Het plan van de arbeid

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 3 juli 2014

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

Deze column besteedt aandacht aan het plan van de arbeid, dat in 1935 is gepropageerd door de politieke partij SDAP ten einde de gevolgen van de economische depressie te bestrijden, en ten einde te zorgen voor een opleving. Naast Het plan van de arbeid is ook het Handboek voor het plan van de arbeid geraadpleegd1. Ook enkele kritieken worden vermeld. Het crisis-plan is in essentie het beleid voor koopkracht, dat later is onderbouwd met de theorie van Keynes. Voorts bevat het plan-rapport een structuur-plan, dat inzet op de economische ordening met het PBO. Dit is in essentie de herhaling van het corporatisme, dat de SDAP al heeft aangeprezen in eerdere rapporten. Zoals steeds bij historische columns is de aanzienlijke lengte van de column te wijten aan de vele citaten in de voetnoten. Des gewenst kan de lezer die negeren.

Foto van rapport Het plan van de arbeid
Figuur 1: Het plan-rapport

Het plan van de arbeid is weer actueel, nu Europa en vooral Nederland langdurig lijden onder een stagnerende of krimpende economie en onder een hoge werkloosheid. Het is boeiend om na te gaan hoe in de beleids-plannen van toen de economische wetenschap en de ideologie worden verweven. Bovendien zijn de diverse plannen onmiskenbaar getekend door een zeker politiek opportunisme. De drijvende motor achter het rapport is Hein Vos, die speciaal voor deze opgave is benoemd tot directeur van het zonet opgerichte wetenschappelijke bureau van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (afgekort SDAP). Hij pakt de problemen groot aan. Zijn uitgangspunt is, dat een plan "dat van groter vaart en omvang is, eerder de steun van de volks-meerderheid zal vinden dan een voorstel tot beperkt en aarzelend ingrijpen"2.

Kenmerkend voor het plan is de leidende rol, die wordt toegedacht aan de staat. De sociaal-democratie verplicht zich aan de democratie, want zij beschikt nauwelijks over een eigen economische of geestelijke machts-basis, zoals haar politieke tegenstanders. Toch spreekt deze toewijding niet vanzelf. Nog in 1921 vindt de partij-ideoloog Rudolph Kuyper dat de democratie slechts een middel is om het socialisme te realiseren3. De samenstellers van het plan-rapport eisen voor de staat het recht op om allerlei externe effecten van de particuliere sector te corrigeren. Maar ook om andere redenen kiest het rapport voor het staats-dirigisme. De protestantse econoom P.A. Diepenhorst constateert, dat dankzij het plan de klassenstrijd wordt ingeruild voor het staats-socialisme.

Het plan bevat paragrafen gericht tot het boeren-bedrijf en de middenstand. Hiermee wordt geworven onder nieuwe doelgroepen, waardoor het SDAP electoraat wordt verbreed. Immers de verkiezingen hebben nog geen meerderheid opgeleverd. Het is intussen wel duidelijk, dat de middenstand niet ten onder zal gaan, zoals de theorie van Marx voorziet. Bovendien heeft de fascistische staats-greep in Duitsland laten zien, hoe gevaarlijk de middenstand in nood dreigt te worden. Uiteraard ondervindt deze verbreding kritiek, onder andere van marxisten zoals Sam de Wolff. Dit verzet tegen het plan wordt nader toegelicht aan het einde van de column. Feitelijk is er geen keuze, want het langdurig uitblijven van de politieke doorbraak zou de geloofwaardigheid van het socialistische alternatief ondermijnen.

Onder andere de sociaal-democratische professor G. van den Bergh benadrukt, dat het crisis-plan niet socialistisch is, maar het structuur-plan wel. Zelfs binnen de arbeiders beweging is het crisis-plan enigszins omstreden, omdat het kiest voor het dan nog nieuwe instrument van de koopkracht bevordering. Naast het enthousiasme van de jonge aanhangers (H. Vos, J. Tinbergen, M. van der Goes van Naters) staat de achterdocht van een deel van de oude garde. Bijvoorbeeld de gezag hebbende Jan Oudegeest ziet geen reden waarom de SDAP een crisis-beleid moet ontwikkelen. In zijn visie moet zij zich beperken tot propaganda voor de ordening en voor de nieuwe structuur4. Inderdaad is het plan zelf nooit uitgevoerd, en is blijven liggen op de tekentafel van Vos.


