Deze column presenteert het bekende IS/LM model, dat probeert om de wisselwerking tussen de warenmarkt en de geldmarkt te verklaren. De warenmarkt wordt gedomineerd door de investeringsfunctie. Op de geldmarkt is vooral de speculatie relevant. De twee markten werken in op elkaar via de hoogte van de rentevoet. Sommigen menen dat het IS/LM model een synthese is van de neoklassieke leer en de theorie van Keynes, maar deze opvatting doet geen recht aan de grote verschillen tussen de beide paradigma's.
De volgende tekst is een vrijwel letterlijke weergave van de paragraaf 12.7 in de experimentele ringband Vooruitgang der economische wetenschap, die uw columnist in 2011 publiceerde via uitgeverij E. de Bibelude, een onderdeel van het Socialistisch Centrum. De ringband is bedoeld als een inleidend werk, en dat geldt zeker voor dit monetaire deel, dat inhoudelijk oppervlakkig blijft - en daardoor hopelijk makkelijk leesbaar. In een voorgaande column zijn reeds de fundamentele begrippen over geld en kapitaal gedefinieerd. In een toekomstige column zal het IS-LM model verder worden verfijnd.
Immers in de neoklassieke theorie is de rente simpelweg de prijs van het geldkapitaal, en de producenten zullen haar hoogte evenzeer meewegen als elke andere kostenpost in het productieproces. Omgekeerd zal de bereidheid tot sparen van huishoudens altijd toenemen, zodra de rentevoet wordt verhoogd. In een eerdere column is al opgemerkt, dat de econoom Keynes was opgegroeid in de neoklassieke traditie, en dien ten gevolge in de formulering van zijn theorie enige betekenis toekende aan de rente. Dit onderscheidt hem van geestverwanten in de economie van dynamische processen, zoals Kalecki en de postkeynesianen.
De breuk van Keynes met het monetarisme bestaat vooral daarin, dat hij de noodzaak van het evenwicht S=I tussen de spaartegoeden en de investeringen ontkende (althans met betrekking tot de korte termijn). De economen J.R. Hicks en A.H. Hansen hebben voortgebouwd op het rente-model van Keynes, en daaruit het IS/LM model ontwikkeld. Hierbij wordt tevens zichtbaar op welke manier de in de voorgaande column behandelde thema’s met betrekking tot geld en kapitaal een plaats kunnen krijgen in de economische theorie. Dien ten gevolge wordt het IS/LM model soms wel opgevat als de synthese van de Kaleckiaans-Keynesiaanse theorie en het monetarisme. Aangezien het IS/LM model is ontwikkeld voor de beschrijving van korte termijn verschijnselen, zijn bij alle afleidingen de prijzen onveranderd gehouden.
Het IS/LM model bestaat feitelijk uit twee stukken, namelijk het IS stuk met betrekking tot de reële economie van goederen-productie, en het LM stuk met betrekking tot het monetaire beleid. De rentevoet verbindt de goederensfeer van het IS stuk met de geldsfeer van het LM stuk, en zorgt dat de economie als geheel in evenwicht blijft. In deze column worden allereerst de stukken afzonderlijk beschreven1. De overheidssector en de internationale handel blijven in het betoog eenvoudigheids halve buiten beschouwing. Zij zouden echter zonder principiële moeilijkheden in het model kunnen worden opgenomen. Het IS stuk van de goederensfeer begint met de consumptiefunctie
(1) C = c × Y + Co
In de formule 1 zijn de constanten c en Co respectievelijk de consumptiequote en de autonome consumptie. De formule 1 kan worden herschreven tot de spaarfunctie S=Y–C:
(2) S = (1 – c) × Y – Co = s × Y – Co
Hier is s de spaarquote. De investeringen I zijn nu expliciet afhankelijk van de rentevoet rk. Aangezien investeringen vaak worden betaald met kredieten, waarbij de rente een kostenpost is, is I(rk) een dalende functie van rk. Hier wordt de investeringsfunctie gemodelleerd door middel van de formule
(3) I = Io − i × rk
In de formule 3 is Io de autonome investering, en i is een constante. De argumentatie van het IS/LM model hangt overigens niet kritisch af van de precieze vorm van de investerings-functie2. Figuur 1 maakt de functionele verbanden grafisch aanschouwelijk. Zij toont het nationale inkomen Y, de winstvoet rk, de investering I en de werkelijke vraag V in de vorm van een assenkruis met grafieken in elk van de vier kwadranten. In het kruis stelt de grafiek in kwadrant a de lineaire investeringsfunctie voor. De rest van de figuur 1 zal worden verklaard in de volgende alinea's.
