tuberculose stichting (Draagt elkanders lasten). De RK organisaties worden door hun kerk gedwongen om het CNV te verlaten. Daardoor is in de jaren 30 het CNV al de facto protestants21. Sommigen betreuren dat de band met de protestantse werkgevers is weggevallen. Immers het christendom schrijft harmonie en samenwerking voor. Daarom wordt in 1937 het Convent van christelijk sociale organisaties opgericht. Hierin overleggen christelijke organisaties van allerlei pluimage, inclusief de werkgevers verenigingen en het CNV, onderling met elkaar over het sociale programma. Echter kennelijk is de morele binding zwak, want het Convent krijgt nooit bijster veel invloed22.
Na de Tweede Wereldoorlog zorgt de industrialisatie, dat het ledental van het CNV verder toeneemt. Gelijktijdig wordt het bondsapparaat verder uitgebouwd. De bondsstructuur, die tot dan toe enkel de A-lijn van de afdelingen kent, wordt aangevuld met de B-lijn van de bedrijven. In die fase onderscheidt het CNV zich qua organisatie niet meer van de sociaal-democratische vakcentrale NVV. De algemene verbonden hebben de oorlog niet overleefd, al vegeteert nadien Patrimonium formeel nog voort.
Het falen van het interconfessionalisme in Nederland is te wijten aan de RK kerk. Een korte uitwijding over dit aspect is wenselijk. Traditioneel waren diverse RK groepen georganiseerd binnen hun eigen provinciale, diocesane verbonden. Maar dat geldt niet voor de arbeiders. Bij aanvang van de 20-ste eeuw gaat de RK kerk ook voor hen over tot de oprichting van diocesane algemene bonden. Zij zijn de RK evenknie van Patrimonium of de Werkmansbond. De bestaande lokale RK vak-organisaties verenigen zich binnen deze bonden. Daarnaast vormen zij soms interconfessionele federaties, zoals in bestuurdersbonden of in Unitas. De diocesane bonden krijgen op elk niveau (lokaal, provinciaal, en nationaal) geestelijke adviseurs toegewezen, in de gedaante van een pastoor of kapelaan.
De Paus wil de vak-organisaties onder de directe invloed van de kerkelijke hiërarchie houden. Dat is onverenigbaar met de interconfessionele structuur. De Nederlandse bisschoppen sluiten zich aan bij de wil van de Paus23. In 1906 verplichten zij de gelovigen om zich te verenigen in RK vakbonden. Alleen voor de bestaande interconfessionele vakbonden maakt men voorlopig een uitzondering. Dit besluit leidt tot een reeks van botsingen met het Unitas bestuur24. Uiteindelijk verbieden de bisschoppen in 1912 het lidmaatschap van Unitas en zelfs het lezen van diens tijdschrift. Daarmee worden de RK gelovigen gedwongen om zich op te sluiten in hun eigen vakbeweging25. In 1909 wordt het R.K. Vakbureau opgericht, dat de RK vakbeweging nationaal moet coördineren.
In 1916 besluiten de bisschoppen, dat leden van de RK vakbonden verplicht zijn om zich aan te sluiten bij hun diocesane bond. Dit beleid heeft tot gevolg dat in RK kringen het dubbel lidmaatschap de norm blijft, in tegenstelling tot de PC kringen. In 1925 wordt daadwerkelijk een RK vakcentrale opgericht, te weten het RK werklieden verbond (afgekort RKWV). Het lijkt hierdoor alsof een vakcentrale op een strikt zedelijke grondslag toch mogelijk is. Echter de constructie is duidelijk geforceerd, en dat eist tenslotte zijn tol, zij het pas na lange tijd. Want in 1964 maakt het RKWV (dat intussen KAB heet) zich los van de diocesane bonden, en van hun geestelijke adviseurs. Kort daarna, in de jaren 70 slaat de KAB (die intussen NKV heet) ideologisch totaal los, en verandert in een links-radicale beweging. Het NKV gaat dan op in een fusie met het NVV, onder uitsluiting van zijn voormalige kompaan het CNV.
De ontwikkeling van de christelijke vakbeweging bevat een schat aan informatie voor wie zich interesseert in de controverse tussen het liberalisme en het communautarisme. De moraal kan zowel splijten als binden. In ieder geval faalt Kater met zijn ideaal om alle standen samen te brengen in hetzelfde zedelijke verbond. De theologen proberen om de absolute waarheid te vinden, maar dat is bij maatschappelijke kwesties een hopeloze onderneming. De gerechtigheid is een vluchtig begrip. De belangen van de diverse standen zijn simpelweg te uiteenlopend. Daardoor kunnen de verbonden niet daadkrachtig optreden. Zelfs het dubbel lidmaatschap en het Convent worden geen succes. Het blijkt dan beter te zijn dat elke stand (of zelfs elke bedrijfstak) zijn belangen behartigt via een eigen organisatie. Vervolgens kunnen de diverse standsorganisaties met elkaar in onderhandeling treden. De uitkomst wordt bepaald door een machtsstrijd.
Kennelijk wordt de optimale omvang van de organisatie bepaald door haar werkzaamheden. De vakbeweging beweegt zich op het economische terrein, waar de centralisatie de beste resultaten blijkt te geven. Zij wordt een grote wederkerige kring. De moraal wordt abstract en vastgelegd in instituties, en verdwijnt naar de achtergrond. Overigens blijven die instituties, zoals de collectieve arbeids overeenkomst (afgekort CAO), permanent in verandering. Het is begrijpelijk dat aan het einde van de 19-de eeuw de christelijke organisaties afstand namen van de sociaal-democratische klassenstrijd. Maar met de maatschappelijke ingroei en integratie van de sociaal-democratie worden de morele verschillen weer overbrugbaar. In de moderne vakbeweging oogt het liberale universalisme aantrekkelijker dan het communautaire pluralisme.