Het structuurplan

Het structuur-plan in het rapport voegt weinig nieuws toe aan de voorstellen, die eerder zijn gedaan in de rapporten Het socialisatie-vraagstuk van 1920 en Bedrijfsorganisatie en medezeggenschap van 1923. Voor de SDAP blijft het pleidooi voor publiek-rechtelijke bedrijfs-organen (afgekort PBO) de hoeksteen van het staats-beeld. Het PBO (de bedrijfs-raden, afgekort BR, overkoepeld door de Centrale Economische Raad, afgekort CER) moet voorkomen, dat er crisis-situaties ontstaan. Wel worden sommige taken van het PBO beter uitgewerkt in het plan-rapport dan in de voorgaande rapporten. In het bijzonder wordt beschreven hoe het PBO met een conjunctuur-politiek preventief de crises kan temperen.

Het PBO is minder ingrijpend dan socialisatie, omdat enkel de beschikkings-macht over het eigendom aan banden wordt gelegd, en niet noodzakelijk het eigendom zelf. De oprichting van het PBO is ook al in de zonet genoemde rapporten ge-opperd, maar pas in het plan-rapport wordt zij echt een alternatief voor socialisatie. De keuze voor het PBO heeft enig maatschappelijk draagvlak, ook bij andere politieke partijen, en kan daarom snel worden gerealiseerd. Intussen heeft de Grote Depressie sinds 1929 de economie dermate geschaad, dat er bereidheid is om te experimenteren. Een verdere verslechtering is nauwelijks voorstelbaar. En het PBO kan goede diensten bewijzen bij de uitvoering van het crisis-plan. Inderdaad worden de bedenkers van het plan gedreven door het verlangen om concreet de hand aan de ploeg te slaan, zo mogelijk in een regerings-coalitie.

In het plan wordt de hiërarchie van het PBO nader ingevuld5. De CER moet de investeringen kunnen aansturen, en daarom zal de Nederlandse Bank worden gesocialiseerd. Aldus ontstaat een centrale bank, die ondergeschikt is aan de CER, en die invloed uitoefent op de krediet verlening van de particuliere banken. Bovendien wordt er een industrie-bank opgericht, die de industrialisatie moet stimuleren met kredieten, en die eveneens valt onder de CER. Ook het al bestaande Werkfonds valt voortaan onder de CER. De CER wordt geadviseerd door het op te richten Conjunctuur-bureau, en door economisch-technische instituten. Deze advies-organen zijn er inderdaad gekomen, in de gedaante van het Centraal Plan Bureau (afgekort CPB) en de stichting voor toegepast natuur-wetenschappelijk onderzoek (afgekort TNO).

Bijzonder is het ordenings-model, dat wordt nagestreefd voor de buitenlandse handel. Namelijk de vrijhandel zal worden vervangen door bilaterale ruil-verdragen. Dit wordt de geordende ruil genoemd. In beginsel wordt er dan gehandeld in natura, en niet meer in geld. De twee handels-partners hoeven zich niet te storen aan de prijs op de wereldmarkt, en kunnen rekening houden met hun nationale belangen en behoeften. Deze methode garandeert, dat de import en de export steeds in evenwicht blijven. Bovendien vereenvoudigt zij de plan-berekeningen6. Later is het zelfde systeem gehanteerd bij de handel tussen de Leninistische staten onderling, en ook wel bij de handel van die staten met de kapitalistische wereld. Wellicht niet onverwacht blijkt dit systeem slecht te werken. Plan-economieën (en óók het plan van de arbeid) proberen zoveel mogelijk producten binnenlands voort te brengen.

