In de tachtiger jaren ging de originele sociaal-democratie ideologisch failliet. Noodgedwongen hebben de sociaal-democratische partijen zich programmatisch hervormd in het radicale midden (Derde Weg, Neue Mitte). Daarna heeft het radicale midden vele electorale successen geboekt. De huidige column analyseert de politiek van het radicale midden. Kenmerkend is zijn pluralisme. De varianten in Engeland en Duitsland krijgen bijzondere aandacht. Zij worden vergeleken met het Van Waarde project in Nederland.
De Gazet heeft in een tiental columns de economische geschiedenis van de Nederlandse sociaal-democratie beschreven, vanaf haar prille opkomst tot op het heden, met af en toe een uitstapje naar haar buitenlandse geestverwanten. Deze aandacht voor de sociaal-democratie is gerechtvaardigd, omdat zij (tezamen met het corporatisme) als enige stroming een geloofwaardig alternatief heeft aangeboden voor het liberale kapitalisme. Zij was vooral aan het begin van de twintigste eeuw een bron van innovatief maatschappelijk denken, met een kant-en-klare blauwdruk voor een nieuw economisch stelstel, dat een oplossing leek te bieden voor de bestaande problemen. De kern van de blauwdruk is de onteigening van ondernemingen.
Indertijd was er een maatschappelijke consensus, dat het liberale kapitalisme onhoudbaar is, omdat het er niet in slaagt om het sociale vraagstuk op te lossen. Dat wil zeggen, de industrie-arbeiders leven in mensonwaardige omstandigheden, en hun positie verbetert nauwelijks, ondanks de economische groei. Hun lot contrasteerde schril met dat van de ondernemers-klassen, zoals de stedelijke burgerij en de boerenstand. Dat leidt tot grote maatschappelijke spanningen. In deze situatie groeit de bereidheid om het maatschappelijke stelsel ingrijpend te hervormen, ondanks de hoge maatschappelijke kosten. De socialistische ideologie boekte succes in intellectuele kringen. Overigens was men zich indertijd niet bijster bewust van de kosten, die een omwenteling veroorzaakt. Bijvoorbeeld was er nog veel waardering voor de Franse revolutie, hoewel zij en haar nasleep rampzalig uitpakten voor Europa.
De doctrine van de socialisatie was dermate overtuigend, dat Rusland vanaf 1917 haar zelfs heeft gerealiseerd, al was daarvoor een uiterst gewelddadige omwenteling nodig, uitmondend in een jarenlange burgeroorlog. Dit is een historische vergissing gebleken, waarvoor het Russische volk een afschuwelijk hoge prijs heeft betaald. Echter dankzij de toenmalige staatsgreep van de Leninisten heeft de socialistische doctrine wel alle kansen gekregen. En zij heeft de systeemstrijd met het liberale kapitalisme verloren. Al snel, in de dertiger jaren, erkenden de westerse geestverwanten van het Leninisme, dat de prille doctrine van de sociaal-democratie niet deugt. Tevens verdwijnt geleidelijk de grondslag voor die rigoreuze omwenteling, omdat het kapitalisme wordt aangevuld met de sociale zekerheid. Echter een bestaande beweging kan zichzelf niet zomaar opheffen, en daarom heeft de sociaal-democratie steeds geprobeerd met vondsten zichzelf nieuw leven in te blazen.
De eerstvolgende vondst van de sociaal-democratie is de planeconomie, met behoud van het particuliere eigendom. Deze poging is verwant aan het corporatisme. Men socialiseert niet meer het eigendom zelf, maar enkel de zeggenschap over het eigendom. Nochtans heeft het plandenken nooit dezelfde geestdrift kunnen wakker maken, die eerder is ontstaan over de socialisatie. Niet alleen kan het sociale vraagstuk worden opgelost in het kapitalisme, maar dankzij de wetenschappelijke vooruitgang worden de hoge kosten van omwentelingen steeds duidelijker. Ook laat het schrikbeeld van de Sovjet-Unie zien, dat verkeerde hervormingen nauwelijks zijn terug te draaien.
Nochtans hebben in de vijftiger jaren diverse westerse staten geëxperimenteerd met een gemengde economie. Met name Frankrijk verdient vermelding. Sommige bedrijfstakken worden gesocialiseerd, terwijl er voor de andere bedrijfstakken een centraal plan wordt opgesteld. In West-Europa blijft het plan indicatief, waarbij echter via het beleid het bedrijfsleven onder druk wordt gezet om zich te conformeren. De resultaten zijn niet indrukwekkend te noemen. De ingreep verbetert de welvaart niet, en zelfs niet het maatschappelijke welzijn. Daarom hebben vele staten de centrale planning zelfs niet uitgeprobeerd, waarbij West-Duitsland het bekendste Europese voorbeeld is1.
Intussen is de sociale zekerheid opgebouwd, met als resultaat de verzorgingsstaat of welvaartsstaat. Een revolutie zou onzinnig zijn. Inderdaad zijn er binnen de sociaal-democratie velen van mening, dat de gestelde doelen zijn bereikt. Echter een beweging, die is gebouwd op het mobiliseren van onvrede, kan niet zomaar integreren in de bestaande orde. Daarom omarmt de sociaal-democratie nu het Keynesianisme, dat eveneens het particuliere bedrijfsleven centraal wil aansturen, maar nog slechts op op het macro-economische niveau. Met name zou de staat het investeringsvolume op peil moeten houden. Het Keynesianisme is trouwens zeer aantrekkelijk voor politici, die houden van geld uitdelen. De populariteit van het Keynesianisme piekt in de zestiger jaren. Echter ook hier zijn de resultaten teleurstellend. Dat komt mede door de ireële invulling, die vooral de sociaal-democratie geeft aan het Keynesianisme.
