De socialistische leer rond 1950

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 17 augustus 2014

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

In eerdere columns is geschetst hoe rond 1930 de sociaaldemocratie in een identititeitscrisis belandt, het meest in Duitsland en Italië, maar ook elders in Europa. Het thema van de socialisatie slaat electoraal niet aan, en het fascisme palmt de ordening in. De huidige column gaat na hoe de sociaaldemocratie zich herstelt in de daarop volgende twintig jaren. De studie maakt gebruik van drie ideologische studies, die indertijd zijn uitgegeven. Het betreft Ordening der wereldproductie van Wibaut, Ordening als socialistische etappe van Van den Tempel (Jr.), en International economic integration van Tinbergen1. Om te beginnen zet de column nog eens de ontwikkelingen sinds 1900 op een rijtje. De column wordt afgesloten met een evaluatie.


De Nederlandse sociaaldemocratie tussen 1900 en 1930

De opkomst van de sociaaldemocratie is een reactie op het laissez-faire kapitalisme, dat niet in staat is om het algemene welzijn te garanderen. Steeds meer mensen begrijpen dat de overgang naar een alternatief maatschappelijk systeem onvermijdelijk is. Oorspronkelijk wil de sociaaldemocratie, dat associaties van arbeiders de productie overnemen van de kapitalisten. Zij vertrouwt erop, dat de arbeiders in staat zijn tot zelf-organisatie, en tot een rationalisatie en democratisering van de productie. Uiteraard is het kernstuk van haar politiek de socialisatie. De sociaaldemocratie ziet de staat dan nog als een repressief en bureaucratisch orgaan, dat na de overgang tot het socialisme geen toekomst meer heeft. Immers de staat is op dat moment simpel de gewapende tak van de uitbuitende elite.

In de vroege sociaaldemocratie overheerst de klassenstrijd al het andere, omdat slechts de rudimenten van een democratie bestaan. Het stemrecht is beperkt tot groepen, die baat hebben bij het heersende systeem. De socialisten zijn overtuigd dat na een omwenteling zelfs een matig arbeidersbestuur beter zal regeren dan het bestaande kapitalisme. Dat verklaart ook waarom Pieter Jelles Troelstra nog in 1918 de deur naar de revolutie op een kier zet (meer is zijn insinuatie overigens niet2). Tevens wil hij zo het gevaar voorkomen, dat andere groepen dan de SDAP de revolutie gaan leiden. Ook in de jaren daarna, in 1919 en 1920, houdt de SDAP-leiding nog serieus rekening met een omwenteling. Overigens staat ze niet te juichen om daarvan de leiding te nemen, en benadrukt ze dat onder het socialisme eveneens hard zal moeten worden gewerkt. De SDAP-leiding laat haar koudwatervrees blijken door het gehate stukloon aan te kondigen, indien er een socialistische omwenteling komt.

Foto van schaaltje Troelstra oord
Figuur 1: Troelstra oord (afgebrand)

Troelstra behoort tezamen met Beatrice en Sidney Webb tot de eersten, die de arbeidersklasse direct willen betrekken bij het landsbestuur. De opkomende kartels en trusts in het kapitalisme lijken een natuurlijke ordening van bedrijfstakken in te luiden. Daarnaast blijkt tijdens de Russische rebellie van 1905 de arbeidersklasse zich spontaan te organiseren in raden. Daarom ligt het voor de hand, dat de gedachten voor een socialistisch arbeidersbestuur uitgaan naar een systeem met centrale raden op het niveau van de bedrijfstak. Al die raden tezamen kunnen worden vertegenwoordigd in een centrale raad. In de Nederlandse beweging worden deze nieuwe instituties bedrijfsorganen genoemd.

Hoewel het radenstelsel aansluit bij de realiteit, blijft onzeker hoe het zal functioneren. De ervaringen in Rusland vanaf 1917 zijn zeer teleurstellend. Daarbij komt dat juist in de twintiger jaren de situatie van het proletariaat merkbaar verbetert. Bovendien is intussen het algemene stemrecht gerealiseerd, en vervolgens kiest het proletariaat niet en masse voor de sociaaldemocratie. Kennelijk heeft de sociaaldemocratie haar aantrekkingskracht overschat. De rechtvaardiging voor een omwenteling neemt af, en de sociaaldemocratie bezint zich op haar politieke stelsel3. Het model van de nieuwe organen heeft daadwerkelijk enkele zwakheden. Het ligt toch wel erg voor de hand, dat de ondernemingen dominant zullen zijn in de leiding van de bedrijfsorganen. Zij zullen daarbij samenspannen met de arbeiders, tegen de vertegenwoordigers van het algemeen belang in. De socialisatie zou dit kunnen oplossen, maar blijkt helaas haar eigen economische nadelen te kennen.