Foto van plan-speld
Figuur 2: Plan-speld

De geordende ruil is enkel mogelijk, wanneer er een monopolie wordt opgericht voor de buitenlandse handel. De BR van het bedrijfs-schap bepaalt hoeveel er zal worden geïmporteerd en geëxporteerd, eventueel na overleg met de CER. Interessant is ook de prijs-vorming. In de voorgaande socialisatie- en ordenings-rapporten zou de BR de product-prijs bepalen voor het eigen bedrijfs-schap. In het plan keert die idee terug, en zullen bijvoorbeeld de landbouw prijzen worden berekend op basis van de productie kosten. Dat bedrijfs-model lijkt een cirkel redenatie, zodat uw columnist betwijfelt of het kan werken. Wel schept het plan ook wat meer ruimte voor markt-werking. Maar de ordening moet nog steeds zorgen voor een evenwichtige binnenlandse markt, die bovendien de conjuncturele schokken uit het buitenland zo goed mogelijk moet kunnen weerstaan.

De staat zal de conjunctuur beteugelen met een beleid van anti-cyclische overheids-investeringen. Ook de belasting heffingen en het krediet beleid van de centrale bank zijn instrumenten van het conjunctuur beleid. Dit beleid zal deels worden gedelegeerd naar de CER. Het zojuist genoemde Conjunctuur-bureau ondersteunt het beleid met voorspellingen over de toekomstige ontwikkelingen van de conjunctuur. Bovendien voert het bureau markt-analyses uit. Het is dus daadwerkelijk een plan-bureau. De bedrijfs-schappen worden op allerlei manieren betrokken bij het conjunctuur-beleid. Bijvoorbeeld moeten er reserve-voorraden van landbouw producten worden aangelegd.

In het plan gaan de ordening, de beheerste groei en de rationalisatie van de productie hand in hand. Dankzij rationalisaties neemt de arbeids productiviteit toe, waardoor het welvaarts-peil kan stijgen. Helaas gaan zij vaak gepaard met de uitstoot van arbeids-krachten. Daarom eist het plan, dat de rationalisaties maatschappelijk rendabel zijn. Met andere woorden, de rationalisatie mag geen kosten afwentelen op de gemeenschap. De overbodig geworden werkers moeten wachtgeld krijgen, worden herschoold, en er moet nieuw werk worden gecreëerd. Al deze uitgaven maken deel uit van de onkosten voor de rationalisatie, en drukken uiteraard het rendement. De auteurs van het rapport accepteren dat daardoor de rationalisatie wordt afgeremd. Evenzo willen zij bij de ordening van de landbouw de afzet van de kleine boerderijen bevorderen op kosten van de grote (efficiëntere) boerderijen.

Soms legt het plan-rapport andere accenten dan de eerdere SDAP-rapporten. Genoemd is al de verminderde aandacht voor de socialisatie van eigendom. Verder wordt betoogd, dat dankzij het stijgende levens-peil er een differentiatie optreedt van de behoeften. In de eerdere rapporten wordt juist nog gekozen voor standaardisatie van producten. Voorts verwacht het rapport dat de werkgelegenheid zal verschuiven van de landbouw naar de industrie, deels bestaande uit midden- en klein-bedrijf. De zonet genoemde industrie-bank moet deze ontwikkeling ondersteunen, mede omdat jonge industrie vaak kwetsbaar is. En de kleinschalige detail handel behoudt zijn plaats in de distributie. Wel moet hij worden geordend door middel van een vestigings-beleid, waarin winkeliers een vergunning moeten aanvragen7.


Het crisisplan

De kern van het crisis-plan is een interventie van de staat om de koopkracht te vergroten. Tegenwoordig zou dit beleid Keynesiaans worden genoemd, maar in feite was de idee al ontstaan vóórdat de publicaties van Keynes verschenen. Een voorbeeld uit 1933 is het New Deal beleid van de Amerikaanse president F.D. Roosevelt. Dien ten gevolge zijn de vondsten van Keynes niet terug te vinden in het plan-rapport. Wel is in het plan gebruik gemaakt van de multiplicator theorie, die net is gepubliceerd door R.F. Kahn, een medewerker van Keynes. In de column over het Harrod-Domar model is uitgelegd hoe volgens de theorie de investeringen zullen doorwerken in de koopkracht.