Aldus is halverwege de zeventiger jaren de sociaal-democratie ideologisch failliet. Er is geen geloofwaardig alternatief meer voorhanden voor het (neo)liberalisme. Sterker nog, het is niet meer nodig, omdat dankzij het sociale vangnet het liberale kapitalisme naar tevredenheid functioneert. Dit is een hard gelag voor de sociaal-democratie. In sommige staten komt zij nog aan de macht, maar dat lukt enkel door onhoudbare en misleidende beloften te doen aan het electoraat. In de tachtiger jaren is de sociaal-democratie een onderdeel van de maatschappelijke problemen, en niet van hun oplossingen. Meer dan ooit dreigt zij een verzameling te worden van querulanten en wereldvreemde dwepers. Naarmate dit duidelijker aan het licht treedt, is het draagvlak voor de sociaal-democratie afgekalfd.
Gewoonlijk gaan politieke bewegingen ten gronde aan een ideologisch faillissement. De vraag is of de sociaal-democratie nog is te redden. Voorstanders van de sociaal-democratie wijzen op de continuïteit in het ideologische denken. Steeds had de sociaal-democratie het doel om de macht van het private eigendom te beteugelen. En zij meent dat de economie moet worden bestuurd door collectieve besluiten, in plaats van door particuliere initiatieven. Dankzij de ingrepen door het collectief zouden de risico's kleiner worden. Anderzijds kan de continuïteit in de sociaal-democratie worden aangevochten. De socialisatie van eigendom verschilt wezenlijk van centrale planning. Het ene vloeit niet logisch voort uit het andere. En Keynesianisme is een beleid op macro-niveau, dat weinig van doen heeft met socialisatie of centrale planning. Eigenlijk zijn het drie afzonderlijke ideologieën.
Echter tradities en instituties zijn uitermate taai. Als mensen zekerheid hebben gevonden in een bepaalde idee, dan klampen zij zich eraan vast. Omgekeerd willen de geestelijke leiders profijt trekken van de goede reputatie, die hun beweging vroeger heeft opgebouwd. Wegens de dynamische wisselwerking tussen top en basis kunnen massabewegingen een enorme traagheid krijgen, en heffen zij zichzelf niet zomaar op. Natuurlijk voelen de sociaal-democratische leiders wel aan, dat hun reputatie sleets is geworden. In de negentiger jaren komen zij met een nieuwe ideologie, de idee van het radicale midden, waarmee zij hun beweging doen opleven. Er moet direct worden toegevoegd, dat het radicale midden weinig overeenkomst meer heeft met de originele sociaal-democratie. Met name worden voortaan de eigendomsverhoudingen onvoorwaardelijk geaccepteerd2.
Het is omstreden of de ideologie van het radicale midden zich de erfgenaam mag noemen van de originele sociaal-democratie, in al haar diversiteit van socialisatie, centrale planning of Keynesianisme. De huidige column wil analyseren in hoeverre het radicale midden een verwantschap kan claimen met de sociaal-democratie. Vanzelfsprekend betreft de verwantschap niet het ideologische programma, want in terugblik zijn alle sociaal-democratische blauwdrukken ondeugdelijk. Het radicale midden vermijdt blauwdrukken. Daarom kan de continuïteit enkel worden gezocht in termen van waarden, op het moreel-ethische niveau. Tevens kan deze analyse verhelderen in hoeverre het radicale midden zich inderdaad onderscheidt van het liberalisme of van de christen-democratie.
Het meest algemene boek over het radicale midden, dat uw columnist tot op heden onder ogen kreeg, is Third way reforms van de Amerikaan J. Huo3. Huo gebruikt de aanduiding Derde weg voor de politiek van het radicale midden, omdat zij zo wordt genoemd in de Angelsaksische landen. In het vervolg blijft uw columnist consequent de term radicale midden hanteren, omdat die de essentie beter weergeeft. Volgens Huo heeft het radicale midden een universele ideologie. Echter elke staat heeft zijn eigen instituties, die beperkingen opleggen aan de politieke mogelijkheden. Daarom ontwikkelt het radicale midden zich in elke staat anders, afhankelijk van het historische pad, dat de maatschappij in het in het verleden heeft doorlopen.
Volgens Huo hanteert de traditionele sociaal-democratie de waarden van recht, billijkheid, solidariteit en gelijkheid. Na het zonet genoemde ideologische faillissement van de sociaal-democratie wordt in de negentiger jaren van de vorige eeuw de idee van het radicale midden ontwikkeld. Twee toon aangevende denkers van het radicale midden zijn de Amerikaan A. Etzioni en de Engelsman A. Giddens. Hieruit blijkt al, dat het radicale midden lastig is te definiëren, want Etzioni propageert het collectivisme, terwijl Giddens een aanhanger is van het individualisme. Concreter gezegd, Etzioni wordt gerekend tot de filosofische stroming van het communitarisme. Giddens maakt deel uit van het liberalisme.