Ook politiek ontwikkelen de twintiger jaren zich rampzalig voor de sociaaldemocratische ideologie. Zowel het rooms-katholicisme als het fascisme omarmen de idee van collectieve economische organen, en zij verslaan daarmee de sociaaldemocratie op haar eigen terrein. Het socialisme blijkt niet de natuurlijke leer van het proletariaat te zijn, zoals velen dachten, maar andere systemen met een meer absolute leiding krijgen de voorkeur. Wanneer in de dertiger jaren zowel Italië als Duitsland fascistisch zijn geworden, is feitelijk de oorspronkelijke sociaaldemocratische leer niet meer houdbaar. Het is moeilijk om zich te verschrikkelijke geestelijke ontreddering voor te stellen, waaronder indertijd de al bejaarde grootheden zoals Wibaut en Roland Holst-van der Schalk moeten hebben geleden.

Natuurlijk is daarmee niet gezegd, dat de sociaaldemocratie haar pleidooi voor socialisatie opgaf. Maar wel doen kapitalistische elementen hun intrede in de partij-documenten, zoals het conjunctuur-programma in het Plan van de arbeid. Het zou nog een kwart eeuw (!) duren alvorens de algehele socialisatie werkelijk wordt afgezworen. Symbolisch voor dit moment is het Duitse programma van Godesberg, dat wordt gepubliceerd in 1959. Wat blijft is een voorkeur voor staatsbedrijven in de cruciale sectoren, voor een grote publieke sector, voor planning op het macro-niveau, en voor een egalitaire samenleving met kansen voor allen. Direct na de Tweede Wereldoorlog is er zelfs een socialistische opbloei, onder andere in Groot-Brittannië (regering Attlee) en in Nederland (kabinet Drees). Maar zij spannen zich meer in voor de wederopbouw dan voor de systeem-transformatie. En zij slagen er niet in om de macht vast te houden.


Wibaut: Ordening der wereldproductie (1934)

Wibaut heeft zitting in bijna alle commissies van de Nederlandse arbeidersbeweging, die zich tussen 1920 en 1935 bezig houden met de toekomstige sociaaldemocratische staatsvorm. Daarom is het interessant om zijn boek Ordening der wereldproductie te lezen en te vernemen wat hij zelf vindt van de socialistische hervormingsplannen. Het is overigens pikant, dat de nog jonge Tinbergen hem helpt bij het verzamelen van het feitenmateriaal voor het boek, en kennelijk ook enige economische inzichten aandraagt. Het ligt voor de hand dat omgekeerd Tinbergen enigzins moet zijn beïnvloed door de eminence gris van de Nederlandse arbeidersbeweging4. Toch zijn de twee grootheden gescheiden door een ideologische kloof: Wibaut is nog een oospronkelijk socialist, net zoals bijvoorbeeld Sam de Wolff, terwijl Tinbergen langs een meer geleidelijke weg de wereld wil verbeteren.

Ideologisch sluit Ordening der wereldproductie nog naadloos aan bij andere documenten uit die tijd, zoals het rapport Nieuwe organen. De socialistische omwenteling is onvermijdelijk, omdat het kapitalisme niet alle behoeften kan bevredigen. Het veroorzaakt uitbuiting, omdat de toeëigening van het product individueel is. Met name zal de individuele winst van de ondernemingen moeten worden uitgeschakeld. Wibaut meent op basis van zijn uitgebreide studies van kartels en trusts, dat de ondernemingen van nature gaan samenwerken en aldus een monopolie opbouwen. Daarmee schakelen zij de concurrentie uit, en kunnen zij vervolgens zelf hun prijzen en winsten bepalen. Bovendien is de samenwerking een poging van de ondernemingen om te ontsnappen aan de ellende van de kapitalistische conjunctuur5.

Foto van F.M. Wibaut
Figuur 2: F.M. Wibaut (De Telegraaf)

Daarnaast komt de staat in de Grote Depressie sinds 1929 rigoreus tussenbeide bij de marktwerking. Dat is onvermijdelijk, omdat wegens de depressie de mondiale vrijhandel instort. Alle staten proberen hun productie te optimaliseren door middel van economische protectie. Het gevolg is dat de structuur van de nationale economieën ingrijpend moeten worden aangepast6. De kapitalistische markten worden verregaand geordend, meer dan ooit nadien het geval zal zijn. Wibaut constateert dat kennelijk het parlement in staat is om de economie te leiden. Toch is hij niet verheugd over de ontwikkelingen. De protectie leidt tot zelfvoorziening binnen de staten, dat wil zeggen, tot autarkie. Daarmee verdwijnt de internationale arbeidsverdeling. De socialisten, waaronder Wibaut, en ook grote delen van de burgerij, geloven evenwel dat die arbeidsverdeling bijdraagt aan de mondiale welvaart. Omgekeerd leidt autarkie tot de verarming van allen.