Ook de toenmalige Nederlandse regering erkent het belang van investeringen, en heeft zelf al gelden vrijgemaakt voor de bestrijding van de werkloosheid. In de column over werk-verschaffing in de dertiger jaren van de vorige eeuw is uitgelegd hoe het Werkfonds is gevormd ten behoeve van de werk-verruiming. Zij bedraagt 60 miljoen gulden en beoogt daadwerkelijk het bevorderen van de werkgelegenheid. Anderzijds dient de werk-verschaffing voor het beschermen van de zedelijkheid, waarbij de economische effecten secundair zijn. Echter dit koopkracht beleid blijft tamelijk schramel, omdat de regering absolute prioriteit geeft aan de prijs-stabiliteit (net zoals nu).

In de inleiding is al opgemerkt, dat Vos de handen aan de ploeg wil slaan. Het plan van de arbeid wil meer doen aan de werk-verruiming, al wil zij tevens de werk-verschaffing in stand houden. De vergroting van de koopkracht moet worden betaald uit een staats-lening van 600 miljoen gulden, verspreid over drie jaren8. Daardoor zal de staats-schuld, die op dat moment 38% van het bruto binnenlands product bedraagt, toenemen naar 50%. Naar hedendaagse begrippen is dat een begerenswaardig niveau9. Maar indertijd was zo een schuld buitensporig. Met enig recht betwijfelt Diepenhorst of een dergelijk beleid zal leiden tot een herstel van het vertrouwen bij de ondernemers en de beleggers.

Het rapport betoogt dat de staats-leningen geen last leggen op latere generaties. Namelijk de grote werken moeten allemaal maatschappelijk rendabel zijn, en dankzij de sterk gedaalde onkosten (door de depressie) is dat vaak het geval. De leningen zullen worden ondersteund door een flankerend beleid, dat gebruik maakt van herverdeling. Bijvoorbeeld zullen de arbeidsloze inkomens (huur, pacht, kapitaal-rente) worden verlaagd met ongeveer 20%, omdat er aldus meer loonruimte ontstaat10. En de werkweek wordt beperkt tot 48 uren en zo mogelijk zelfs tot 40 uren. Het aantal werkzoekenden wordt verminderd door de leerplicht leeftijd te verhogen met een extra jaar, en door de pensionering aan te moedigen.

Het flankerende beleid leidt soms tot opvallende consequenties. Bijvoorbeeld wil het structuur-plan de rationalisatie afremmen. In dezelfde geest vindt het crisis-plan het zelfs acceptabel om al gerealiseerde rationalisaties terug te draaien! In dit kader worden de sigaren-makers met name genoemd. Dit voorstel riekt naar cliëntèlisme om de vakbonden te paaien. Het rapport verwacht met het plan werk te kunnen verschaffen aan 200.000 van de in totaal 400.000 Nederlandse werklozen. Het plan heeft de bedoeling om de particuliere sector te stimuleren, zodat na de drie jaren inderdaad de staats-leningen kunnen worden afgebouwd.


Evaluatie

Bij de evaluatie van de voorstellen in het rapport zal eerst het structuur-plan worden beoordeeld, en vervolgens het crisis-plan. Het plan-rapport werkt de ordening in detail uit, en loopt daarbij vast in nogal utopische constructies. In een voorgaande column is al benadrukt, dat de strijd om ordening niet kenmerkend is voor de sociaal-democratie. Bijvoorbeeld heeft in de twintiger jaren van de vorige eeuw in Duitsland de SPD met man en macht geprobeerd om een hiërarchie van arbeiders-raden op te bouwen, maar zij heeft die poging tenslotte opgegeven. Het is waar, dat sommige sectoren daadwerkelijk vragen om socialisatie of om bedrijfs-ordening, maar het is onzinnig om deze instrumenten dogmatisch op te leggen aan de hele economie. Daarom wekt het verbazing, dat de SDAP gedurende enkele decennia vasthoudt aan de ordenings-gedachte.

