Sociaaldemocratische visies op het algemeen belang (2)

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 11 mei 2015

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

De democratie kan pas opbloeien, als het de staat lukt om de wensen van de burgers te vertalen in een goed beleid. Deze column verdiept zich in de filosofische opvattingen over dit vraagstuk, en met name hoe diverse politieke denkers een morele invulling willen geven aan het algemeen belang. De invulling blijkt te rusten op twee peilers, namelijk de bestaanszekerheid en de persoonlijke autonomie. Er worden visies bestudeerd uit de sociaal-democratische geschiedenis, te weten die van Karl Kautsky, Pieter Jelles Troelstra, Joop den Uyl, Oskar Lafontaine, Anthony Giddens, en Wouter Bos.

Het kernprobleem van de politieke economie betreft de omzetting van de individuele behoeften van de burgers in een algemeen belang. Het is duidelijk dat men voor een dergelijke transformatie een instrument nodig heeft, te weten de staat. Echter het karakter van de staat is omstreden. Sommigen zien in de staat een bestuursorgaan, dat is opgericht door ondernemers en intellectuelen om enige orde te handhaven in de markten en in de maatschappij. In die optiek moet de staat vooral zorg dragen voor een juridisch systeem, dat de belangenconflicten regelt. De burgers moeten zo vrij mogelijk kunnen handelen. Anderen menen dat de staat op een natuurlijke wijze is ontstaan uit primitievere gemeenschapsvormen, zoals de uitgebreide familie of de volksstam. In dat geval is de staat vooral de drager van een gedeelde ethiek of moraal, waaraan de gemeenschap haar identiteit ontleent. Dan ontstaan de bestuurlijke en juridische organen uit de traditie.

Stel dat de wensen, behoeften en belangen van de individuele burgers worden voorgesteld door een algemene welzijnsfunctie W. Neem verder aan, dat de staat democratisch is, zodat het volk zelf de soevereine macht vertegenwoordigt. Dan benoemen de volksvertegenwoordigers een regering, die de opdracht krijgt om het welzijn van het volk zoveel mogelijk te bevorderen. De regering ontwikkelt een beleid, dat het universele of algemene belang dient, en dat kan worden gerepresenteerd door een doelfunctie U. Nu kan de beleidsformulering en -uitvoering worden weergegeven als een symbolisch proces W → U. Er dringen zich vijf vragen op, die overigens onderling zijn verweven.

In deze column zal worden nagegaan wat de filosofische opvattingen van politicologen en politieke auteurs zijn met betrekking tot deze vragen, en met name hoe zij zoeken naar de morele invulling van het algemeen belang, Uw columnist beperkt zich tot politieke denkers van de sociaaldemocratische richting, omdat hij daarin het meest thuis is. Een eerdere column heeft laten zien, dat er sinds de opkomst van de sociaaldemocratie vier tijdperken kunnen worden onderscheiden. Hoewel de indeling tamelijk willekeurig is, en andere fase-modellen denkbaar zijn, blijkt de nu volgende analyse redelijk vruchtbaar te zijn.

Uw columnist heeft uit al deze tijdperken vooraanstaande sociaaldemocraten geselecteerd, net zoals in de zojuist genoemde column. De bedoeling is om de voorgaande beschouwing te toetsen op haar waarheidsgehalte, en zo nodig aan te vullen. Aan het woord komen Karl Kautsky, Pieter Jelles Troelstra, Joop den Uyl, Oskar Lafontaine, Anthony Giddens, en Wouter Bos.


Karl Kautsky

Negen jaren terug las uw columnist Der Weg zur Macht van Karl Kautsky1. Kautsky heeft dit boek geschreven in 1909, toen de SPD feitelijk al was veranderd in een hervormingsgezinde partij. Wegens de revolutionaire toonzetting kost het hem moeite om Der Weg zur Macht gepubliceerd te krijgen. Hij betoogt in zijn boek, dat de SPD geen coalitie kan aangaan met de burgerlijke partijen, omdat die volharden in hun conservatisme. De tegenstellingen zijn te groot. Hij pleit ervoor om massa-acties van het proletariaat te organiseren. De sociaaldemocratie kan optreden als de natuurlijke woordvoerder van het proletariaat. Het proletariaat is onmisbaar voor de economie, en zal daarom tenslotte de macht kunnen grijpen. Kautsky voorspelt, dat deze revolutie zal komen, en noemt haar een historische onvermijdelijkheid.

Foto van Kautsky
Figuur 1: Karl Kautsky

Immers het proletariaat blijft groeien, terwijl de kapitalisten zullen reduceren tot een kleine elite van superrijken. Voor Kautsky komt de concentratie van de rijkdom overeen met de bestaansgrond van de sociaaldemocratie. Anderen hebben zijn visie fatalistisch genoemd, maar hij erkent wel degelijk het bestaan van de vrije wil. Echter de individu kan niet ontsnappen aan de historische ontwikkelingen. De maatschappelijke verhoudingen dringen de wil in een bepaalde richting. Als men het maatschappelijke proces kent, alsmede zijn tendensen, kan men daarop doelbewust actie ondernemen. De revolutie heeft echter haar eigen kracht, die zich ontplooit in een economische, wetgevende en morele druk. Het gaat dus niet om een gewelddadige machtsgreep, want daarvoor zijn de militaire strijdkrachten te sterk. De SPD moet het vertrouwen winnen van het volk, en daarmee het leger aan haar kant krijgen.

Helaas is een groot deel van het proletariaat blijven steken in een plattelands-bewustzijn. De gastarbeiders blijven eveneens reactionair. Bovendien verwacht hij, dat de vakbonden zullen verzwakken door de opkomst van economische combinaties zoals trusts en kartellen. Nochtans acht Kautsky een revolutie denkbaar, namelijk als er een oorlog uitbreekt. En daarop is een grote kans, omdat de staten imperialistisch zijn geworden, en daardoor regelmatig onderling in conflict raken. Dit is het akelige perspectief, dat Der Weg zur Macht biedt, en dat helaas deels realiteit is geworden. Echter de SPD is zo verstandig geweest om het revolutionaire moment enkel te gebruiken voor de afdwinging van het algemeen stemrecht. Daarna heeft zij wijselijk de macht snel weer afgestaan. Kautsky negeert in zijn boek dat democratische proces. Volgens hem kan het volk slechts een nieuw regime aan de macht brengen, en zal het de transformatie W → U daaraan vrijwel helemaal delegeren naar de top.