Wibaut betoogt zoals gezegd dat in het kapitalistische systeem het winststreven steeds zal leiden tot de vorming van nationale kartels en trusts. Het kapitalisme dwingt de staten om hun bedrijfsleven op die vijandige manier te ordenen. Maar de uitschakeling van de concurrentie drukt het productievolume neer, en tevens de werkgelegenheid. De kapitalistische monopolies zijn dus schadelijk. Dien ten gevolge slaagt het kapitalisme niet in een rationele internationale arbeidsverdeling. Er is geen vrije prijsvorming. Onder die omstandigheden kan de productie net zo goed werkelijk collectief worden, zoals het socialisme wil. Kortom, Wibaut pleit voor de socialisatie van het bedrijfsleven in alle staten. Vervolgens kan de wereldproductie worden geordend op een rationele wijze. Daarvoor moet een Economische Wereldraad worden opgericht.

Men moet hierover niet te lichtvaardig denken. De ordening betekent dat voortaan de producten worden gemaakt in de staten, die de minste onkosten hebben, bijvoorbeeld door hun natuurlijke voordelen zoals het klimaat, de bodemgesteldheid, de grondstoffen, de geografie enzovoort. Uiteraard zullen er veel productiefaciliteiten internationaal moeten worden verplaatst. Deze herorganisatie is nodig om de wanverhoudingen op te heffen, en om verspilling te elimineren. Wibaut geeft een aantal voorbeelden van productie en producten, vermoedelijk afkomstig van Tinbergen, die illustreren dat de wereldproductie inderdaad goedkoper kan. Aldus wordt de mondiale koopkracht vergroot, en komt er een beter evenwicht tussen de productie en het verbruik. De kans op crises neemt af. Trouwens, dankzij de ordening is de speculatie uitgebannen.

Wibaut stelt zich de mondiale ordening voor als een proces van samenwerking. De industiestaten zullen hun kennis overdragen aan de onontwikkelde landen, en die eventueel voorzien van kapitaal voor investeringen. Naarmate de welvaart in de arme landen toeneemt, krijgen de industielanden een groter afzetgebied voor hun eigen producten. Geheel overeenkomstig het rapport Nieuwe organen wil Wibaut bezuinigen op het distributie-apparaat (reclame, tussenhandel, detailhandel, transport). Hij heeft daarvan grote verwachtingen. Aldus wordt de marktwerking uitgeschakeld, en zullen de productprijzen centraal worden bepaald, door gemeenschapsorganen. Aangezien de vraag en het aanbod in evenwicht komen, zal voortaan alle productiecapaciteit worden benut. Zoals de lezer uit het voorgaande begrijpt, moet ook over de investeringen centraal worden besloten. In wezen pleit Wibaut voor een plan-economie, op democratische grondslag.

Wibaut denkt zijn voorstel consequent door. Bijvoorbeeld wil hij eventuele economische schommelingen temperen door grote voorraden van producten aan te leggen. De leveringszekerheid krijgt voorrang boven de kortstondige efficiëntie. De kapitaalopbouw moet doorgaan, maar op een collectieve grondslag, waardoor de rente kan verdwijnen. De gemeenschapszin zal het individuele belang overwinnen. Al deze ideeën zijn dermate ongebruikelijk, dat de vraag zich opdringt of zij uitvoerbaar zijn. Wibaut stelt zich op het voluntaristische standpunt, dat het kan, indien de mensen het willen. Natuurlijk maakt dat argument zijn systeemontwerp meer visionair dan practisch. Maar het zou onterecht zijn om het weg te lachen, want tegenwoordig zijn inderdaad sommige van zijn gemeenschapsorganen realiteit geworden. Verder siert het pleidooi voor internationale samenwerking hem, in een tijd dat bijvoorbeeld de vakbonden roepen om een nationale afscherming.

Wibauts visie zal worden geëvalueerd aan het einde van de column, maar nu al worden enkele opmerkingen vermeld uit de biografieën over Wibaut, te weten F.M. Wibaut van Borrie en Wibaut de machtige van De Liagre Böhl7. Volgens Borrie (p.213) heeft Wibaut binnen de Socialistische Arbeiders Internationale (SAI) steeds gepleit voor internationale ordening, echter zonder succes. Binnen de SAI is het plan-denken nooit ingeburgerd geraakt. De Liagre Böhl verwijt op p.473 aan Wibaut wishful thinking, omdat in 1934 het fascisme al dominant is geworden. Op p.476 citeert hij een recensie uit de liberale hoek: "[Wibaut] ziet niet de menschelijke werkelijkheid dezer wereld, maar slechts het schema, waarin hij verstard is". Toch komt er een Engelse vertaling van Wibaut's boek met de titel A world production order, wellicht dankzij bemiddeling van Sidney Webb8.


Van den Tempel: Ordening als socialistische etappe (1946)

Het boek Ordening als socialistische etappe is in de vergetelheid geraakt. Toch is het belangwekkend, omdat het de missing link vormt in de sociaaldemocratische evolutie. De schrijver, Bas van den Tempel, is de zoon van de SDAP-minister Jan van den Tempel. Zelf kiest hij voor een loopbaan als docent, onder andere bij het Instituut Kuyper, opgericht door Rudolph Kuyper. Op veertigjarige leeftijd wordt hij alsnog politiek actief voor de PvdA, als wethouder in Den Haag (1945-1949). Daarna blijft hij gemeenteraadslid, tot 1958. Ook is hij van 1956 tot 1967 lid van de Tweede Kamer (dubbelmandaten waren toen nog gewoon).