Foto van plaat Troelstra
Figuur 3: Plaat Troelstra

In de voorgaande columns is al gefilosofeerd over de motieven van de SDAP om te volharden in het PBO model. Vermoedelijk is een reden, dat de persoon Troelstra, die een aan het PBO verwant idee lanceert, veel gezag heeft onder de Nederlandse sociaal-democraten. Troelstra is op de idee gekomen dankzij het echtpaar Beatrice en Sidney Webb en de Fabian Society, die pleiten voor een economisch parlement. En ook andere SDAP kopstukken voelen zich thuis in de Fabian Society. Kennelijk hebben zij na het overlijden van Troelstra gezocht naar een zodanige formule voor het economisch parlement, dat het maatschappelijk haalbaar wordt. Des al niettemin is althans vanuit theoretisch perspectief het PBO nog minder aantrekkelijk dan de centrale plan-economie.

Een zwaar wegende factor kan zijn geweest, dat de Rooms-Katholieke beweging sympathiseert met de idee van het PBO, zij het dat zij daarmee als einddoel het corporatisme nastreeft en niet de socialisatie. Kennelijk is de SDAP ideologisch nogal verdwaald, en heeft zij zich op sleeptouw laten nemen door het rooms-katholieke corporatisme11. Mogelijk hoopt zij daarbij op de steun van de Rooms-Katholieke Werklieden Vereniging en het Christelijk Nationaal Vakverbond. Zeker de jeugdige bedenkers van het plan worden gedreven door hun verlangen tot regerings-deelname12. Overigens blijkt de plan-actie en -propaganda nauwelijks effect te hebben op de verzuilde bevolking, die uiteraard noch behoefte heeft aan de socialisatie, noch aan het PBO13.

Het is merkwaardig hoezeer de auteurs van al de rapporten vertrouwen op de ordening als het ge-eigende middel voor het beperken van de economische crises. De auteurs negeren dat elk maatschappelijk proces chaotisch verloopt, en dus ook de politiek en het bestuur. Steeds is er een botsing van belangen. Men rekent te zeer op het gemeenschaps-belang, dat de leidraad moet zijn voor het beleid14. In de realiteit is het vaak onmogelijk om het algemeen belang aan te wijzen. In de voorgaande column over het PBO is geconstateerd, dat zelfs de vak-beweging uitsluitend deel-belangen vertegenwoordigt, en het algemeen belang negeert of kleineert. In dezelfde geest wijst de Belgische sociaal-democraat Hendrik de Man er terecht op, dat vakbonden een lots-gemeenschap zijn, en niet een ideeën-gemeenschap. De onderlinge band ligt in het materiële belang. Daarom zijn de bonden ongeschikt om de economie te beheersen.

Het oordeel over het crisis-plan valt wat positiever uit dan dat over het structuur-plan. In grote lijnen pleit het eenvoudig voor het welbekende Keynesiaanse beleid van de stimulerend ingrijpende overheid. Tegenwoordig accepteert men de theorie van Keynes, zoals de koopkracht-theorie later is gaan heten, mits zij wordt toegepast met wijsheid. Maar bij sommige plan-voorstellen kan men kan zich niet onttrekken aan de indruk, dat het kennelijk verleidelijk is om goede sier te maken met het geld van anderen. Dat geldt in het bijzonder daar, waar het crisis-beleid is afgeleid van het conjunctuur- en structuur-beleid, zoals inzake de rationalisatie. Het eventueel terug draaien van rationalisaties is wonderlijk, evenals de steun aan onrendabele ondernemingen. Deze plannen staan haaks op de eis uit het socialisatie-rapport, dat ordening moet leiden tot een hogere arbeids-productiviteit. Ook het ambitieuze voornemen van industrialisatie overtuigt nu niet meer.