Volgens het communitarisme wordt de mens gevormd door de maatschappij, waarin hij of zij opgroeit en leeft. Er is sprake van pluralisme. De individu krijgt zijn normen en waarden extern aangeleverd. Aangezien de individu een product is van zijn maatschappij, is het wenselijk dat hij zich plichtsgetrouw gedraagt. Hij dient toegewijd te zijn aan zijn omgeving. Anderzijds is in het individualisme de maatschappij minder belangrijk, want de waarden zijn universeel. De individu kan autonoom zijn of haar beslissingen nemen, op een rationele wijze. Aldus staan de politiek van het communitarisme en die van het liberalisme onderling op een gespannen voet. Het radicale midden lost de spanning tussen individu en collectief op door ze allebei in ere te houden4. Men herkent hierin het model van de Nederlandse econoom P. Frijters, waarin netwerken en groepen een symbiotische relatie hebben - al is Frijters per saldo toch een individualist.
Nog geen jaar terug is in de Gazet het radicale midden gepresenteerd in een column over de ideeën van Giddens. Uw columnist klaagde toen nog, dat een oplossing voor het werkloosheids-probleem ontbreekt. Dat is in zoverre juist, dat het radicale midden afhoudend staat jegens een vraagzijde beleid. Dat werkt niet meer wegens de mondialisering. Zij dwingt de staten om hun begroting in balans te houden, en dus een aanbodzijde beleid te voeren. Evenwel laat het radicale midden zien, dat ook een aanbodzijde beleid in staat is om de werkloosheid te bestrijden. Namelijk, de cruciale waarden van het radicale midden zijn de productiviteit en de wederkerigheid. Het radicale midden wil zoveel mogelijk mensen in de maatschappij activeren in productieve bezigheden. En het stelt daarvoor de financiële middelen bereid.
De traditionele sociaal-democratie was sterk gericht op de gelijkheid van inkomens. Zij accepteert de menselijke passiviteit. Echter het radicale midden stelt als eis de gelijkheid van levenskansen. Mensen moeten in staat gesteld worden om zichzelf te ontplooien. De keerzijde is dat nu de gelijkheid van uitkomsten niet kan worden gegarandeerd. De mensen krijgen loon naar werken. Echter zij kunnen er op rekenen, dat de staat hen blijft voorzien van hulpbronnen, zoals scholing, vorming, en zo nodig een tijdelijke baan met loonsubsidie. Overigens kan des gewenst de staat de uitvoering van het activeringsbeleid in handen geven van marktpartijen.
Volgens Huo verschilt het radicale midden van het neoliberalisme, vanwege de wederkerigheid en de solidariteit (zie p.20). Het verschil met de christen-democratie is wat minder duidelijk. Huo stelt dat de christen-democratie neigt naar een passieve solidariteit, zoals werkloosheids-bestrijding via de vervroegde pensionering van werkers (p.196). Ook is het radicale midden meer geneigd om collectieve voorzieningen aan te bieden, zoals kinderopvang, bijscholing, en ouderschapsverlof. Dit zijn arrangementen, waaraan ook de middenklasse behoefte voelt. Inderdaad is de middenklasse een belangrijke politieke doelgroep van het radicale midden. Nochtans wordt tegelijk geworven onder de laag-betaalden. Daarom duidt Huo de activering aan met de term prioritaire gelijkheid, juist om aan te geven dat de kwetsbare groepen het meest kunnen rekenen op begeleiding door de staat.
Huo erkent, dat de beleidsvrijheid sterk is ingeperkt door de mondialisering, en door de technologische vooruitgang. Des al niettemin komt Huo tot de conclusie dat het radicale midden wel degelijk een eigen ideologie heeft. Juist die ideologie geeft de energie om de formele nationale instituties te wijzigen. Wijzigingen vereisen gewoonlijk een collectieve actie. In een twee-partijen stelsel gaat dat nog vrij makkelijk. Echter in een systeem met coalitie regeringen lukken wijzigingen eigenlijk enkel, indien er een cultuur van corporatisme heerst. Immers bij aanvang hebben de hervormingen altijd hoge maatschappelijke kosten, en dan is voldoende draagvlak cruciaal. Een nadeel van corporatisme is dat sommige vakbonden neigen naar cliëntelisme, en dus naar exclusie.
Inhoudelijk is het boek van Huo vooral een empirische studie van het radicale midden. Hij analyseert het sociaal-democratische beleid in maar liefst negen staten, waarvan er zeven in Europa liggen. Hij laat tijdreeksen van beleidsresultaten zien, die doen vermoeden dat het beleid van het radicale midden effect heeft. Echter de tijdreeksen zijn zelden langer dan tien jaren, zodat zij geen uitsluitsel geven over de lange termijn effecten. En juist daar moeten de maatschappelijke investeringen van het radicale midden zich bewijzen. Ook is de methode van Huo aanvechtbaar. Bijvoorbeeld deelt hij Nederland en Frankrijk allebei in bij het continentale systeem, dat is verwant met de christen-democratie. Echter de Duitser Wolfgang Merkel maakt juist een onderscheid tussen Nederland en Frankrijk, als voorbeelden van respectievelijk corporatisme en staatskapitalisme5.
Een ander probleem is dat Huo merkbaar sympathie heeft gekregen voor de sociaal-democratie. Daardoor is het de vraag of hij steeds objectief de feiten beschouwt, wanneer hij het radicale midden aanprijst. Uw columnist vindt het radicale midden een interessante gedachte, maar is allerminst overtuigd, dat het inderdaad superieur is aan andere systemen. Trouwens, men mag met enig recht betwijfelen of het radicale midden daadwerkelijk innovatief is. Immers, driekwart eeuw geleden, ten tijde van de Grote Depressie, waren activerings programma's eveneens gangbaar. Niet toevallig heeft New Labour in Engeland haar programma de naam New Deal gegeven, naar de aanpak van de Amerikaanse president J.D. Roosevelt. In Nederland waren er ooit de programma's voor werkverschaffing. Het effect daarvan was tamelijk gering. Men krijgt haast de indruk dat zij vooral de maatschappelijke apathie willen doorbreken, als een Europese droom.