In Ordening als socialistische etappe betoogt Van den Tempel, dat de socialisatie het einddoel is van de sociaaldemocratie. Zolang daarvoor een parlementaire meerderheid ontbreekt, moet de partij zich tevreden stellen met de ordening van de economie. Echter die zal de maatschappelijke belangentegenstellingen niet kunnen opheffen. De ordening moet verlopen volgens het ontwerp in het al eerder genoemde rapport Nieuwe organen. Dankzij de ordening zal de verspilling afnemen, en er zal een volledige werkgelegenheid zijn, zodat het binnenlandse product zal stijgen. Van den Tempel pleit voor een versnelde industrialisatie, omdat steeds meer arbeiders daar hun werk zullen moeten vinden. Net zoals Wibaut verwacht hij, dat de werkgelegenheid in de handel en de dienstverlening zal afnemen. Immers juist daar is veel verspilling, en is een sanering noodzakelijk. Veel van deze bezigheden zullen worden overgenomen door de staat.

Foto van plakbiljet BSP
Figuur 3: Biljet BSP (België)

Van den Tempel wil eerst even flink sparen om met dat kapitaal de oorlogsschade te kunnen herstellen. Maar daarna moeten de arbeidsloze inkomens verminderen, zodat het loonpeil kan stijgen. Er komt dan ruimte voor een minimumloon. Naarmate de kapitaalvoorraad groeit, zal de rentevoet dalen. Daarom zullen particulieren minder gaan investeren, en de staat moet hun plaats innemen. Sowieso zal de socialisatie leiden tot een verkleining van de particuliere vermogens. Vermogensopbouw zal voortaan plaats vinden bij de collectieve fondsen voor pensioenen en verzekeringen. De socialisatie elimineert de particuliere monopolies, en zorgt dat er rekening kan worden gehouden met het algemeen belang. Men ziet dat Van den Tempel hier het socialistische programma verdedigt, net zoals eerder Wibaut.

Hij brengt echter wel een nuance aan, doordat hij meer macht wil geven aan de staat. Die zal beslissen over de productie-omvang, de productprijzen, de investeringen en zelfs over de lonen. Die bevoegdheden behoren niet bij de bedrijfsraden, zoals nog is voorzien in het rapport Nieuwe organen. Namelijk, Van den Tempel vreest dat de ondernemers zullen domineren in de bedrijfsraden, en dat de arbeiders, de verbruikers en het algemeen belang er onvoldoende zullen worden gehoord (zie p.163). De ondernemingsbelangen zullen zich doorzetten. Wel omarmt hij de bedrijfstak-gewijze ordening, zo mogelijk gepaard gaande met een schaalvergroting door middel van fusies. Aldus lijkt Van den Tempel te pleiten voor het staatssocialisme, en neemt hij enige afstand van het sociaaldemocratische radensysteem. Het gevaar van deze keuze voor het Leninistische model is dat daarmee de bureaucratie vrij spel zal krijgen, maar Van den Tempel verwacht dat dat zal meevallen.

Staten zullen steeds meer een nationale planhuishouding hanteren, en daardoor zal de economische conjunctuur worden getemperd. De stabiliteit neemt toe. De internationale ordening kan beperkt blijven tot een beperkt aantal producten. Van den Tempel neemt hier klaarblijkelijk afstand van de visie van Wibaut. Zelfs is hij een voorstander van de bilaterale of tweezijdige ruil, die tien jaren eerder is voorgesteld in het Plan van de Arbeid. Het internationale overleg zou hoogstens de kaders moeten stellen voor zulke bilaterale verdragen. Dankzij de tweezijdige ruil is een evenwichtige betalingsbalans gegarandeerd. Van den Tempel vindt protectie een acceptabel beleidsinstrument. Dat is onder meer nodig om de internationale conjunctuur buiten de deur te houden. Hij heeft weinig vertrouwen in een Keynesiaans monetair en begrotings-beleid (zie p.92 en verder).

Ordening als socialistische etappe kan een realistisch boek worden genoemd, omdat de ideeën en voorstellen goed aansluiten bij de Nederlandse ervaringen tijdens de Grote Depressie en tijdens de oorlogsjaren. Dit pragmatisme is de oorzaak, dat er enkele elementen insluipen, die ontbreken in de oorspronkelijke sociaaldemocratie. Zo valt het op, dat Van den Tempel de vrijhandel en de internationale samenwerking wil terugbrengen tot een minimaal niveau - anders dan Wibaut. Een ander nieuw element is zijn voorkeur voor een alles dominerende (democratische) staat. Daarmee verstevigt hij de voorstellen, die Wibaut al doet in deze richting. Van den Tempel onderkent dat zijn koers veel maatschappelijke weerstand zal oproepen. Maar hij denkt dat het toch kan, wanneer het volk maar wil, net zoals Wibaut.