Gezien de onvolkomenheden van het PBO en van de voorgestelde werkverruiming ontstaat de indruk dat de SDAP zich opportunistisch heeft bezondigd aan een zeker cliëntèlisme ten gunste van de vak-beweging, ondanks haar verbale ophemeling van het algemeen belang. Immers de vakbonds-elite zou profiteren van de oprichting van het PBO. Feitelijk zou zij direct gaan deelnemen aan de regeling van de productie. De elite zou toetreden tot de Bedrijfs-raden, die het algemene beleid bepalen in de sector. Bovendien zou zij zitting nemen in de Raden van Commissarissen van de ondernemingen. De SDAP strooit genereus met al deze functies, omdat de vak-beweging voor haar de cruciale buiten-parlementaire machts-factor is. Bovendien profiteert de SDAP van de vakbeweging als een welkome leverancier van toekomstige politici.

Foto van Belgisch plakbiljet Het plan van de arbeid
Figuur 4: Het Belgische plan

De SDAP heeft alle reden om de vak-beweging te vriend te houden. Kennelijk is ook de idee van de geordende ruil in de buitenlandse handel een compromis tussen de SDAP, die een voorstander is van vrijhandel, en het NVV, dat neigt naar protectionisme15. Maar de geordende ruil met het buitenland is theoretisch uiterst discutabel, en wordt weerlegd door de latere slechte ervaringen in de Leninistische staten. Datzelfde geldt voor de prijs-vorming door de BR. Nog een voorbeeld: het plan wil de conjunctuur beteugelen door grote reserve-voorraden aan te houden, en dat waren-kapitaal is natuurlijk niet productief. Dat is verspilling.

In het socialisatie-rapport wordt geëist van de vakbeweging, dat zij een corporatieve houding aanneemt. Maar de vervlechting van de SDAP en het NVV leidt klaarblijkelijk toch tot kromme compromissen. Het handje-klap geeft weinig vertrouwen, dat in de besluiten van de toekomstige CER en van het PBO het algemeen belang wèl voorop zal staan. En daarmee staat of valt de hele idee van ordening. Uw columnist kan dus begrijpen, dat de andere politieke stromingen en de ondernemers organisaties kritisch staan jegens het plan. Als totaal-pakket bevredigt het eenvoudig niet. Toch is het plan ècht een stap vooruit, omdat het de beschikkings-macht over eigendom wil socialiseren, en niet per sé het eigendom zelf. Immers dat opent voor de sociaal-democratie de weg naar regerings-deelname.

Het plan van de arbeid bevat zoveel ongewone en utopische elementen, dat direct na zijn publicatie de realisatie kansloos was. Dat verandert door de Tweede Wereld-oorlog. Elke oorlog ondermijnt het gezag van de bestaande orde. En de oorlogs-toestanden wijken zozeer af van het normale leven, dat de mensen meer open zijn gaan staan voor experimenten en voor alternatieve maatschappij-vormen. Daarom verbaast het niet, dat na afloop van de Tweede Wereld-oorlog sociaal-democratie overal in Europa de de wind in de zeilen krijgt - net zoals na de Eerste Wereld-oorlog. Om deze reden hebben socialisten altijd een hoopgevende ontwikkeling gezien in de toenemende maatschappelijke chaos.

In de na-oorlogse periode maken regerings-coalities van sociaal-democraten en rooms-katholieken een aanvang met de ordening. Die ordening legt een zeer sober regime op aan de arbeiders. De SDAP en haar navolger de PvdA doen welhaast het omgekeerde van het crisis-plan, en houden de koopkracht laag. De vakbeweging voegt zich in het corporatieve regime van de staat. Dat versterkt de behartiging van het algemeen belang, maar ondermijnt de loonstrijd. In terugblik moet de vraag worden gesteld of in die periode wellicht aan de mensen onnodig een te armoedig bestaan is opgelegd. Dit beleid zal worden onderzocht in een volgende column.


Het standpunt van Sam de Wolff

Vos heeft het plan zo opgesteld, dat de volks-meerderheid ervoor kan worden gewonnen. Aangezien de SDAP tot dat moment hoogstens een kwart van de stemmen vertegenwoordigt, moeten er concessies worden gedaan. De ambitieuze plannen om de landbouw te socialiseren worden gematigd. Kleine boeren kunnen rekenen op een voorkeurs-behandeling, wellicht om electorale redenen. In de plannen voor de detail-handel krijgt de ooit opgehemelde verbruiks-coöperatie een minder belangrijke plaats. De auteurs van het rapport schuiven inhoudelijk weg van het marxisme in de richting van het corporatisme. De socialistische moraal blijft overeind, maar de methode niet.