Ideologen (inclusief uw columnist) doorleven nogal eens een jonge periode en een oude periode. Terwijl bijvoorbeeld V.I. Oeljanov (bijgenaamd Lenin) in de oorlog radicaliseert, raakt Kautsky juist gematigd in zijn inzichten. Aldus is hij ontluisterd door het resultaat van de Russische oktober-revolutie in 1917. Vanaf dat moment voert hij een steeds fellere polemiek tegen het Leninisme. Omgekeerd is Oeljanov verontwaardigd, dat Kautsky zijn vroegere teksten niet in de practijk wil brengen! Kautsky betoogt voortaan, dat de sociaaldemocratie de mens wil bevrijden van alle onderdrukking. Zowel de democratie als het socialisme zijn daarvoor slechts werktuigen, waarbij Kautsky al in 1918 prioriteit geeft aan de eerste. In dezelfde tekst roept hij op om de rechten van minderheden, inclusief de politieke oppositie, te beschermen2. Daarmee is Kautsky bekeerd tot het pluralisme van Schumpeter, zij het wat laat.

In 1928 stelt Kautsky, dat de sociaaldemocratie streeft naar de bevrijding van de arbeidersklasse door eigen kracht. Het proletariaat moet zich moreel, intellectueel, en organisatorisch verheffen3. In de brochure De dictatuur van het proletariaat uit 1932 stelt Kautsky op p.14, dat het proletariaat zich allereerst moet verheffen tot een grotere ontwikkeling, en dat gebeurt in de strijd om de invoering van de democratie. Op p.17 constateert hij: "Een dictatuur is een toestand waarin slechts één wil tot uiting kan komen. (...) Het proletariaat is echter alles behalve een vanzelfsprekend verschijnsel, noch een eendrachtige, homogene massa"1. De levensloop van Kautsky illustreert hoe in haar eerste tijdperk de sociaaldemocratie nog achterhaalde, midden-negentiende eeuwse opvattingen uitvent. Pas in het tweede tijdperk worden zij veranderd in een meer pluralistische richting.


Pieter Jelles Troelstra

De Nederlandse SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra verzet zich in zijn brochure Theorie en beweging uit 1902 tegen ideologische scherpslijperij4. Hij vindt de theorie niet essentieel. Voor hem telt de empirie (p.13): "Het belang der massaas en hun wil, zooals deze uit de produktiewijze van thans ontspringen, zijn evenwel vaste wetenschappelijke feiten". En "[Een theorie kan helpen,] daar het onze beweging doet wortelen in de diepste realiteit van het leven: de voldoening van den mensch aan zijne noodzakelijke levenbehoeften. (...) Alleen maar: het blijft een theorie en eene opvatting der werkelijkheid, en niet de werkelijkheid zelve" (p.19-20). Op p.34 herhaalt hij: "De ideeën zijn voor ons hulpmiddel, geen doel; ons groote beginsel is het klassebelang der arbeiders, tevens het groote kultuurbelang der menschheid". Voorts: "Een theorie die stijler en puntiger wil zijn, dan het feitelijk karakter der beweging toelaat, zal deze niet doordringen, doch haar verder van de theorie afstoten" (p.30). Kortom, de massa bepaalt mede de doelfunctie U.

Foto van spotprent Troelstra
Figuur 2: Spotprent van Troelstra:
   O, met behulp van principes kun
   je de malste dingen goed praten,
   maar ... de practijk, weet je
      Bron: Louis Raemaekers
      in De Telegraaf

Als Troelstra constateert "De beweging bestaat uit de groote massa der uitgebuiten, waarvan het industriële proletariaat slechts de voorhoede vormt" (p.35), dan staat hij al dicht bij het pluralisme van Schumpeter. Troelstra erkent het belang van de democratie: "Het optreden der sociaal-demokratie in het parlement moet wel leiden tot het compromis. (...) Zij kan zich niet geheel onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor het bestaande" (p.39). In de brochure De SDAP, wat zij is en wat zij wil4 wijst Troelstra op het belang van de individuele ontplooiing (p.41): "Het nieuwe leven in de strijd met en voor zijne kameraden leidt naar een zoo hoog plan van beter, reiner, mooier en zedelijker leven, dat zelfs de banden eener verouderden slavenmoraal niet in staat zijn, het proletariaat op dezen weg tegen te houden. (...) Er is een strekking in zijn leven gekomen, die hem maakt tot een ontwikkeld, althans naar ontwikkeling dorstend, op de hoogte van zijn tijd staand burger van zijn volk".

Op diverse plaatsen verwijst Troelstra opnieuw naar het pluralisme. Het industrie-proletariaat werft om de steun van andere groepen en klassen. Op p.53 van de laatst genoemde brochure stelt hij: "Het is tenslotte niet een eng klassenbelang, hetwelk zich tegen het algemeen belang in zoekt te bevredigen, dat bij dezen [strijd] het proletariaat leidt. (...) Haar strijd juist is de eenige kracht, die de overgroote massa onderworpenen brengt tot vrijheid, volledig mensch zijn". In dit licht moet men zijn kansloze oproep van 1918 zien om tijdelijk een sociaaldemocratische minderheidsregering te benoemen. In de brochure Inzake partijleiding uit 1906 constateert hij op p.26: "Op het terrein van het geestelijk leven [beslist] niet de dwingende macht van den staat, doch slechts de vrije strijd der meeningen". Overigens heeft hij in economisch opzicht altijd het geloof in het determinisme van het historisch materialisme behouden.

Op p.30 geeft hij als een voorbeeld de vrijheid van onderwijs, die hij voorstaat omwille van het pluralisme: "Men [de tegenstanders van Troelstra binnen de SDAP] wil dus geestelijke propaganda tegen onze partij niet met zuiver geestelijke middelen bestrijden, doch met de macht van den staat verbieden of althans belemmeren"5. Op p.81 toont de practicus Troelstra waardering voor de welzijnsfunctie W en waarschuwt nogmaals tegen dogma's: "Talmudische spitsvondigheden vervangen het frissche voelen van werkelijke verhoudingen in fabriek, werkplaats, gemeente en staat". Hij pleit voor (p.99): "het zintuig voor het bizondere, het kenvermogen voor de practische inwerking zijner daden op het voelen en denken der menschen". Men ziet hoe Troelstra een meer gerijpt standpunt inneemt dan Kautsky. Nochtans zal Troelstra zeer teleurgesteld raken door de onverwacht slechte stembus uitslag van 1917. Hij is er minder dan Kautsky in geslaagd om de heroriëntatie mee te maken naar het tweede tijdperk.