In Europa is de Engelse socioloog Anthony Giddens de belangrijkste ideoloog van het radicale midden. Een schets van zijn visie mag hier niet ontbreken, al is zij reeds gegeven in een eerdere column6. Volgens Giddens biedt de traditionele sociaal-democratie geen deugdelijke antwoorden op de maatschappelijke problemen. De mensen verlangen naar persoonlijke ontplooiing, en die laat zich niet vatten in de links-rechts tegenstelling. Het pluralisme in de maatschappij neemt toe. Individualisme schept een behoefte aan onderwijs, arbeid en mobiliteit (activering). Men interpreteert de solidariteit als een wederkerigheid, waarbij rechten gepaard gaan met plichten. Die wederkerigheid strekt zich uit tot in het gezinsleven, bijvoorbeeld door kinder opvang en ouderschapsverlof. Een dergelijk mensbeeld vraagt om een politiek van het radicale midden.
De burgers verlangen ook van de staat, dat hij efficiënt is. Dat lukt enkel, indien de staat zelf meer marktgericht wordt. Decentralisatie draagt daaraan bij, en bevordert bovendien de democratie. In dit kader past een staat, die samenwerkt met het maatschappelijk middenveld. Aldus trekt de staat zich terug uit de beleidsuitvoering. Ondernemerschap wordt aangemoedigd, waarbij echter de staat garandeert, dat de risico's dragelijk blijven. In een dergelijke maatschappij bestaat de gelijkheid vooral uit participatie en inclusie. Giddens noemt het maatschappelijk liberalisme. Werk is cruciaal, omdat het de mensen werkelijk onafhankelijk en autonoom maakt. Anderzijds prikkelen passieve inkomens-voorzieningen de gemakzucht. Actieve voorzieningen zijn juist een investering in menselijk kapitaal. Zij kunnen een loonsubsidie zijn, maar ook prikkels via belasting vrijstelling, vooral voor de laag-betaalden.
Sommige critici verwijten aan Giddens te hoge verwachtingen van marktwerking. Giddens antwoordt, dat hij juist een voorstander is van marktregulering. Immers die kan de marktmacht beteugelen, bijvoorbeeld die van monopolies. Echter er moet tevens worden gewaakt tegen een verstikkende staats bureaucratie, die ontaardt in starheid en in autoritair gedrag. Zuinigheid is een algemeen belang. Inderdaad heeft de traditionele sociaal-democratie zich hierin vergist (zie p.57 in The third way and its critics). Het radicale midden bevordert de democratie, omdat het tegenmoet komt aan de behoeften van de middengroepen. Zij zijn de drager van de kennis-economie. Dat kan worden verzoend met een beleid voor de armen. Immers soms profiteert talent van een steun in de rug. Een maatschappij van vertrouwens-netwerken is een productief kapitaal7.
Weliswaar heeft Giddens invloed uitgeoefend op de sociaal-democratie, maar toch is New Labour onder Blair zijn eigen weg gegaan. Men vindt een goede analyse in het boek van S. Driver en L. Martell, waarop dan ook deze paragraaf is gebaseerd8. De auteurs zijn van mening, dat de politiek van New Labour een mengvorm is van liberalisme en de sociaal-democratie. Dit laatste blijkt met name uit de actieve rol van de staat, en uit de investeringen in de publieke voorzieningen. Het liberalisme wordt zichtbaar in de voorkeur voor marktwerking. Dien ten gevolge is New Labour een hybride beweging, die innerlijk pluralistisch is. Gezien de geschiedenis van Labour verbaast dit niet. Begin tachtiger jaren van de vorige eeuw meende Labour nog het beleid van Thatcher te moeten bestrijden met een ruk naar links, waarmee het zelfs extremistischer werd dan indertijd de Nederlandse PvdA. De terugkeer naar de realiteit wordt dan een langdurig proces9.
Rond 1990 wil Labour zich nog conformeren aan de continentale sociaal-democratie. Echter zij veranderen van mening door de economische problemen van Japan en Duitsland. Voortaan worden de Amerikaanse New Democrats onder Clinton het na te volgen voorbeeld. New Labour wordt geboren in 1994, wanneer Blair wordt gekozen als partijleider. Bijna twintig jaren van Conservatieve hegemonie hebben de Engelse maatschappij voor goed veranderd. Dit alles maakt New Labour liberaler dan de zusterpartijen op het continent. Het vermindert de ontslag bescherming, en versobert de uitkeringen. De maatschappij blijft tamelijk ongelijk. Het primaire doel van New Labour is inclusie, via werk. Daarom investeert New Labour in onderwijs, in kinder opvang, en in zorg. Dit is een duidelijke breuk met de koers van de Conservatieven. Echter de fondsen voor deze diensten moeten komen van economische groei.