Tinbergen: International economic integration (1954)

Zojuist is al opgemerkt, dat Tinbergen zich niet nadrukkelijk afzet tegen het bestaande economische systeem. Trouwens direct na de Tweede Wereldoorlog is de noodzaak daarvoor al minder knellend geworden, aangezien een aantal socialistische instituties wordt gerealiseerd. Op het nationale niveau zijn dat onder meer de Sociaal Economische Raad (afgekort SER) en het Centraal Planbureau (afgekort CPB). Zelfs wordt er een begin gemaakt met de vorming van de bedrijfsorganen. Internationaal zorgen de akkoorden van Bretton Woods voor de ordening van de kapitaalstromen. Het Internationale Monetaire Fonds (afgekort IMF), de Wereldbank en de Verenigde Naties worden opgericht, waarmee het visionaire ontwerp van Wibaut deels concreet wordt gemaakt. De autarkie en de handelsprotectie worden in een snel tempo afgebouwd. Dit laatste is wellicht in de geest van Wibaut, maar botst met de voorstellen in het Plan van de arbeid.

Hoewel Tinbergen van dezelfde generatie is als Van den Tempel, ziet hij helder het grote belang van de internationale handel. Al in 1945 schrijft hij het boek International economic co-operation, waarin voorstellen worden gedaan voor het internationale economische beleid. Dit boek bouwt merkbaar voort op Ordening der wereldproductie, zij het dat Tinbergen meer pleit voor een liberalisering. Het boek is bedoeld als een wetenschappelijk werk, en Tinbergen maakt daarom meer gebruik van logische redenaties dan Wibaut en Van den Tempel, die de voorkeur geven aan ideologische en morele argumenten. Maar uiteraard moet ook Tinbergen uitgaan van een bepaald mensbeeld, en daarmee doet toch de politiek haar intrede. Klaarblijkelijk is Tinbergen niet geheel tevreden met het boek, want in 1954 werkt hij het om tot International economic integration.

Terwijl volgens Wibaut en Van den Tempel de economische concurrentie resulteert in een schadelijke strijd, meent Tinbergen juist dat zij de productie stimuleert. In vele bedrijfstakken ontstaan helemaal geen kartels en trusts, en daar waar ze wèl optreden leiden ze niet per se tot zelfverrijking9. Hoewel hij de nationalisatie van bedrijven niet uitsluit, meent hij dat zij geen doel op zich is, en slechts een beleidsinstrument voor specifieke gevallen. Tinbergen betoogt dat er moet worden gezocht naar de optimale mate van centralisatie, zowel nationaal als internationaal, en noemt dat zoekproces de internationale integratie. De vrijhandel leidt tot een arbeidsverdeling op basis van de relatieve doelmatigheid in de diverse landen. Tinbergen meent dat die arbeidsverdeling vanzelf zal ontstaan, indien maar de politieke beperkingen worden afgebouwd. Dat zal leiden tot een maximale welvaart.

Onder sommige omstandigheden mag worden afgezien van de vrijhandel. Bijvoorbeeld is er soms eerst een aanpassingsperiode nodig om de economie te herstructureren. Met name moeten opkomende industrieën soms tijdelijk worden beschermd, totdat zij een voldoende grootte hebben gekregen om effectief te kunnen concurreren. Zelfs kunnen vrijhandelszones een obstakel worden voor de mondiale vrijhandel. De mate van centralisatie is dan verkeerd. En de armste landen moeten soms eerst worden geholpen, omdat het goed functioneren bepaalde minimale eisen stelt. Denk aan scholing en aan een infrastructuur voor transport.

Overigens is Tinbergen geen voorstander van een algehele liberalisatie en deregulering. Hij noemt zes beleidsterreinen, waarvoor een internationale samenwerking nodig is:

Wie deze lijst vergelijkt met de tijd, toen Troelstra het volk polste voor een revolutie, kan slechts constateren, dat de sociaaldemocratie van ver is gekomen.

Foto van NVV bord
Figuur 4: NVV bord

Het fundamentele doel van de internationale samenwerking is het optimaliseren van het internationale welzijn10. Meer concreet wordt er een evenwichtige economische groei nagestreefd. De economische activiteit is een internationaal belang. De regelgeving moet zorgen, dat de belangenconflicten worden opgelost op een verstandige en harmonieuze manier. Decentralisatie van beleid heeft het voordeel van de grootst mogelijke vrijheid. Maar centralisatie levert soms een win-win situatie op, waarin de betrokken staten elkaars beleid versterken, en de afzonderlijke belangen worden verzoend. In situaties met grote economische instabiliteiten is gewoonlijk een centraal ingrijpen onvermijdelijk. Immers de instabiliteit nodigt uit tot irrationeel en speculatief gedrag op de markten.