Joop den Uyl

Het tweede tijperk is met name interessant door de opkomst en neergang van het plansocialisme. Deze ideologie komt op in het interbellum, nadat duidelijk is geworden dat een grootscheepse nationalisatie van het bedrijfsleven politiek onhaalbaar is. In Nederland culmineert de nieuwe ideologie in het Plan van de Arbeid. Oorspronkelijk denkt men nog aan een centrale aansturing van alle economische sectoren. Na de Tweede Wereldoorlog kiest Nederland, mede onder invloed van de econoom Jan Tinbergen, voor de planning op het macro-economische niveau. Echter de ervaring leert dat de werkelijkheid moeilijk in een plan is te vatten. Daarom hecht de politiek allengs minder belang aan het plan-instrument. Men kan dit leerproces goed volgen in de publicaties van de sociaaldemocraat Joop den Uyl, die nauw is betrokken bij de naoorlogse beleidsvorming6.

Bovendien speelt Den Uyl een leidende rol in het daarop volgende tijdperk van de emancipatie en politisering in de verzorgingsstaat (in het Duits: Sozialstaat; in het Engels: welfare state). Zijn vooraf gaande politieke vorming in het tweede tijdperk geeft hem voldoende ideologische stabiliteit om de drieste invallen van Nieuw links om te buigen in een gematigde en realistische richting. Den Uyl heeft zelf zijn gedachten vastgelegd in de bundel Inzicht en uitzicht, die de beide tijdperken bestrijkt. Al in 1947 pleit Den Uyl voor persoonlijke ontplooiing en voor gelijkheid van kansen. Op p.29 constateert hij, dat het socialisme uit de tijd van Troelstra een "geseculariseerd geloof" was, dat intussn is verdwenen. Het determinisme is vervangen door scepsis. De behoefte aan een gesloten maatschappijbeeld is verbleekt (p.40), en daarmee is de socialistische doelfunctie U vloeibaar geworden.

Al in 1955 moet Den Uyl met teleurstelling vaststellen, dat er een groeiend verzet is tegen de pogingen van de staat om de economie centraal te plannen (p.59, 176). Hij heeft een hekel aan vrijblijvendheid, en pleit voor een vaste koers op basis van een eigen moraal ("levensbeschouwelijke overtuigingen", zie p.71), die evenwel open en veranderlijk is. Daarmee accepteert hij feitelijk het pluralisme. Hij tekent dan aan, dat de persoonlijke vrijheid alleen kan worden beleefd binnen de gemeenschap (p.80). Den Uyl vindt het onderwijs cruciaal wegens de noodzaak om de burgers in staat te stellen tot zelfbestuur (p.55, 134). De ongelijkheid van eigendom werkt door in een ongelijkheid van kansen, maar de staat kan de macht van het kapitaal breidelen. De staat moet de werkgelegenheid garanderen, en zorgen voor rechtvaardige inkomens (p.96). Den Uyl hecht veel waarde aan de verbetering van de kwaliteit van de arbeid, inclusief een zekere zelfbestemming.

Foto van spaarpot den Uyl
Figuur 3: spaarpot den Uyl

Daarom hebben de werkers recht op een democratische controle in het bedrijfsleven. Zij waarborgt het algemeen belang. Den Uyl is een warm voorstander van ordening (doelfunctie U), en pleit aanvankelijk nog voor de publiekrechtelijke bedrijfsorganen. In het derde tijperk zal Den Uyl de ordening meer gaan zoeken in regulering door de staat, aangevuld met een versterking van de ondernemingsraden. Hij wil dan de staat op allerlei manieren laten meesturen met het bedrijfsleven. De productiedoelen moeten democratisch worden bepaald (p.171, 183)7. Dat is een tweesnijdende aanpak. Immers, de burgers krijgen weliswaar economische zeggenschap via de nationale verkiezingen, maar tevens botsen zij als individu overal op de staatsbureaucratie. Een typisch voorbeeld van bedilzucht: Den Uyl wil de consumptie (en dus de productie) van luxe goederen ontmoedigen (p.136). Bovendien wil hij de private consumptie inperken ten gunste van meer publieke goederen en diensten (p.153, 235).

In de zeventiger jaren omarmt Den Uyl onder druk van Nieuw Links de polarisatie en de politisering (p.145 en verder). Hij gaat het standpunt verdedigen, dat politieke partijen al voor de verkiezingen coalities moeten sluiten. Het is de tijd waarin velen willen, dat de kiezers de formateur kunnen aanwijzen (p.161). Alleen dan is er voldoende transparantie, zodat er aan tastbaar alternatief wordt geboden aan de de kiezers. Immers "[Het] gebrek aan alternatief vormt een bedreiging voor de parlementaire democratie" (p.148). Hij wil een pluralisme met veel strijdlust. Nieuw Links probeert dan met harde hand om een systeem op te bouwen van de participerende democratie, waarvoor Jos de Beus het begrip vriendelijke gelijkheid hanteert. In navolging van Troelstra benoemt Den Uyl de sociaaldemocratie tot een voorhoede, en tot de spreekbuis van de laagste inkomensgroepen (p.223). Alleen zij kan de persoonlijke autonomie garanderen8.

Op p.136 stelt Den Uyl: "Kenmerk van het socialisme is de overwinning van de winzucht en het bereiken van innerlijke vrijheid". Bestaanszekerheid is niet hetzelfde als zelfbepaling (p.152). Hij doet diverse voorstellen om de mensen autonomer te maken. Dankzij de massamedia wordt het blikveld van de mensen verruimd, en krijgen zij de behoefte om maatschappelijk te participeren (p.128). Vervolgens zorgt een ruim aanbod van bibliotheken, dat zij zich beter kunnen informeren. Voor Den Uyl is kennis een machtsfactor. De informatie moet pluriform en volledig zijn (p.197). Ook de toename van de vrije tijd biedt mensen meer kansen voor autonomie. Voorts is autonomie enkel denkbaar bij een voldoende groot huishoudelijk inkomen. Bij de bestuurlijke besluitvorming moeten de direct betrokken burgers een recht van inspraak krijgen. Dat vereist openbaarheid van bestuur (p.151-153, 201). Desnoods kunnen burgers zich organiseren in pressiegroepen (p.210).

Interessant is tenslotte dat Den Uyl de eis van autonomie uitbreidt tot de ontwikkelingslanden. Het beleid van de moderne industriestaten mag niet ten koste gaan van de autonomie in de Derde Wereld. Het geheel overziend vindt uw columnist, dat Den Uyl in zijn latere jaren nogal dogmatisch inzet op de paternalistische staat. Dat is jammer, want in zijn jonge jaren toont hij nog de ideologische flexibiliteit van de partijleider Willem Drees. Overigens blinkt Den Uyl uit in zijn vermogen om het bevorderen van de persoonlijke autonomie te vertalen in concrete beleidsmaatregelen. En dat is prijzenswaardig.