New Labour zoekt bewust electorale steun bij de lagere middenklasse. Ondernemerschap wordt aangemoedigd en het maatschappelijk middenveld krijgt de ruimte10. Met name Blair sympathiseert met het communitarisme. Hij pleit voor een collectieve moraal, waaraan burgers zich verplicht moeten voelen. Het welzijn moet worden gerealiseerd via de werkgelegenheid, evenals de bestrijding van armoede. Asociaal gedrag wordt bestreden. De vakbeweging is niet een natuurlijke bondgenoot, en moet bewijzen dat zij mede verantwoordelijkheid wil dragen. New Labour verkiest een aanbodzijde beleid, en daarbij hoort loonmatiging. Om dezelfde reden kiest men bij de steun aan laag-betaalden voor het instrument van de negatieve inkomsten belasting. Zoals reeds is opgemerkt, wordt de wetgeving van de arbeidsmarkt flexibeler gemaakt. Anderzijds wordt het Sociale Charter van de Europese Unie geratificeerd.
De prestaties van de publieke voorzieningen moeten verbeteren. Daartoe houdt New Labour vast aan de new public management, dat inzet op prestatie beheer via indicatoren en doelen. In sommige sectoren organiseert men quasi-markten, waarbij evenwel ruimte blijft voor samenwerking. Blair is bovendien een voorstander van meer keuze vrijheid, dankzij een gevarieerd aanbod, bijvoorbeeld in het onderwijs (zie p.132). Interessant is tenslotte, dat de voorkeur voor decentralisatie heeft geleid tot meer zelfbestuur in Wales en Schotland. Anderzijds wil Blair de New Deal zelf aansturen en regelt hem buiten de gemeente besturen om. Alles overziend komen Driver en Martell tot de conclusie, dat New Labour niet een duidelijke eigen ideologie heeft (zie p.53, p.168). Beleid ontstaat vanuit een intern compromis.
Huo presenteert in Third way reforms een empirische analyse van het Engelse beleid. Samenvattend, gedurende de regering van Thatcher zijn de rechten van de vakbeweging aanzienlijk ingeperkt. Aldus vormen de bonden geen rem op de hervormingen onder New Labour. En de arbeid is al geflexibiliseerd. De regering van New Labour start het New Deal programma op, dat gericht is op de toeleiding naar werk. Het wordt uitgevoerd door Jobcentre Plus. Het beleid richt zich vooral op jeugdigen en langdurig werklozen. De werkloosheid wordt terug gedrongen, zij het soms tegen slechte arbeidsvoorwaarden. De vakbeweging is bereid tot loonmatiging. Tegenwoordig worden veel van de arbeidsvoorwaarden wettelijk geregeld, dus niet via collectieve onderhandelingen.
De laagbetaalden krijgen extra prikkels tot arbeid via belasting vrijstelling (Making work pay). De steun wordt meer gefiscaliseerd. Ook wordt de kinder opvang gefaciliteerd, en de kinder armoede wordt bestreden. Aldus wordt het Amerikaanse minimalisme voorkomen.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de Duitse sociaal-democratie (de SPD) op het federale niveau gedurende twintig jaren in de oppositie. Zij heeft daarvan geprofiteerd door programmatisch te hervormen tot een pragmatische partij. In 1959 neemt de SPD het programma van Godesberg aan, dat naar de toenmalige maatstaven liberaal mag worden genoemd. In de zeventiger jaren levert de SPD met de onlangs overleden Helmut Schmidt een bondskanselier, die alom respect en vertrouwen afdwingt. Aldus voelt de SPD in de negentiger jaren minder de behoefte om zich ideologisch te hervormen dan Labour. Het Duitse debat streeft naar continuïteit, en daardoor vindt de idee van het radicale midden slechts aarzelend ingang. Een recente Duitse partij-ideoloog is de politicoloog Thomas Meyer, en zijn visie zal hier worden gebruikt om het hedendaagse denken binnen de SPD te illustreren11.
Voor Meyer bestaan de kernwaarden van de sociaal-democratie uit vrijheid, gerechtigheid, en solidariteit. Tegenwoordig moeten deze waarden worden ingevuld binnen de beperkingen van mondialisering, de kennis economie, bezuinigingen en flexibiliteit. De sociaal-democratie verschilt van het liberalisme door het garanderen van een fatsoenlijk bestaan voor allen, door het bieden van kansen voor participatie, en door een zekere solidariteit. Individuen zijn verantwoordelijk voor zichzelf, maar de maatschappij waarborgt hun bestaan. Immers de bestaans zekerheid is een natuurlijke voorwaarde voor participatie. Bovendien moet de maatschappij steeds kansen bieden, bijvoorbeeld door herscholing te organiseren. Juist deze wederkerigheid legt verplichtingen op aan de individu, want het systeem moet in stand worden gehouden. Ieder draagt bij aan de solidariteit door productieve arbeid te verrichten, en door zo min mogelijk gebruik te maken van de sociale zekerheid.
Meyer accepteert een ongelijkheid van inkomen en vermogen. De beloning van prestaties is een onmisbare prikkel. Hij constateert dat het radicale midden van bondskanselier Gerhard Schröder (in het Duits Neue Mitte) nog niet uitkristalliseert. Meyer denkt, dat taken moeten verschuiven van de staat naar het maatschappelijk middenveld. Het stimuleren van communitarisme kan staats interventies overbodig maken. Publieke voorzieningen moeten autonomie en keuze mogelijk maken. Nochtans vindt Meyer de maatschappelijke inclusie niet genoeg. Activering kan de plicht van de staat om werkgelegenheid te scheppen niet vervangen. Meyer wijst zelfs de aansporing tot ondernemerschap af12. Hij wil dat vervangen door de roep om een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Juist hier blijkt dat Meyer minder dan Giddens de eis stelt, dat burgers onafhankelijk worden door en in de productieve arbeid.