Tinbergen pleit voor een afnemende economische ongelijkheid op de wereld, net zoals Wibaut. De versnelling van het verkeer en van de communicatie zorgen dat grote verschillen in welvaart steeds meer een mondiaal probleem worden. Daarom moet de mobiliteit van de productiefactoren toenemen. Tinbergen voelt wel iets voor een internationaal kapitaalfonds, waarmee de welvaart kan worden vereffend op basis van internationale solidariteit. De economische integratie moet samengaan met een politieke. Helaas ontbreekt daarvoor nog de nationale wil. Des al niettemin wordt er vooruitgang geboekt inzake enkele van de zonet opgesomde zes beleidsterreinen. De Verenigde Naties (VN) proberen de handel te ordenen in de GATT (nu: Wereld Handels Organisatie). Inzake de grondstoffen is de Voedsel- en Agrarische Organisatie van de VN actief, en natuurlijk de EGKS (nu: Europese Unie).

Het Internationale Monetaire Fonds houdt toezicht op de convertibiliteit en de wisselkoersen van de munteenheden. Tinbergen pleit voor een groei- en stabiliteitspact, waarmee de inflatie kan worden beteugeld. In Europa is dat intussen gerealiseerd. De Wereldbank biedt leningen aan voor investeringen, zij het op een veel te beperkte schaal. Echter het regelen van (economische) migratie is nauwelijks mogelijk, en daarom geeft Tinbergen de voorkeur aan een beleid gericht op familie planning.


Evaluatie

Wie het voorgaande inventariseert, moet vaststellen dat de sociaaldemocratie meebeweegt met de maatschappelijke opvattingen. Ten tijde van Troelstra wil zij nog kleine ondernemers maken van de arbeiders, zij het dat tevens de economie een meer rationele grondslag moet krijgen. Aangezien zij haar machtsbasis zoekt in het volk, verdedigt zij de democratie en het algemeen kiesrecht. Nadat het kiesrecht is afgedwongen, en zij toch niet de electorale meerderheid verovert, raakt de beweging in een existentiële crisis. Er wordt vastgehouden aan de socialisatie van het kapitaal, hoewel dat eigenlijk een middel zou moeten zijn en geen doel. Ter verdediging van deze eis wijzen de leiders zoals Wibaut en Van den Tempel op de vorming van kartels en trusts in het kapitalisme. Terecht constateert Tinbergen, dat deze trend lang niet overal in de economie optreedt.

Alle SDAP-rapporten sinds de Eerste Wereldoorlog klagen over de verspilling in de handel en de dienstverlening (ook financieel). Dat laat zien hoe schromelijk zij het nut en het belang van deze sectoren onderschatten. De sociaaldemocratie wil een eigen staatsstructuur opbouwen. Oorspronkelijk probeert zij nog om de individuele ondernemersgeest te behouden door bedrijfsraden te plaatsen aan het hoofd van de diverse takken en sectoren. Uiteraard valt daarbij te vrezen, dat die bedrijfsraden enkel het eigen belang van de bedrijfstak zullen behartigen, en niet het algemeen belang. Dit aspect wordt onderschat in de rapporten Nieuwe organen en Het plan van de arbeid.

Daarom stellen Van den Tempel en in mindere mate Wibaut een revisie voor, waarin de staat de zeggenschap krijgt over de hele economie. De productie zal dan worden geregeld door middel van een centraal vastgesteld plan. Wellicht is dit inderdaad de beste optie, maar daarmee is men wel bij de plan-economie van het Leninistische systeem uitgekomen. En dat heeft teleurstellend gepresteerd gedurende de driekwart eeuw dat zij bestond. Dit soort staatssocialisme bevredigt niet, omdat de economie verstart. Het probeert problemen op te lossen door middel van extra regelgeving en toezichthouders, die de rigiditeit van het systeem vergroten, en aldus nieuwe problemen creëren. Er wordt te veel vertrouwen gesteld in het het ontwikkelen van wetenschappelijke oplossingen voor maatschappelijke problemen. Het uitdijende bestuurlijke apparaat is inefficiënt, en onderdrukt het persoonlijke initiatief en ondernemerschap.

Na de ervaring met het Leninistische statenblok moet zelfs het concrete ontwerp van Wibaut voor een economische wereldorde worden verworpen. Dat vertoont namelijk een grote gelijkenis met de Leninistische Comecon (raad voor wederzijdse (staten-)hulp), en die heeft nooit goed gefunctioneerd. De nationale plannen blijken even zovele obstakels te vormen voor de wederzijdse samenwerking. En De Liagre Böhl heeft natuurlijk gelijk, dat de algehele socialisatie al in de dertiger jaren geen geloofwaardige optie meer is. Daaraan moet echter worden toegevoegd, dat de oude socialistische garde er geen afstand van wil of kan doen. De door Wibaut gewenste internationale organen ontstaan wel, maar ze krijgen een liberaal karakter, en vertrouwen op marktwerking.