Oskar Lafontaine

De visie van de Duitse sociaaldemocraat Oskar Lafontaine is interessant, omdat hij de hoogste functionaris is geweest in de SPD, en nochtans zich actief heeft verzet tegen de heroriëntatie naar het vierde tijdperk9. Zijn kijk wordt goed uiteen gezet in Der andere Fortschritt. Lafontaine stelt daar, dat een politieke partij een utopie moet aanhangen (p.212 en verder). Men zou dit ook een ideologie kunnen noemen, of wellicht zelfs een dogma, maar in feite verwijst hij hier gewoon naar de doelfunctie U. De partij mag U niet simpelweg aanpassen aan de maatschappelijke realiteit. Namelijk, de utopie U is afgeleid uit een zorgvuldige analyse van de historische ontwikkelingen, en zij biedt daarom houvast voor de politieke koers van de partij. Dankzij U kan de partij kritiek leveren op de bestaande orde, en kan zij handelen om die te hervormen. Kennelijk wil Lafontaine een minder vloeibare U dan Den Uyl.

Lafontaine is politiek gevormd door New Left, en is een aanhanger van de kritische theorie van de School van Frankfort, en met name van de filosofen Herbert Marcuse en Erich Fromm. Terwijl eerder Den Uyl de leer van Marx heeft verworpen, blijft zij voor Lafontaine een leidraad10. Lafontaine betoogt dat het kapitalisme wordt gekenmerkt door een ongezonde drang tot economische groei. Het systeem buit voor dat doel zowel de arbeid als de natuurlijke leefomgeving uit. Hij wil een omwenteling bewerkstelligen, waarin het systeem wordt vervangen door het eco-socialisme (p.188). De term socialisme heeft hier zijn originele betekenis van de vermaatschappelijking van het productieve eigendom. Lafontaine pleit zelfs op vele plaatsen voor een arbeiders-zelfbestuur (p.166)! Inderdaad is dit persoonlijke autonomie, en wel in een zeer radicale vorm. Helaas blijft Lafontaine mistig over de practische invulling ervan.

In navolging van de kritische theorie meent Lafontaine, dat het Duitse bestuur is gedegenereerd tot een technocratie. De menselijke vrijheid moet worden hersteld (p.20). Dankzij een milieubeleid kunnen ook de belangen van de toekomstige generaties worden behartigd. Voortaan moet toetsing aan de moraal zorgen, dat de technologische ontwikkeling niet ontspoort (p.34). Bijvoorbeeld (p.50): "Er wäre fatal, wenn der Bildschirm in Zukunft das Lesen ersetzte. (...) Sie fordern nicht Reflektion, sondern Reaktion heraus". Economische groei is niet nodig, omdat de armsten kunnen worden geholpen via de herverdeling van de rijkdom (o.a. p.110, 113). Zelfs pleit Lafontaine voor het onvoorwaardelijke basisinkomen, dat inderdaad de persoonlijke autonomie zeer zou vergroten (p.111, 119). Bovendien verwacht hij, dat vanwege de almaar stijgende productiviteit de arbeidstijd voortdurend korter zal worden. Daarom moet ook de arbeid worden herverdeeld (p.88).

Wegens de dreigende werkloosheid wil Lafontaine arbeidsbesparende innovaties afremmen (p.101). De autonomie van de ondernemer wordt aldus ingeperkt. Lafontaine vindt het cruciaal dat de kwaliteit van arbeid goed is (p.170). Hij denkt dat werkers innovatiever zullen worden, wanneer zij het bedrijf zelf in eigendom hebben (p.176). Er zijn al communes opgericht, waar dat blijkt te functioneren (Netzwerk Selbsthilfe, p.181). Sleutelwoorden zijn participatie, medezeggenschap, en autonomie (p.193). Het klinkt veelbelovend. Overigens, ondanks de nogal demagogische toonzetting van Lafontaine vindt men al deze standpunten ook bij Den Uyl. Echter die voorziet gewoonlijk zijn betoog van nuances en relativeringen.

Op het moment dat Lafontaine Politik für alle schrijft, heeft hij politiek al afstand genomen van de SPD. Ideologisch verschilt het boek weinig van Der andere Fortschritt, maar Lafontaine toont zich hier nòg onverzoenlijker en radicaler. Terwijl de SPD onder Schröder intussen een liberale koers kiest, wil Lafontaine juist dat de staat economisch sterker ingrijpt. In navolging van de School van Frankfort (Adorno) meent hij dat de liberalen een culturele hegemonie nastreven (p.49). Mensen worden gemanipuleerd via het taalgebruik11. De factor arbeid komt onder druk te staan om meer te presteren. Lafontaine eist nog steeds medezeggenschap van het personeel, maar spreekt niet meer van zelfbestuur (p.115 en verder). Bijvoorbeeld zou het personeel in een referendum kunnen beslissen over voorgenomen fusies (p.155). Men ziet dat Lafontaine blind is voor de redenen om het vierde tijdperk in te gaan. Hij weigert om deze stap mee te maken.


Anthony Giddens

In 1998 publiceert de Engelse socioloog Anthony Giddens het essay The third way, waarin hij probeert om New Labour onder leiding van Tony Blair te voorzien van een nieuwe agenda12. Het vierde tijdperk is dan al tien jaren lang aan de gang. Op dat moment voeren centrum-linkse regeringen onder leiding van Bill Clinton (VSA), Wim Kok (Nederland) en Romano Prodi (Italië) een pragmatisch beleid, waarin de marktwerking positief wordt gewaardeerd. Het boek The third way is daarvan de politicologische neerslag. Een jaar voor het verschijnen ervan wint New Labour de verkiezingen, terwijl in Duitsland Gerhard Schröder eveneens de macht verovert. Blair en Schröder zijn geestverwanten, die zich goed kunnen vinden in de strekking van The third way. Anderzijds houdt de Franse sociaaldemocratie onder Lionel Jospin voor alsnog vast aan het traditionele model van veel staat en weinig marktwerking. Er is dus alle reden om The third way nader te bestuderen. Alweer twaalf jaren terug deed uw columist dat voor het eerst.

Giddens windt geen doekjes om het feit, dat het Leninisme en het socialisme allebei als ideologie zijn achterhaald door de realiteit. Ze zijn simpelweg verdwenen. Hij doet zelfs geen poging om zijn ideeën te rechtvaardigen met de originele sociaaldemocratische moraal. Integendeel, de sociaaldemocratie moet zichzelf opnieuw uitvinden. De nieuwe agenda verschilt vooral, doordat zij het algemeen belang wil dienen via de marktwerking. Immers, vanaf de tachtiger jaren geeft de sociaaldemocratie prioriteit aan de persoonlijke ontplooiing (p.21). De oude klassenstructuren bestaan niet meer, waardoor de maatschappij depolitiseert. Dankzij het pluralisme wordt de persoonlijke identiteit belangrijker (p.34). Meer dan vroeger zijn de mensen bereid tot reflectie, waarbij zij wederzijdse verplichtingen accepteren. De staat kan dit ondersteunen via het onderwijs en de arbeid, zodanig dat de menselijke mobiliteit wordt versterkt.