Net zoals de Nederlandse PvdA en de Engelse Labour Party uiteen vielen door links radicalisme, zo is vanaf 2003 de SPD uiteen gevallen door haar koers van het radicale midden. Tijdens de verkiezingen van 1998 presenteert Schröder de SPD als een hervormingspartij, omdat de Duitse economie in het slop is geraakt en moet worden gemoderniseerd. De hervorming van de sociale zekerheid door de Rot-Grüne coalitie onder Schröder wekt zoveel verzet op bij de vakbondsvleugel van de SPD, dat die leden gaan deelnemen aan de pressie groep WASG. Later zal de WASG opgaan in de nieuwe partij Die Linke, waar ook het voormalige SPD kopstuk Oskar Lafontaine een tweede politieke loopbaan vindt.
Aanvankelijk wil Schröder de hervormingen doorvoeren in een tripartiete overleg, en hij probeert om het Duitse corporatisme te versterken. De successen van het Paarse poldermodel inspireren hem, en hij doet pogingen om een Stichting van de Arbeid (in het Duits Bundnis der Arbeit) te vormen. Een speerpunt van Rot-Grün is de vermindering van de lasten op arbeid, vooral bij de lager betaalden. Na enkele jaren merkt de coalitie, dat het bedrijfsleven (inclusief de vakbeweging) onmachtig is om in consensus de sociale zekerheid te moderniseren. Rot-Grün besluit dan om zelf de hervormingen van bovenaf door te voeren. Daartoe worden enkele commissies van politieke en wetenschappelijke zwaargewichten gevormd, zodat de voorstellen toch voldoende maatschappelijk draagvlak krijgen. In die commissies zitten bijvoorbeeld ook kopstukken van de vakbeweging13. Het geheel van hervormingen wordt de Agenda 2010 genoemd.
Schröder voelt zich vooral verantwoordelijk jegen de bevolking, en die wil een bloeiende economie. Politieke leiders moeten steeds zoeken naar meerderheden. Daarom hanteert hij de leuze "eerst het land, dan de partij" (zie p.85 in Klare Worte, en nogmaals op p.162 en 233! 14). Anders dan Thomas Meyer vindt Schröder het ondernemerschap wèl belangrijk. Duitsland heeft een prestatie gerichte elite nodig (p.122). De menselijke waardigheid vereist onafhankelijkheid, en die ontstaat in de arbeid. Er bestaat geen recht op ondersteunde luiheid (p.82). In een eerdere column stelt Schröder, dat het sociale vangnet een trampoline moet zijn. Daar blijkt al, dat Schröder pleit voor een activerende staat, voor flexibilisering van de arbeidsmarkt, en voor deeltijdarbeid. Jongeren moeten leren om zelfstandig en ondernemend te zijn. Schröder wijst zelfs op het legitieme recht van investeerders op enige zekerheid. Ook zij dienen de maatschappij!
Huo presenteert in Third way reforms een empirische analyse van het Duitse beleid. Samenvattend, Duitsland is het toonbeeld van een insider / outsider maatschappij, omdat met name de industrie vakbond IG Metall zo sterk staat. Duitsland heeft nog veel industrie. Daardoor kan die bond in zijn CAO's rechten garanderen, zoals de vervroegde uittreding, die ontbreken bij de ongeorganiseerden. Zo mogelijk wentelen de sociale partners hun kosten af op de staat. Rot-Grün heeft niet de macht om dat te verhinderen. Wel is Rot-Grün direct begonnen met de activering van jeugd op de arbeidsmarkt. Later worden de Hartz hervormingen doorgevoerd. Voortaan is de duur van de normale werkloosheids uitkering slechts een jaar. Alle steun wordt gebundeld in het Job Center, dat activeert via een mix van prikkels en sancties. De lokale consulent bepaalt welke middelen van activering worden ingezet.
De belastingwig in de loonkosten wordt verminderd. Echter de vakbeweging blokkeert loonsubsidies. Ook wijst zij flexibilisering van de arbeid af. Voorts heeft Rot-Grün het pensioen stelsel hervormd, zodat er nu een private component is. In de door Huo geanalyseerde periode heeft de Agenda 2010 nog weinig effect op de werkloosheid. Tegenwoordig wordt het model geprezen, nadat Duitsland de financiële crisis van 2008 uitstekend heeft doorstaan. Nochtans blijft natuurlijk de duale sociale zekerheid problematisch. Werkers in de Duitse industrie behouden meer rechten dan de werkers in laag betaalde diensten. Zelfs de overkoepelende federatie DGB kan daar weinig tegen doen. Trouwens ook de organisaties van werkgevers accepteren deze exclusie.
De voorgaande paragrafen proberen een enigszins samenhangend beeld te schetsen van het radicale midden, althans zoals dat wordt ingevuld in Engeland en in Duitsland. Daar is al her en der opgemerkt, dat het radicale midden een pluralistische beweging is. Zij is niet louter liberaal. Juist daarom kan zij groeien zowel in het Angelsaksische systeem van Engeland als in het continentale systeem van Duitsland. De bundels Sicherheit im Wandel en The global third way debate laten iets zien van dit ideologische pluralisme. Aldus komt bijvoorbeeld de traditionele sociaal-democraat Müntefering toch tot de constatering, dat juist de verandering zorgt voor het behoud van zekerheid (SiW p.6). De politicoloog Herfried Münkler stelt, dat langdurige steun ontaardt in liefdadigheid en paternalisme. Aangezien uitkeringen stimuleren tot afhankelijkheid, moeten zij zo mogelijk kort duren (SiW p.38). Decentralisatie van de sociale zekerheid vergroot de sociale controle (p.45).