Het spreekt voor zich dat de overtuigde marxisten in de SDAP de nieuwe koers betreuren. Bovendien is men gevoelsmatig verknocht aan de marxistische retoriek. In 1932 komt er een partij-afsplitsing, die overigens al in 1935 ter ziele gaat. Sam de Wolff doet daaraan niet mee, maar schrijft wel: "Hij, die voor de ordening op alle klassen rekent, is als de man die zijn huis op de grond zonder fundament bouwde, waartegen de vloed aansloeg; het huis stortte in en viel in puin. Leg het fundament der ordening op de rots van het proletariaat. Dan wordt er stevig gebouwd"16. Met andere woorden, wie zich verbindt met anders denkenden, loopt het gerede risico tenslotte zelf in het vijandelijke kamp te belanden.

Volgens De Wolff moet het SDAP beleid zich richten op allen, die worden uitgebuit in het productie-proces. Iedereen met een arbeids-inkomen behoort tot de arbeidende klasse, tot aan de directeur in loondienst toe. De oude middenstand (boeren en ambachtslieden) houdt vast aan zijn positie in de hoop ooit door te stoten tot de klasse der groot-kapitalisten. Die hoop is ijdel voor bijna allen. De Wolff ziet niets in een steun-beleid voor armlastige zelfstandigen. De sociaal-democratie moet hen aansporen om coöperaties te vormen, omdat die productiever zijn17.

Ook de nieuwe middenklasse van hoofd-arbeiders, technici en intellectuelen wordt gerekend tot het proletariaat. De werkers uit deze klasse streven ieder voor zich naar een leiding gevende positie. Uiteraard slagen de meesten daarin niet, en hun opleiding op zich biedt geen enkele garantie voor een redelijk inkomen18. De Wolff verwacht, dat ook zij tenslotte een proletarisch bewustzijn zullen ontwikkelen, en de eis van socialisatie zullen steunen. De welvarende elite zelf tenslotte kan enkel worden gewonnen voor de zaak, indien de partij aan hen met een onwrikbare overtuiging de theorie van de klassen-strijd blijft uitleggen. Kortom, De Wolff ziet niets in de politieke tactiek van Vos en zijn medestanders.

Bovendien vindt De Wolff de economische theorie achter het plan onjuist. Voor Marx en De Wolff is de conjunctuur een economisch verschijnsel, dat inherent is aan de kapitalistische productie. Zolang er niet wordt overgegaan tot de algehele socialisatie, kan de staat onmogelijk de conjunctuur beteugelen door middel van een eigen plan. De kapitalistische staat heeft daarvoor niet de macht, en waarschijnlijk zelfs niet de wil. Sterker nog, De Wolff beschuldigt Vos en Tinbergen, dat hun koopkracht theorie feitelijk het ontstaan van een crisis in permanentie suggereert. De Wolff ontkent dat het kapitalistische systeem in een sup-optimaal evenwicht kan blijven steken. Het winst-streven zou garanderen dat altijd het optimale evenwicht wordt bereikt. Het is een vreemd argument19.

Indertijd is De Wolff misschien wel de belangrijkste marxistische theoreticus binnen de SDAP. Vele leden hechten waarde aan zijn oordeel, juist waar het de conjunctuur aangaat. Daarom heeft Vos gepolemiseerd tegen de conjunctuur-theorie van De Wolff, die uitgaat van cycli met een vaste periode20. Het is een wat schimmig debat, omdat de twee opponenten allebei gelijk hebben. Immers het is zeker denkbaar, dat economische oplevingen een golf-karakter vertonen. Evenzo is duidelijk, dat een staats-interventie altijd invloed zal uitoefenen op de toekomst. Trouwens, staats-interventie heeft geen enkele zin wanneer de conjunctuur totaal onvoorspelbaar zou zijn21. Het is jammer dat De Wolff en Vos elkaar niet ergens halverwege hebben kunnen vinden. Het plan zou er baat bij hebben gehad.