Het is verbazingwekkend, dat na de Tweede Wereldoorlog Van den Tempel kennelijk de socialisatie als een ultiem doel wil herstellen. De argumenten die hij aanvoert ter verdediging zijn weinig overtuigend. En dan is het natuurlijk dogmatisch en onverantwoord om te pleiten voor een dermate rigoreuze maatschappelijke ingreep. Tinbergen geeft het socialisme allerminst op, maar hij hanteert wel een veel lager ambitieniveau inzake de planning, de socialisatie, en de herstructurering van de economie. Wat hem betreft blijft de particuliere ondernemingsgewijze productie gewoon in stand, mèt concurrentie. De beleidsdoelen betreffen bij hem het macro-economische niveau. Ook bij Tinbergen krijgt men soms de indruk dat hij te optimistisch is, en ijzer wil breken met handen. Maar toch blijven zijn voorstellen en redenaties binnen de grenzen van het redelijke - wat niet kan worden gezegd van Wibaut en Van den Tempel.

  1. Zie Ordening der wereldproductie (1934, H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V.) van F.M. Wibaut, Ordening als socialistische etappe (1946, N.V. De arbeiderspers) van B. van den Tempel, en International economic integration (1954, Elsevier) van J. Tinbergen.
  2. Troelstra citeert in zijn memoires niet uit zijn parlementaire toespraak. J.H. Schaper doet dat wèl, op p.223 in deel 1 van Een halve eeuw van strijd (1933, B.J. Wolters' uitgevers-maatschappij N.V.). Zo heeft Troelstra in zijn toespraak in de Tweede Kamer gezegd: "Wij zijn op het oogenblik misschien nog in de minderheid in het land, maar wanneer gij de vraag stelt: wat geeft u het recht desnoods te grijpen naar de macht, dan antwoord ik u: de rechtsgrond is onze onmisbaarheid; de rechtsgrond is dat wij aangewezen zijn, op dit ogenblik de macht te gebruiken, om te voldoen door middel van de staatsmacht aan de groote ingrijpende eischen, die door de arbeidersklasse worden gesteld". En "Wij gevoelen ons thans niet alleen voor onze eigen klasse verplicht te grijpen naar de staatsmacht, maar wij meenen ook, dat het Nederlandse volk voor het heden en voor de toekomst geen grootere dienst kan worden bewezen dan wanneer men ons in staat stelt, dien doorslaanden invloed op de verdere ontwikkeling van ons volk uit te oefenen, die voor de verwezenlijking van onze voornaamste eischen onverbiddelijk noodzakelijk is". Het lijkt vooral een appèl te zijn aan de rest om tijdelijk de SDAP een volmacht te geven.
    Noot van 3 september 2021: bij nader inzien vindt uw columnist de actie van Troelstra toch een onvergeeflijke fout. Op p.429-430 in deel 3 van Die onze kracht ontwaken deed (1938, N.V. De Arbeiderpers) vermeldt W.H. Vliegen, dat Troelstra enkele dagen eerder een publieke toespraak had gehouden in Rotterdam. Troelstra zegt dan: "Het voornaamste is (...) dat de arbeidersklasse in Nederland thans de politieke macht grijpt. (...) Wij zullen daar [op een komend congres EB] de vraag beantwoorden of de Nederlandsche moderne arbeidersbeweging daar het aanzijn zal geven aan arbeiders- en soldaten-raden. (...) De betekenis en werking der raden is, dat deze zich plaatsen boven het bestuur van stad en Staat en dat zij erkenning van haar oppermacht eischen". Daarmee zou een dictatuur van vooral linkse arbeiders ontstaan. De in 1917 via het algemene kiesrecht gekozen volksvertegenwoordigers zouden daaraan ondergeschikt worden. Met deze fout maakte Troelstra zich ongeloofwaardig als democraat. Hij kan niet meer dienen als voorbeeld voor volgende generaties.
  3. Op p.117 van Troelstra en het model van de nieuwe staat (1980, Van Gorcum) van E. Hueting, F. de Jong Edz. en R. Neij wordt een opmerking van J.H. Schaper uit 1920 geciteerd: "Als zij bij geheime stemming zich nog laten bedotten en voor het parlement en gemeenteraad niet rood stemmen, wat wil men met deze lieden dan na de verkiezingen of ondanks de stembus-uitspraak? Zullen zij dan wèl bij de moderne vakbeweging gaan?" Ondanks de neerbuigende toon moet Schaper aan zichzelf zijn gaan twijfelen.