De opiniepeiler Richard Hilmer constateert, dat de SPD in 1998 kon winnen dankzij de groeiende bijval vanuit de middenklasse (p.101). Aldus verzoent Rot-Grün de middenklasse en de lager opgeleiden. Echter bij de laatste groep bestaat het gevaar dat zij gedemotiveerd raken en niet meer gaan stemmen. Binnen de SPD vermindert de animo voor de Keynesiaanse stimulering, die toch al niet bijster sterk was. De staatssecretaris S. Mosdorf stelt, dat de staatsschuld een gemis is aan solidariteit met volgende generaties (SiW p.142). Als de staat minder leent, dan krijgt het bedrijfsleven meer kapitaal om te investeren. Uit de voorgaande paragrafen is al duidelijk, dat ook de SPD kritisch is jegens de vakbeweging. De voormalige vakbondsman K. Blessing stelt op p.158 en verder, dat kenniswerkers zelf hun belangen willen behartigen. Zij zoeken de dialoog, in plaats van agitatie. Daarom moet de vakbeweging toe naar een minder hiërarchische structuur.
De politicoloog Wolfgang Merkel benadrukt nog eens, dat maatschappelijke rechtvaardigheid verenigbaar moet zijn met economische doelmatigheid (Tgtwd p.57). Hij heeft kritiek op de enorme arbeids ongeschiktheid in Nederland (Tgtwd p.65). Volgens de Amerikaanse bestuurskundigen W.A. Galston en E.C. Kamarck expandeert gegoede middenklasse (Tgtwd p.102). Zij ontstijgen de brede middenklasse, die daardoor inkrimpt. Aldus worden de inkomens verschillen groter. Dit komt deels door de vele wired workers, die werken met automatische systemen. Omgekeerd is de bekende socioloog Esping-Andersen van mening, dat matig betaalde banen in de dienstensector onmisbaar zijn geworden bij het scheppen van werkgelegenheid (p.136). Zij bieden kansen aan jongeren en lager opgeleiden. Gelukkig neemt de vraag van zulke diensten toe dankzij de jonge gezinnen en de bejaarden. Feitelijk integreert het huishouden in de formele economie!
Merk op, dat scholing niet helpt om het loon van de werkers in dit segment te verhogen. De vraag is simpelweg onvoldoende koopkrachtig. De enige manier om lonen te verhogen is subsidie. Voorts vindt Esping-Andersen demotie van oudere werkers wenselijk, zoals reeds voorkomt in Noord-Amerika. Dat bestrijdt het efficiëntie loon, dat de arbeid van ouderen onredelijk duur maakt. De bestuurskundigen M. Ferrera, A. Hemerijck en M. Rhodes constateren, dat activering bijdraagt aan de vermindering van langdurige werkloosheid, en daarmee de productiviteit in stand houdt. Namelijk, bij langdurige inactiviteit worden de persoonlijke vaardigheden niet vernieuwd. In dit opzicht is het menselijke kapitaal gelijk aan kapitaalgoederen (Tgtwd p.124). Aldus is flexwerk echt beter dan geen werk. Een werker mag tijdelijk arm zijn, maar niet permanent.
Overigens pleit het drietal voor enig profijtbeginsel in de sociale zekerheid, omdat daardoor de doelmatigheid vergroot (Tgtwd p.119). Denk bijvoorbeeld aan de bejaarden, die momenteel behoorlijk koopkrachtig zijn. Volgens de sociologen L. Leisering en S. Leibfried wordt tegenwoordig de bijstand niet enkel gebruikt door atypische burgers. Daarom is het zinvol om de bijstand te integreren met de uitkering bij werkloosheid (p.206). De historicus S. Szreter pleit voor meer maatschappelijk middenveld, waarbij echter de staat waarborgen moet scheppen voor kwetsbare groepen (p.291). Het radicale midden wil meer maatschappelijk kapitaal opbouwen. Volgens de jurist H. Collins wil het radicale midden de relatie tussen de onderneming en haar werkers omvormen tot een flexibel partnerschap (p.304). De vakbeweging is dan vooral faciliterend.
De bekende econoom J. Stiglitz wijst er op, dat economische groei cruciaal blijft voor de vergroting van het maatschappelijke kapitaal (Tgtwd p.343). Het radicale midden wil een staat, die toeziet dat markten optimaal zijn toegerust. Prikkels zijn belangrijk. De staat moet zijn eigen organen bloot stellen aan marktwerking. Doctrines zijn onbruikbaar! Stiglitz behandelt ook de mondiale instituten. Echter het radicale midden is een westerse vondst, die niet simpel kan worden geëxporteerd. Trouwens, in het radicale midden heerst onenigheid over het mondiale beleid. Voor de Braziliaan L.C. Bresser-Pereira is het radicale midden noch cosmopolitisch, noch nationaal (p.365). Anderzijds eisen de Engelse D. Held (p.394) en A. Giddens juist een cosmopolitisch bestuur. Hier leidt het intellectuele karakter van het radicale midden tot futuristische gedachtenspinsels15. Dat is jammer, want het ondermijnt de geloofwaardigheid van het radicale midden.