Er ontstaat een evenwicht, wanneer is voldaan aan de voorwaarde
(4) S = I
Als de formules 2 en 3 worden ingevuld in de formule 4, dan vindt men voor het nationale inkomen
(5) Y = (Io + Co − i × rk) / s
en voor de rentevoet rk de inverse formule
(6) rk = (Io + Co − s × Y) / i
De formule 5 laat zien, dat de evenwichtsvoorwaarde nu niet meer een unieke hoogte van het nationale inkomen vastlegt. Afhankelijk van de rentevoet zijn er verschillende waarden van Y(rk) mogelijk, waarbij Y een dalend gedrag vertoont bij een toenemende waarde van rk. Dit is logisch, omdat dan de investeringen I(rk) eveneens dalen. De formule 6 wordt de IS curve genoemd. De richtingscoëfficiënt van de IS curve is –s/i, en deze bepaalt hoe gevoelig Y is voor een veranderende rentevoet. Naarmate s/i kleiner is, en de curve dus vlakker verloopt, reageert Y(rk) heftiger op veranderingen in rk.
De IS curve kan ook grafisch worden geconstrueerd. Dit is gedaan in het assenkruis van de figuur 1, met als resultaat de curve in de grafiek in kwadrant b. De methode is als volgt: voor elke waarde van rk kan de bijbehorende waarde van Y(rk) worden gevonden door het pad a–c–d–b te doorlopen. Langs dit pad is de grafiek in kwadrant c simpelweg het verband V=C+I uit de column over het Harrod-Domar model. En de grafiek in kwadrant d toont het verband Y=V, dat eveneens is ontleend aan de zonet genoemde column. Immmers in een evenwichtssituatie moet het nationale inkomen Y gelijk zijn aan de effectieve vraag V van de bevolking. Aldus vindt men tenslotte de gezochte waarde Y(rk) uit het snijpunt van de gestippelde rechthoek en de Y-as in kwadrant b.
Het LM stuk komt in deze column nu voor het eerst ter sprake op de webportaal. Het beschrijft hoe de vraag en het aanbod van geld in evenwicht geraken, en benut hierbij de begrippen, die Keynes in zijn Algemene Theorie heeft ontwikkeld. In de column over geld is herinnerd aan de geldvraag ten gevolge van het voorzorg- en speculatiemotief. Daar wordt betoogd dat de vraagfunctie van geld in twee delen moet worden gesplitst:
(7) L = Lt + Ls
Lt is het transactie deel van de geldvraag, en ontstaat ten gevolge van de betalingen, die moeten worden verricht tijdens allerlei transacties. Volgens de verkeersvergelijking P×T = M×U is er meer geld M nodig om de transacties T te realiseren, naarmate T zal toenemen. Een toenemend aantal transacties betekent, dat het nationale inkomen is gegroeid. Het transactiedeel van de vraag gedraagt zich dus als Lt = α×Y.
Het andere deel Ls beschrijft de geldvraag, die ontstaat uit speculatie-kansen. Beleggers houden liquide middelen bij de hand, om zo de mogelijkheid zich voordoet te kunnen beleggen in activiteiten met een hoog kapitaalrendement3. Naarmate de rentevoet stijgt, zullen de beleggers minder bereid zijn om hun geld liquide te houden. De kans op een lucratieve toevalstreffer weegt dan niet op tegen het verlies aan rente. Dit speculatiegedrag wordt beschreven door de vergelijking Ls = Lo – β × rk. Na invullen van de vormen van transactie- en speculatie-vraag in de formule 7 krijgt men4
(8) L = α × Y + Lo − β × rk
De twee vormen van geldvraag wedijveren met elkaar om het beschikbare aanbod aan geld. Als L onveranderd blijft, en de rentevoet toeneemt, dan zal Y worden opgedreven. Er stroomt dan geld vanuit de speculatiekas in de transactiekas. De huishoudens zullen hun geld liever willen uitgeven aan producten dan het tijdelijk achter de hand te houden5. De omloopsnelheid U van het geld zal dan moeten toenemen, dat wil zeggen, rk beïnvloedt U. De afhankelijkheid van de geldvraag ten opzichte van rk is weergegeven in de grafiek in kwadrant a van het assenkruis in de figuur 2. Het getoonde verband veronderstelt dat Y onveranderd blijft. De vraagcurves voor de andere Y-waarden lopen parallel aan de getekende curve.