De traditionele sociaaldemocratische eis van maatschappelijke gelijkheid heeft een louter economische betekenis, en moet worden ingewisseld voor het veel omvattende concept van maatschappelijke rechtvaardigheid (in de Engelse taal social justice). Dat wil zeggen, Giddens identificeert gelijkheid met participatie en inclusie (p.102). De staat legitimeert zich door het algemeen belang te verdedigen, bijvoorbeeld goed onderwijs, sociale zekerheid en marktregulering. De staat is een drager van de moraal (p.48). Een sprekend voorbeeld is het milieubeleid, waarmee de rechten van toekomstige generaties worden behartigd. De staat moet de ethische en existentiële risico's van de technologische vooruitgang afwegen, en zo nodig beperkend ingrijpen (p.60). En als organen en instellingen gezag opeisen, dan moet altijd de democratische controle zijn gewaarborgd. Op deze manier wil Giddens de persoonlijke autonomie bevorderen.

Giddens eist een belangrijke plaats op voor het cosmopolitisme (p.69 en verder). Hij ziet liever vandaag dan morgen een wereldregering (p.151), maar moet toegeven dat die wens voor de afzienbare toekomst utopisch is. Dat roept de vraag op wie mondiaal de afweging W → U gaat maken. Giddens stelt voor deze stap vertrouwen in de zedelijkheid van de natie-staten, met name de bereidheid van internationale economische samenwerking. Dit is opvallend, omdat aldus het mondiale bestuur zou ontstaan uit een overeenkomst tussen diverse regionale netwerken. Het is een liberaal model, waarin de individuele belangen dwingend leiden tot een collectief "contract". Inderdaad pleit Giddens voor bestuursvormen, die losbreken van traditionele verbanden. De identiteit van de individuen wordt diffuus.

De identificatie met de nationale staat verzwakt, ten gunste van meer binding aan de provincie, aan Europa, of zelfs aan de wereld. De staat is slechts een lotsgemeenschap (p.132). Bovendien is de verzwakking van de nationale staat nodig, omdat de markt en het maatschappelijk middenveld (in de Engelse taal civil society) een deel van de staatstaken moeten overnemen. Giddens noemt dit maatschappelijk liberalisme (p.107). Het staatsapparaat werkt vervreemdend op de burgers, en daarom willen zij zelf hun zaken regelen13. Een reflecterende maatschappij kan zichzelf organiseren (p.80).

Zulke initiatiefrijke netwerken zijn bij uitstek geschikt om de locale verpaupering te stoppen. Ook mantelzorg past uitstekend in deze benadering. Daarmee voorziet Giddens de socaaldemocratie van ondernemerschap. Helaas heeft hij geen oplossing voor het verminderen van de werkloosheid. Hij acht het denkbaar, dat voorlopig de werkloosheid structureel is (p.110, en p.126 en verder). De structureel werklozen zullen hun ontplooiing moeten zoeken in vrijwilligerswerk. Giddens stelt voor om hen te vergoeden met een uitkering, eventueel prestatie-gerelateerd. Ook vindt men in The third way geen recepten voor de beperking van de marktmacht.

Daadwerkelijk zijn nu, ruim vijftien jaren later, veel van Giddens' voorstellen gerealiseerd, zoals de decentralisatie en het langer doorwerken van ouderen. In sommige opzichten heeft hij zich vergist. Bijvoorbeeld gelooft hij diep in het cosmopolitisme, en voorspelt daarom vanaf 1998 de verpietering van nationalistische partijen. De consequentie van The third way is dat de sociaaldemocratie opgaat in het sociaal liberalisme. Inderdaad is een alternatief niet goed denkbaar. Dankzij de sociale component blijft het bestaan leefbaar en ontspannen. Helaas geeft Giddens geen antwoorden op de problemen, waarmee het sociaal liberalisme worstelt, zoals de hoge werkloosheid in Europa en de marktmacht. Het liberalisme van Giddens biedt goede uitzichten op persoonlijke autonomie, maar het algemeen belang komt er bij hem bekaaid van af. Als een agenda schiet het tekort14.


Wouter Bos

In 2006 heeft Wouter Bos zich voorgesteld aan de mensen met zijn boek Dit land kan zoveel beter15. Hij zoekt de legitimiteit van de staat vooral in het bieden van zekerheid (p.76): "Hoe breng je hoop en houvast terug in een samenleving waar mensen zo somber en onzeker zijn geworden? Dat lijkt me de centrale opgave in de Nederlandse politiek". En op p.83: "De kunst van het samenleven is iedereen zijn of haar plek te geven, aanwezige talenten maximaal te benutten en op basis van lotsverbondenheid en saamhorigheid te werken aan een gezamenlijke toekomst". Hij verdedigt hier helder het recht op persoonlijke autonomie. Interessant is ook zijn visie op solidariteit (p.85): "Solidariteit is in de loop der eeuwen nooit alleen maar een kwestie van moraal geweest. (...) De belangrijkste reden voor het organiseren van solidariteit [waren] toch gelegen in het welbegrepen eigenbelang". Terecht verdedigt Bos een moderne, gedragseconomische opvatting over solidariteit.

Foto van mok Bos
Figuur 4: mok Wouter Bos

Aldus wordt de verhouding tot de staat tweesnijdend (p.88): "Slachtoffer worden van machtsmisbruik of willekeur bij de overheid - het kan ons allemaal gebeuren". De burgers dragen zelf een verantwoordelijkheid jegens de staat. De klassenstrijd krijgt een moderne invulling (p.95): "Actieve tolerantie betekent dat vrijheid en kritiek hand in hand gaan. (...) Als het [politiek debat] gedragen wordt door een goed evenwicht tussen confrontatie en respect, jaagt het dialoog en emancipatie aan". Bos waarschuwt tegen de tweederde-samenleving: "[Zij] is eigenlijk een middenklassen samenleving waarin tweederde van de burgers meent niet langer van de politiek afhankelijk te zijn. Daarvoor gaat het hun te goed".