Begin tachtiger jaren was Nederland economisch en maatschappelijk ontwricht geraakt. Daarna is Nederland gesaneerd dankzij de drie kabinetten-Lubbers, met de christen-democratie in een spilpositie16. Hun beleid is voortgezet, en hier en daar verbeterd, door de twee Paarse kabinetten onder Wim Kok. Het liberale beleid van Paars was succesvol, al was er ook felle kritiek vanuit de beweging rond Pim Fortuyn17. Huo identificeert in zijn boek de PvdA met Paars, maar feitelijk was zij een minderheid in het kabinet, en zelfs was de VVD bijna even groot. Daarom is interessant welke partijen uiteindelijk de erfenis van Paars zullen opeisen. Inderdaad kan de PvdA hierop aanspraak maken, maar de originele sociaal-democratische stroming binnen de partij toont zich weinig enthousiast.
De geschiedenis van de sociaal-democratie is een aaneenschakeling van ideologische misvattingen. Het is uiterst lastig om vanuit een verkeerd wereldbeeld te komen tot een nieuwe ideologie of leer, die kan concurreren met andere, meer stabiele stromingen, zoals het liberalisme en het conservatisme. Bij gebrek aan een gezond fundament is de uitkomst van een modernisering van de sociaal-democratie ongewis18. Juist omdat de sociaal-democratie steeds gedwongen was om te wisselen van paradigma, heeft zij de bedenkelijke neiging om terug te vallen in de zonet afgedankte ideologieën. Immers de nieuwe vondst komt gewoonlijk van de partijtop. De leden zijn gevormd en doorkneed in het afgedankte paradigma, zodat hun flexibiliteit om van koers te wisselen beperkt is. Normaal moet de partij zich intern moderniseren door de instroom van nieuwe leden. Dien ten gevolge wordt de ideologische starheid erger, naarmate het ledenbestand vergrijst, zoals nu.
Bovendien maakt de afwezigheid van een solide ideologie de verleiding groot om dan maar het programma te baseren op cliëntelisme. Maar groepsbelangen kunnen in conflict raken met de maatschappelijke samenhang en met het algemeen belang, of wetenschappelijk uitgedrukt, met het maatschappelijke kapitaal. Tenslotte is iedereen slechter af bij cliëntelisme, maar met name de groepen zonder een eigen lobby of pressie groep. Zonet is al geconstateerd, dat dien ten gevolge kanselier Schröder soms moest kiezen voor het land boven de partij. De PvdA heeft de ervaringen met Paars aangegrepen om in 2005 een nieuw Beginselmanifest uit te geven. Daarin worden als idealen genoemd de vrijheid, democratie, rechtvaardigheid, duurzaamheid en solidariteit. Zij weerspiegelen de internationale sociaal-democratie, zoals onder meer blijkt uit de opvatting van Thomas Meyer en Jingjing Huo.
Later geeft de PvdA aan haar wetenschappelijk bureau WBS de opdracht om de kernwaarden nader uit te werken19. In een eerdere column is reeds de uitkomst van dit Van waarde project beschreven, daterend van 2013. In haar gelijknamige boek noemt WBS directeur Monika Sie Dhian Ho als kernwaarden van de sociaal-democratie de bestaanszekerheid, goed werk, verheffing en binding20. De zonet genoemde kernwaarden hebben een wat andere toonzetting dan de idealen in het Beginselmanifest. Het loont de moeite om daarbij even stil te staan, met name in deze column die is gewijd aan het radicale midden. Immers het radicale midden pleit voor een renaissance van de vrijheid, en de vraag is hoe dit vorm krijgt in de vier kernwaarden.
Het ideaal van de vrijheid eist een negatief recht op, in de zin dat het burgers wil beschermen tegen de dictatuur van het collectief. Echter de vier kernwaarden betreffen vooral verzekeringen, dus positieve rechten, die noodzakelijker wijze moeten worden opgebracht ten koste van anderen. Aldus is goed werk een typische vakbonds eis, die al snel kan leiden tot uitsluiting van niet-georganiseerde werkers (het insider / outsider probleem). Ten tweede: de kernwaarde van verheffing omvat de passieve variant van paternalisme, al kan zij natuurlijk even goed worden opgevat als een persoonlijke plicht. Men mag niet verwachten, dat de sociaal-democratie de mensen verheft. Integendeel, de mensen moeten juist de sociaal-democratie gaan dragen. Wegens de dubbele uitleg vindt uw columnist de oproep tot verheffing nogal onverplichtend.
Een derde punt van reflectie is dat de noodzaak van productiviteit niet vanzelf kan worden afgeleid uit de vier kernwaarden. Nochtans zijn productiviteit en doelmatigheid een algemeen belang. Velen, vooral in de middenklasse, zijn ambitieus en willen méér dan enkel bestaanszekerheid. Daarom moet men oppassen dat goed werk niet ten koste gaat van de consument. Anders gezegd, een ideologie is enkel verdedigbaar, zolang zij uitzicht biedt op welstand. Dat is juist in de originele sociaal-democratie steeds een belangrijke claim. Het radicale midden pakt de eis weer op.
Deze kanttekeningen zijn niet bedoeld als een afwijzing van de vier kernwaarden uit het Van waarde project. Wel willen zij illustreren, dat er enkele haken en ogen aan zitten. In ieder geval moet het negatieve recht van vrijheid worden benadrukt, omdat de sociaal-democratie de heersende orde wil bestrijden, en daarbij soms neigt naar repressie. Dus moet zij nadrukkelijk beloven de vrijheid te zullen ontzien. Dien ten gevolge is uw columnist niet vanzelf bereid om de idealen uit het Beginselmanifest te verruilen voor de vier kernwaarden21.