De aanbodfunctie van geld wordt gegeven door de vergelijking
(9) M = Mo
Hier is Mo de hoeveelheid geld, die door de Centrale Bank in stand wordt gehouden op de manier, zoals is beschreven in de column over de geld- en kapitaal-markten6. De evenwichtsvoorwaarde voor de hoeveelheid geld is
(10) L = M
De figuur 2 maakt dit evenwichtsverband zichtbaar in de grafiek in kwadrant c. Als de formules 8 en 9 worden ingevuld in de formule 10, dan vindt men voor het nationale inkomen de formule
(11) Y = (Mo − Lo + β × rk) / α
en voor de rentevoet de inverse formule
(12) rk = (α × Y − Mo + Lo) / β
De formule 11 wordt de LM-curve genoemd. Zij kan grafisch worden geconstrueerd met behulp van het assenkruis in de figuur 2. In de grafiek in kwadrant b kan voor elke waarde van rk de bijbehorende waarde van Y(rk) worden gevonden door het pad a–c–d–b te doorlopen. Daarbij stelt de grafiek in kwadant d een variant voor van de verkeersvergelijking, namelijk M = Y/U. Dit getekende verband geldt voor de rk, die als uitgangspunt is gekozen in de constructieprocedure van Y(rk). Dat wil zeggen, het spinneweb wordt doorlopen voor een bepaalde waarde van rk, zodat ook U uniek is vastgelegd. Men vindt tenslotte Y(rk) uit het snijpunt van de gestippelde rechthoek en de Y-as, waarmee de constructie van dit punt op de LM-curve is voltooid. De overige punten volgen op dezelfde manier.
Merk op, dat alleen aan de evenwichtsvoorwaarde van formule 12 kan worden voldaan, zolang geldt dat Mo > Lo. Immers bij rk=0 zal Y nog steeds positief zijn. De geldhoeveelheid moet groter zijn dan de maximale vraag voor de speculatiekas. Ook bij een zeer hoge rentevoet treedt er een begrenzing op. Namelijk, het speculatiedeel van de geldvraag is gelijk aan Ls = M – Lt = Mo – α×Y. De geldvraag kan niet negatief zijn, want dan zouden de speculanten aanbieders van geld zijn. Dat is niet mogelijk, omdat alleen de banken geld kunnen scheppen. Dien ten gevolge is altijd Ls≥0, en dus Y ≤ Mo/α.
Bij een nationaal inkomen ter grootte van Mo/α zijn de speculatiekassen leeg, en wordt de hele geldhoeveelheid Mo gebruikt voor transacties. De verkeersvergelijking laat zien, dat daarmee de maximale groei bereikt is, zolang althans niet het prijspeil P daalt of de omloopsnelheid U verder toeneemt. De omloopsnelheid is tegen haar natuurlijke maximum aangelopen, omdat al het passieve geld uit de kassen is getrokken.
Merk verder op, dat volgens de formule 12 de rente negatief wordt bij kleine nationale inkomens. Dit is een onvolkomenheid van de hier gebruikte functie voor de rentevoet. Feitelijk zal een zeer lage rentevoet bij de beleggers de verwachting wekken, dat hij in de toekomst alleen maar kan stijgen. De beleggers zullen in deze situatie een vrijwel onbeperkte geldvraag hebben, omdat zij verwachten het geld in de toekomst tegen een hogere rentevoet te kunnen beleggen. Dien ten gevolge zal de rentevoet gewoonlijk niet dalen beneden een marge van ongeveer 0% tot 2%. Dit wordt de bodemrente genoemd.
Als de centrale bank in deze situatie de geldhoeveelheid Mo zou vergroten, dan wordt het direct door de beleggers opgepot. Keynes noemt dit de liquiditeitsval. Het extra geld komt dan niet beschikbaar voor een uitbreiding van het aantal transacties, zodat het nationale inkomen op een laag niveau blijft steken7. De figuur 3 toont de LM curve inclusief de bodemrente en de lege speculatiekassen bij hoge rentevoeten8.
In het begin van deze column is vastgesteld, dat de reële en monetaire sfeer met elkaar in een wisselwerking staan9. De beide sferen zijn vanwege de rentevoet aan elkaar gekoppeld via de algehele evenwichtsvoorwaarde YIS = YLM. Het is dankzij de formules 5 en 11 mogelijk om de rentevoet bij deze evenwichtsvoorwaarde te berekenen:
(13) rk,e = ((Io + Co)/s − (Mo − Lo)/α) / (i/s + β/α)
Zoals reeds werd opgemerkt, is vanwege de gekozen vorm van de vraag- en aanbodfuncties de geldigheid van de rente-formule 13 beperkt tot het gebied van rentevoeten tussen 0.02 en Lo/β. Het nationale inkomen Y(rk,e) is in de evenwichtstoestand gelijk aan
(14) Y = ((Io + Co )/i + (Mo − Lo)/β) / (s/i + α/β)
De formules 13 en 14 geven inzicht in de manier, waarop het evenwicht verschuift bij een wijziging van de autonome grootheden of de constante quotes. Overigens kunnen de afhankelijkheden ook visueel worden voorgesteld door de formules 6 en 12 samen in een Y- rk assenkruis te tekenen. Dit is gedaan in de figuur 4. In het bijzonder ziet men aan de formule 14, dat de Centrale Bank het nationale inkomen kan vergroten door meer geld Mo beschikbaar te stellen. In de figuur 4 schuift de LM-curve dan naar beneden en naar rechts. Het inkomen zal stijgen, en de rentevoet zal dalen. De groei wordt bij dit beleid waarschijnlijk nog versterkt, doordat de producenten er door geprikkeld worden om hun autonome investeringen Io te vergroten. In die situatie zou de stijging van het investeringsniveau zorgen, dat ondanks de grotere geldhoeveelheid de rentevoet op ongeveer hetzelfde peil blijft.