Bos is onmiskenbaar een polticus uit het vierde tijdperk. Op p.112 stelt hij: "Er is geen enkele reden om elke vorm van marktwerking of privaat initiatief bij voorbaat af te wijzen. (...) [Maar] als je de lompheid van de markt met de lompheid van de overheid vergelijkt, valt dat lang niet altijd in het voordeel van de markt uit". Des ondanks meent hij dat de staat niet bang moet zijn om ècht terug te treden ten gunste van private initiatieven. Regelzucht is onwenselijk. Zoals zonet is vermeld, wil hij de belangentegenstellingen van groepen bestrijden door saamhorigheid. Zij kent drie componenten: actieve tolerantie, burgerschap en een bindend leiderschap (p.145-146). Inderdaad is een betere invulling van de transformatie W → U nauwelijks denkbaar.

In hetzelfde (verkiezings-)jaar publiceert Bos Wat Wouter wil15. Daarin vult hij het zonet gepresenteerde verhaal aan. Aldus licht hij op p.20 de actieve tolerantie toe: "[Respect] is keihard en iets wat je geeft of verdient". Daarbij mogen de staat en het leiderschap zèlf respect opeisen (p.24): "Wanneer de samenleving diverser wordt, (...) dan zul je opnieuw de codes helder duidelijk moeten maken en die consequent moeten handhaven". Klaarblijkelijk moet de staat weer meer inzetten op maatschappelijke vorming. Bos keurt de vriendelijke gelijkheid van het derde tijdperk af (p.31): "Tegenover het recht op een uitkering staat de plicht om je te laten scholen of te gaan werken". Ook miskende de toenmalige politisering de noodzaak van delegatie, want (p.40): "Ik denk dat mensen makkelijker vertrouwen schenken aan personen dan aan partijprogramma's".

Bos herhaalt nogmaals de bestaansgrond van de sociaaldemocratie (p.45): "Gelijkheid is op z'n best een middel om het grotere doel te verwezenlijken: jezelf te kunnen emanciperen, wat te maken van je leven". Dit is de kern van de persoonlijke autonomie, en een nagalm van de visie van de oude Kautsky16.


Evaluatie

De huidige column laat zien, dat de leidende sociaaldemocraten van alle tijden een voorstander zijn van democratie en van persoonlijke autonomie. Enkel in de begintijd is er nog een groep die de dictatuur nastreeft, in de verwachting dat daarmee het beste kan worden voorzien in de materiële behoeften van het proletariaat. In het pluralisme delft de sociaaldemocratie keer op keer ideologisch het onderspit. Noch de grootscheepse nationalisatie, noch de centrale planning, noch de macro-economische planning blijkt een vruchtbaar alternatief te zijn voor de vrije marktwerking. Het is simpelweg onjuist, dat de staat een betere bestuurder van de economie is dan de private ondernemers. Daarom is vanaf het vierde tijdperk de originele sociaaldemocratie verdwenen. Trouwens, ook andere ideologieën (liberalisme, christendemocratie) blijken niet te deugen. Daarmee is feitelijk een politiek spectrum van programmatisch zwevende partijen ontstaan.

Autonomie ontwikkelt zich in een twee-richtingen verkeer van de burgers en hun bestuurders. Burgers verdedigen hun eigen belangen bij het bestuur (welzijnsfunctie W), terwijl het bestuur probeert om de burgers te vormen (doelfunctie U). Aldus kunnen individuele sociaaldemocraten verschillende accenten leggen bij de tranformatie W → U. De vroege Kautsky is dogmatisch en wil de doelen verregaand van bovenaf opleggen. Anderzijds verzet in dezelfde tijd Troelstra zich hevig tegen dat soort dogma's, en streeft hij zelfs binnen de partij naar pluralisme. Den Uyl verdedigt de uitbreiding van de publieke sector. De burgers zouden gelukkiger worden, wanneer zij hun materiële consumptie inkrimpen ten gunste van meer collectieve goederen. Den Uyl is hierin dermate rigoreus, dat zijn visie een tamelijk dogmatische indruk maakt.

Lafontaine deelt de opvatting van Den Uyl. Bovendien is hij als een geesteskind van New Left geneigd om zijn visie te dicteren aan de burgers. Hij legt nadruk op de noodzaak om de burgers op te voeden in de door hem gewenste richting, via vorming en wetgeving. Zo men wil, kan men Giddens betitelen als de profeet van het vierde tijdperk. Zijn agenda van de Derde weg is liberaal en plaatst daadwerkelijk de persoonlijke autonomie centraal. Echter de agenda bevat een aantal ernstige politieke lacunes, die de uitvoering ervan bemoeilijken. Bos treedt programmatisch in de voetsporen van Wim Kok, en houdt zich verre van dogma's. Zij omarmen allebei de agenda van de Derde weg, maar zij behouden elementen uit het derde tijdperk. Vermoedelijk sympathiseren zowel Giddens als Bos met de originele sociaaldemocratie, maar zij zijn niet meer bereid om haar onder dwang op te leggen aan een meerderheid of zelfs aan een grote minderheid.