  4. Hoewel het tegenwoordig niet algemeen bekend is, is Tinbergen in zijn jonge jaren een partij-militant van de SDAP. Hij houdt contact met alle economische denkers uit de partij. Volgens Borrie op p.220 in zijn boek F.M. Wibaut heeft Tinbergen in 1926 zelfs in bedekte termen gesolliciteerd bij Wibaut: "Wat nuttig werk kan gedaan worden voor de socialistische beweging, door iemand die een ekonomies-statistiese opleiding heeft genoten? Is er daarvoor werk dat een (eventueel zeer sober) middel van bestaan biedt, zij het in Holland of in het buitenland?" Ook neemt hij in 1934 zitting in het Curatorium van het Wetenschappelijk Bureau van de SDAP. Uw columnist heeft Ordening der wereldproductie eerder gelezen in 2002, lang lang geleden, tijdens een oriëntatie op het socialistische gedachtengoed. Daarvoor is het boek eigenlijk minder geschikt, omdat het zo duidelijk een tijds-document is, net zoals trouwens de meeste socialistische literatuur uit de vroege geschiedenis. Enkele jaren na het lezen van dit boek zou de PvdA het woord socialisme verwijderen uit haar beginselprogramma. Dat is dan eventjes (wakker) schrikken, en niet de minste reden voor deze portaal.
  5. Wibaut zou waarschijnlijk hebben ingestemd met de Duitse protest-zanger Ernst Busch in diens lied Die freie Wirtschaft: Ihr sollt die verfluchten Tariefe abbauen. / Ihr sollt auf euren Direktor vertrauen. / Kein Betriebsrat quatscht uns herein. / Wir wollen freie Wirtschafter sein. / Keine Kartelle in unserem Revier. / Ihr nicht, aber wir! / Wir bilden bis in die weiteste Ferne / Trusts, Kartelle, Verbände, Konzerne! / Diktieren die Preise und die Verträge. / Kein Schutzgesetz sei uns im Wege. / Gut organisiert sitzen wir hier! / Ihr nicht, aber wir! / Wir brauchen euch einzeln an die Gewehre. / Das ist die neueste Wirtschaftslehre! / Vorbildlich wirken für unsere Idee / die Offiziere der alten Armee. / Die Stahlhelm und die Hitlerleute. / So war es gestern, so ist es heute. / Und wißt Ihr was gespielt wird hier? / Ihr nicht, aber wir! Na de Tweede Wereldoorlog zou Busch een korifee worden in de Leninistische DDR. Des ondanks blijven zijn strijdliederen ontroeren.
  6. Indertijd zingt Ernst Busch het Bankenlied: Wenn man mal keine Arbeit hat / dann kann man durch die ganze Stadt / wie ein entlassener Sträfling bummeln. / Kein Bissen Brot, kein Tropfen Bier, / und unsere Magenwände trommeln / vor jeder Bäckerladentür. / Wir sind entlassen, jetzt ist so weit. / Liebe Leute, liebe Leute, wir sind auf die Banken, / wir verlieren die Kassen. / Es scheint fast das die Handelsherren, / Bankhäuser und Industriekonzerne / den gleichen Spruch im Schilde führen. / Sie machen treu und schlicht Bankrott, / die Ärmsten, ach, est ist zum Rühren. / Könnte ich es doch auch tun, lieber Gott. / Seht doch auf daß unsere Rechnung stimmt. / Es ist nötig daß man Einblick nimmt / wo sie ihr Kontobuch verschließen, / damit Ihr mal diese Herren seht / die wir in Freude leben ließen, / wenn es uns schon an den Kragen geht.
  7. Zie F.M. Wibaut (1987, Staatsuitgeverij) van G.W.B. Borrie en Wibaut de machtige (2013, Prometheus-Bert Bakker) van H. de Liagre Böhl.
  8. De recensie, die De Liagre Böhl citeert, betoogt ook nog: "Dat er immanente ekonomische, sociologische, politieke gronden, dat er psychologische, intellectueele, moreele, algemeen menschelijke oorzaken zijn, die een verwerkelijking van de fantastische utopie van den heer Wibaut tot nog toe niet hebben mogelijk gemaakt en voorloopig ook niet mogelijk zullen maken, ligt blijkbaar buiten den gezichtskring van den schrijver". Op p.278 citeert Borrie een Engelse recensie over het boek (ingekort): "He is a little overcredulous as to man's willingness to approve a scheme which is to his own advantage, and a little to blind to the backward". Mede gezien het utopische karakter van het boek ligt het voor de hand, dat de Engelse publicatie een vriendendienst is van Webb. De Liagre Böhl herinnert eraan hoe Wibaut zelf in 1891 de Fabian Essays had vertaald in het Nederlands. De Liagre Böhl constateert fijngevoelig over de Engelse vertaling van Ordening der wereldproductie: "De cirkel was hiermee rond".
  9. Op p.37 schrijft Tinbergen: "Recently some attempts have been made to measure the influence of the extent and organization of the market. The impression is that the stimulus given by free competition is very powerful and has been underestimated by European policitians". Overigens schrijft De Liagre Böhl op p.473 van Wibaut de machtige: "Het streven naar socialisatie had niet gewerkt en werkte niet als het rode vaandel van de SDAP. Dat Wibaut de leuze nu toch weer uit de mottenballenkist had gehaald, was eigenlijk een achterhoedegevecht. In de loop van de jaren dertig zou het streven naar socialisatie langzaam maar zeker uit het vocabulaire van de SDAP-programma's verdwijnen". Uit Ordening als socialistische etappe blijkt dat de leuze hardnekkiger is dan De Liagre Böhl hier suggereert.
  10. In feite is het doel natuurlijk om rekening te houden met de externe effecten, die het beleid van een land veroorzaakt voor de rest van de wereld. Tinbergen gebruikt deze term echter niet.