Indien het IS/LM model wordt uitgebreid met de overheidssector, dan is een planmatig beleid mogelijk, waarbij de uitbreiding van de geldhoeveelheid een ondersteuning is van expansieve overheidsinvesteringen. De overheid kan dan de economie stimuleren, zonder dat daardoor al het beschikbare geld wordt opgezwolgen. Dit wordt een accommoderend beleid van de Centrale Bank genoemd. Een gedetailleerde beschouwing over dit thema valt buiten het bestek van de column. In de column over geld is evenwel gebleken, dat de monetaristen de accommodatie afwijzen.
De term Io + Co in de formule 14 heeft onmiskenbaar een Kaleckiaans-Keynesiaanse achtergrond, terwijl men in de term Mo − Lo het monetarisme van de formule Y = ν × M herkent. De laatstgenoemde term heeft ten opzichte van de eerstgenoemde een multiplicator i/β. Als deze multiplicator veel kleiner dan 1 zou zijn, dan zouden de postkeynesianen gelijk hebben. Helaas is het niet mogelijk zijn waarde empirisch te meten. In feite is het allerminst zeker, dat bijvoorbeeld de LM-curve echt de gedaante van de figuur 3 heeft. Het is denkbaar, dat de parameters α en β zelf enigszins afhangen van Y. De LM curve kan dan een vloeiende kromme zijn, zoals is te zien in de figuur 5, in plaats van de rechte lijn. Inderdaad vindt men haar in veel leerboeken op deze alternatieve manier afgebeeld10.
Er kunnen in de figuur 5 twee bereiken van Y-waarden worden onderscheiden. Bij de lagere nationale inkomens loopt de LM-curve vrijwel horizontaal, met als gevolg dat de investeringen kunnen worden vergroot zonder de rentevoet rk op te drijven. Anders gezegd, bij een verschuiving van de IS-curve naar rechts neemt rk in het snijpunt met de LM curve nauwelijks toe. In dit bereik van Y-waarden gedraagt de economie zich kennelijk op postkeynesiaanse wijze. Merk ook op, dat een (niet al te grote) verandering van de geldhoeveelheid M nauwelijks invloed heeft op het nationale inkomen Y, omdat het snijpunt vrijwel op dezelfde plaats blijft.
Anderzijds loopt de LM-curve bij de grotere nationale inkomens steil omhoog. De verschuiving van de LM curve ten gevolge van een verandering in de geldhoeveelheid M heeft nu een veel drastischere uitwerking, waarin zowel Y als rk zich moeten aanpassen. Dit bereik van Y-waarden behoort kennelijk bij een economie op monetaristische grondslag. Inderdaad zal nu een vergroting van de investeringen nauwelijks leiden tot een groter nationaal inkomen. De steile LM curve houdt Y bijna gelijk (maar niet de rentevoet!). In de paragraaf over de monetaire sfeer is al uitgelegd, dat de speculatiekassen hier vrijwel leeg zijn.
De controverse tussen de monetaristen en de postkeynesianen komt er klaarblijkelijk op neer, dat elk van deze theorieën een bereik heeft van absolute geldigheid. Tussen deze twee gebieden bevindt de economie zich in een toestand, waarin zowel de bestedingen als de geldhoeveelheid hun invloed uitoefenen. Men kan dit een synthese van de twee theorieën noemen, maar helemaal terecht is dat niet. De controverse richt zich namelijk nu op de vraag, in welk gebied de werkelijke economie zich normaal zal bevinden11. Er kunnen nog meer aantekeningen worden gemaakt bij het IS/LM model. Bijvoorbeeld blijft het prijs-gedrag buiten beeld. In een volgende column zal het model worden verfijnd, en zal een oordeel worden gegeven over het realiteitsgehalte ervan.