  1. Kautsky is gedurende vele decennia een toonaangevende ideoloog geweest van de Duitse SPD. Wellicht zijn bekendste werk is Het Erfurter programma, een toelichting op het partijprogramma uit 1891, waarvan hij tezamen met Eduard Bernstein de ontwerper is. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verzet Kautsky zich tegen de steun, die de SPD geeft aan de oorlogsinspanningen. Hij wordt daarna zelfs uit de partij gezet. In 1922 treedt hij weer toe, maar hij krijgt niet meer de vooraanstaande positie van weleer. Hij brengt zijn laatste levensjaar door in Nederland, nadat hij moest vluchten voor het nazistische bewind. Zie verder de herdruk Der Weg zur Macht (1972, Europäische Verlagsanstalt) van K. Kautsky, de bundel Kautsky gegen Lenin (1981, Verlag J.H.W. Dietz Nachf. GmbH), en De diktatuur van het proletariaat (1933, N.V. De Arbeiderspers).
    Er bestaan enkele speelfilms over de vroege Duitse sociaaldemocratie. In de voormalige DDR hebben de befaamde DEFA studio's de film Bebel und Bismarck geproduceerd, die de periode 1865-1890 uitbeeldt. Ook van DEFA is Solange leben in mir ist (zwart-wit), die de SPD beschrijft vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog. Hierin krijgt Karl Liebknecht bijzondere aandacht. Het vervolg Trotz alledem (in kleur) beschrijft de nadagen van de oorlog. De bekende regisseur Margarethe von Trotta heeft de film Rosa Luxemburg uitgebracht. (terug)
  2. Zie respectievelijk p.30 en p.42 in Kautsky gegen Lenin. Hierbij zal hebben meegespeeld, dat Oeljanov in Rusland overging tot de vervolging van de sociaaldemocraten. De argumenten zijn ontleend aan het artikel Die Diktatur des Proletariats uit 1918. Ondanks de titel is dit een andere tekst dan de Nederlandse vertaling De diktatuur van het proletariaat uit 1933. (terug)
  3. Zie p.134 in Kautsky gegen Lenin. De tekst komt uit het artikel Die Gemeinsamkeit des sozialdemokratischen und des kommunistischen Endziels uit 1928. (terug)
  4. Zie Theorie en beweging (1902, J.A. Fortuijn) van P.J. Troelstra. Troelstra heeft deze brochure geschreven naar aanleiding van kritiek, onder andere door Henriëtte Roland Holst - van der Schalk, dat hij met zijn beleid zondigt tegen de marxistische leerstellingen. Zie voorts Inzake partijleiding (1906, H.A. Wakker & Co.) en De SDAP, wat zij is en wat zij wil (1913, Brochurenhandel der SDAP) van P.J. Troelstra. De brochure Inzake partijleiding is een nieuwe poging om de linkse intellectuelen rondom het recalcitrante tijdschrift De Nieuwe Tijd, inclusief Roland Holst - van der Schalk, tot matiging te brengen.
    Nederland kan trots zijn op enkele speelfilms over het leven van Troelstra en zijn omgeving, te weten Nynke en De dream. Het leven van Roland Holst - van der Schalk wordt uitgebeeld in de documentaire Droom en daad. (terug)
  5. Dit debat behoort tot de nog altijd voortdurende afweging tussen de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting. Enerzijds waardeert men de maatschappelijke binding, en anderzijds eist men voldoende ruimte voor een exit optie uit de eigen groep. In dit geval is Troelstra onmiskenbaar de verdediger van het pluralisme tegenover De Nieuwe Tijd groep. (terug)
  6. Zie Inzicht en uitzicht (1978, Uitgeverij Bert Bakker) van J.M. den Uyl. Uw columnist las Inzicht en uitzicht zeventien jaren terug voor het eerst. De bundel bruist van nieuwe ideeën. Hij behoort tot de geschriften, die het meest indruk hebben gemaakt, tezamen met de bundel Samen onderweg van Ruud Lubbers, en de historische terugblik Dageraad der volksbevrijding en Die onze kracht ontwaken deed van Willem Vliegen. Meer recente artikelen van Den Uyl, vanaf 1979, zijn te vinden in De toekomst onder ogen (1986, Uitgeverij Bert Bakker). De artikelen in De toekomst onder ogen vormen juist een achterhoedegevecht, wat jammer is, omdat het enige wrevel opwekt. De persoon Den Uyl behoeft geen toelichting. Voor deze Gazet is bijzonder vermeldens waard een citaat op p.207: "... de lange conjunctuurgolf. Als iemand die vele genoeglijke uren in de collegebanken, luisterend naar Sam de Wolff heeft doorgebracht, ben ik voor die benaderingswijze niet ongevoelig". De Wolff is niet vergeten.
    Nederland mag zich eveneens verheugen in de productie van een gedramatiseerde televisie-serie over Den Uyl, te weten Den Uyl en de affaire Lockheed. (terug)
  7. Rond 1973 neigt Den Uyl toch weer naar het reeds afgedankte instrument van de centrale planning. De staat zou meer kennis van zaken hebben dan de ondernemers. Aldus zegt hij op p.179: "Investeringsbeheersing vergt tenminste een indicatieve planning van de grootste investeringen in de belangrijkste bedrijfstakken. (...) Het gaat om coördinatie van industriële expansie, getoetst aan de gevolgen van die expansie voor werkgelegenheid, ruimtelijke ordening, gelijkmatige inkomensverdeling, leefmilieu en de behoeften tot afzet op de Europese markt van de ontwikkelingslanden". Uw columnist heeft twijfels of bijvoorbeeld de econoom Jan Tinbergen een dermate gedetailleerde planning zou goedkeuren. Onder invloed van de rapporten van de Club van Rome pleit Den Uyl voor een industriële herstructurering, die moet leiden tot een selectieve groei. Zie ook p.184. Regelmatig bekritiseert Den Uyl in zijn teksten de macht van het grootbedrijf en van de multinationals. Zelfs meent Den Uyl een wetmatigheid te ontwaren (p.221): "Naarmate een samenleving welvarender is, naar die mate zal de dienstensector een groter deel van de economische activiteiten bestrijken. Die ontwikkeling maakt een hoog aandeel van de collectieve sector onvermijdelijk en ondernemers zullen daarmee moeten leven". Indertijd huldigde Erhard Eppler eveneens deze opvatting. De geschiedenis heeft hun ongelijk bewezen. Kennelijk overschatten politici nogal eens hun inzicht en uitzicht. (terug)
  8. Onder Nieuw Links radicaliseert de toonzetting van Den Uyl (p.155-156): "[Er is] het verlangen om met rust gelaten te worden, veel afkeer van politiek, veelal hoge percentages voor het laten zitten wat zit. Het activeren van de mensen die zich in deze schijnrust koesteren is een taak waarvoor een partij als de onze staat. (...) Het enige, waarop we ons beroepen is, dat we menen als beweging een juister inzicht te hebben op hoe de mens tot zijn recht komt, hoe de zwakkere wordt beschermd en hoe de zelfbestemming voor mensen tot stand kan worden gebracht". In terugblik is de polarisatie een onzalige gedachte, die probeert om de traditionele klassenstrijd te herleven. Tegenwoordig hangt men algemeen de visie aan, dat politieke partijen elkaar zo min mogelijk moeten uitsluiten. De pluralistische maatschappij vraagt om onderhandelingen over elkaars belangen. Volgens Herman van Erp geldt de persoonlijke moraal niet als een belang. De gedeelde zedelijkheid zit juist in de acceptatie van de democratische besluitvorming. (terug)
  9. Hier worden twee van zijn boeken geraadpleegd, te weten Der andere Fortschritt (1985, Hoffmann und Campe Verlag) en Politik für alle (2005, Ullstein Buchverlage GmbH), allebei van Oskar Lafontaine. Uw columnist las dit laatste boek al direct na het verschijnen, uit nieuwsgierigheid. Lafontaine was jarenlang voor de SPD de minister-president in het Saarland. In 1990 is Lafontaine de SPD-kandidaat voor de functie van bondskanselier. Hij krijgt 29% van de stemmen, en verliest daarmee ruimschoots de verkiezingen van de zittende kanselier Helmut Kohl. In 1998 maakt Lafontaine deel uit van de regering-Schröder, als minister van financiën. Maar al na een jaar verlaat hij de regering wegens onoverbrugbare ideologische verschillen. Hij neemt afstand van de SPD, en zal later zelfs toetreden tot de leiding van de extreem-linkse partij Die Linke. Uw columnist waagt zich nu aan een korte bespiegeling op de persoon Lafontaine, omdat zijn levensloop zo atypisch is. De biografie Oskar Lafontaine van Filmer en Schwan beeldt Lafontaine niet bepaald af als een verstard ideoloog. Het zou best kunnen dat naast de ideologische wrijving zijn karakter mede verantwoordelijk is voor de partijpolitieke overstap. Immers wie eenmaal partijleider is geworden, raakt er aan gewend om het hoogste woord te hebben. Zij hebben na hun aftreden nogal eens moeite om zich op de achtergrond te houden. Ed van Thijn noemt dit verschijnsel in Kroonprinsenleed de "olifantenplaag". De positie onder Schröder moet Lafontaine zwaar zijn gevallen. Bij Die Linke wordt hij opnieuw de onbetwiste leider, althans voor West-Duitsland. (terug)
  10. In haar beginjaren is de leer van Marx welhaast een religie geweest voor de SPD. Pas in het programma van Godesberg wordt er afstand van genomen. Maar dan is de visie van Marx (of eigenlijk het dogma van Oeljanov) al de staatsleer geworden in de Duitse Democratische Republiek. Aldus raakt zij nooit echt buiten beeld. Daarom is het marxisme in de Duitse New Left beweging weer sterk aanwezig. (terug)
  11. Lafontaine neemt in dit boek standpunten in, die wel conservatief links worden genoemd. Een enkel voorbeeld met betrekking tot migratie (p.200): "Welche kulturelle Identität soll Europa letztlich am Ende dieses Jahrhunderts haben? Das Einwanderungsland USA wird bereits in fünfzig Jahren keine weiße Mehrheit mehr haben". Lafontaine vreest dat Europa een deel van het arabische westen zal worden. Op p.243: "Die forcierte Zuwanderung wird in Deutschland einzig von den oberen Zehntausend gefordert, die von deren Folgen gar nicht oder nur am Rande betroffen sind. Sie konkurrieren nicht um Arbeitsplätze im Niedriglohnbereich". Kennelijk voelt Lafontaine weinig voor een Europese arbeidsmarkt, met de bijbehorende mobiliteit. En op p.202: "Es ist schon ein Zeichen geistiger Verarmung, wenn englische Wortfetzen immer mehr die europäischen Sprachen verhunzen. (...) Zwar haben auch die angelsächsische und die europäische Kultur vieles gemeinsam, aber est gibt auch bedeutende Unterschiede". (terug)
  12. Zie The third way (1998, Polity Press) van Anthony Giddens. In 2000 publiceert hij bij dezelfde uitgevers The third way and its critics, waarin hij reageert op de kritiek, die zijn eerste boek heeft uitgelokt.
    De opkomst van New Labour wordt aardig beschreven in de film The deal, die de toenadering tussen Blair en Brown uitbeeldt. (terug)
  13. In Nederland wordt dit ideaal uitgedragen door vele sociaaldemocraten, onder andere Pieter Hilhorst. Hij heeft daarvoor de term samenredzaamheid bedacht. Intussen is deze term ingeburgerd bij alle gematigde politieke stromingen. Op buurtniveau is het ontwikkelen van de Vogelaar-wijken een voorbeeld van een aanpak, waarbij wordt ingezet op het activeren van locale netwerken. Men vindt een nadere uitwerking van The third way ook in Het huis van de vrijheid (2011, Veen Bosch & Keuning uitgevers n.v.) van R. Claassen. Een wat meer traditionele versie vindt men bij Monika Sie Dhian Ho, die eveneens de waarde van maatschappelijke binding benadrukt. Echter zij verwijst daarmee minstens zozeer naar traditionele verbanden als naar moderne netwerken. Volgens Giddens op p.18 in The third way and its critics verwijten sommige tegenstanders hem, dat de Derde weg met zijn sterke nadruk op het maatschappelijk middenveld veel lijkt op de christendemocratie. Wie het driehoeksdiagram van Heiner Ganßmann bekijkt, moet toegeven dat die bewering terecht is. In beginsel is er natuurlijk niets tegen om te willen leren van andere politieke richtingen. Den Uyl klaagt op p.224 van Inzicht en uitzicht over de onwenselijk grote macht van het maatschappelijk middenveld, die moeilijk democratisch controleerbaar is. Ongetwijfeld zou Giddens tegenwerpen, dat de macht van de staatsbureaucratie minstens zo onaangenaam is. Trouwens, de onvrede van Den Uyl ontstaat vooral uit christelijke origine van de maatschappelijke organisaties, die daardoor niet politiek neutraal zijn. Wegens de hedendaagse ontkerkelijking is dat bezwaar achterhaald. (terug)
  14. The third way erkent het failliet van de oorspronkelijke sociaaldemocratie, en daarom las uw columnist het twaalf jaren terug met knarsende tanden. Des al niettemin heeft Giddens gewoon gelijk. Wie dat wil, kan zich er mee troosten dat het oorspronkelijke liberalisme hetzelfde lot heeft ondergaan. Bijna niemand gelooft nog serieus, dat ongereguleerde markten vanzelf in evenwicht raken of blijven. Giddens heeft zich de kritiek aangetrokken, en geeft in The third way and its critics een nadere invulling aan een beleid van werkgelegenheid en van de beteugeling van marktmacht. Echter die invulling is dermate controversieel en onvolledig, dat er geen deugdelijke agenda uit ontstaat. (terug)
  15. Zie Dit land kan zoveel beter (2006, Uitgeverij Bert Bakker) en Wat Wouter wil (2006, Uitgeverij Bert Bakker), allebei van Wouter Bos. Het laatst genoemde verhaal is opgetekend door Max de Bok, die dertig jaren tevoren Een leven in interviews over Den Uyl samenstelde. (terug)
  16. Des al niettemin wil uw columnist dit standpunt niet zonder meer onderschrijven. Natuurlijk bestond in het tijdperk van Kautsky en Troelstra de onderdrukking allereerst uit de materiële noden. Echter toen al voelde men zich eveneens gekwetst door de exorbitante rijkdom van de elite. De gedragseconomie laat zien, dat de mensen hechten aan gelijkheid of op zijn minst aan wederkerigheid. Men beleeft zijn persoonlijke autonomie altijd als een deel van de maatschappij. Aldus zal iemand, die geheel vrij is om zijn leven in te vullen, maar die overigens een laag inkomen ontvangt, zich toch ongelukkig en een vreemde voelen binnen een extreem ongelijke maatschappij. Men kan de menselijke natuur niet zomaar negeren. (terug)