  1. Zie Het plan van de arbeid (1935, N.V. De Arbeiderspers) van de commissie uit NVV en SDAP, en Handboek voor het plan van de arbeid (1936, N.V. De Arbeiderspers) van het Instituut voor Arbeiders-ontwikkeling. De commissie, die het plan-rapport schrijft, is samengesteld uit zwaar-gewichten. Voor de SDAP hebben zitting J.W. Albarda (voorzitter), W. Drees, J.W. Matthijsen en K. Vorrink. Voor het NVV hebben zitting H.J. van Braambeek, Joh. Brautigam, E. Kupers en F. van Meurs. De secretaris is J.W. Rengelink. Andere geraadpleegde bronnen zijn Het plan van den arbeid (1936, J.H. Kok N.V.) van P.A. Diepenhorst en Schijn en wezen van het plan van den arbeid (1937, N.V. Haagsche drukkerij en uitgevers-maatschappij) van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers. Diepenhorst is naast professor aan de Vrije Universiteit te Amsterdam tevens een senator van de Anti-Revolutionaire Partij.
  2. Zie p.17 in Het plan van de arbeid - basis en bouw (1936, N.V. De Arbeiderspers) van H. Vos.
  3. Zie p.47 in Het plan van den arbeid. Op p.56 van Schijn en wezen van het plan van den arbeid trekt ook het VWN de democratische gezindheid van de SDAP in twijfel.
  4. Zie p.40 in Het plan van den arbeid. Oudegeest zou op de crisis ellende neerzien met "leedvermaak gemengd met bitterheid". De passagiers eerste klasse hebben het lek geslagen, en zij hebben dan ook voor de reparatie te zorgen. Dit citaat is eveneens te vinden op p.160 in Het moet, het kan! Op voor het plan! (1985, uitgeverij Bert Bakker) van J. Jansen van Galen, J. Nekkers, D. Pels en J.P. Pronk. Dit boek bevat onder andere interviews met de toenmalige jongeren (Tinbergen, Rengelink, Brugmans, van der Goes van Naters, en Verweij-Jonker). De botsing van generaties is normaal, en herhaalt zich later met Nieuw Links. Echter de plan-jongeren zijn niet rebels, maar eisen juist meer conformisme. Merkwaardiger wijze komt de naam van Asse Baars niet voor in het boek, hoewel die toch geldt als een kenner van de conjunctuur theorie.
  5. Zie p.52 in Het plan van de arbeid - basis en bouw.
  6. Op p.84 in Het plan van de arbeid wordt nog het argument aangedragen, dat soms de ondernemingen dermate hoge vaste lasten hebben, dat produceren met verlies aantrekkelijk wordt. De inkomsten dekken dan nog de vaste kosten. Anders gezegd, de product-prijs waarbij verlies wordt geleden ligt boven de prijs, waar de onderneming direct moet sluiten. Dien ten gevolge zal de productie worden voortgezet, ook al is zij on-economisch. Om deze reden zou de vrijhandel geen eerlijk resultaat geven. Het rapport vindt zowel loon-dumping als prijs-dumping door andere landen een voldoende reden voor protectie van de nationale producenten.
  7. Deze maatregel lijkt nogal rigoreus. Maar soms is zij simpelweg een formalisering van de bestaande practijk. Immers vaak hebben de winkeliers verenigingen in straten en winkel centra al zeggenschap over de komst van nieuwe winkels. Anderzijds botst het vestigings-beleid met de verwachte toenemende differentiatie, waarbij de detail handel blijft expanderen om gericht specifieke groepen consumenten te kunnen bedienen. Ook de wens van het plan om de reclame te ordenen en beperken laat zich slecht verzoenen met de differentiatie. Deze tegenstrijdigheden laten zien welke problemen de staat ontmoet, wanneer hij zelf gaat ondernemen.
  8. Het bedrag van 600 miljoen gulden is simpelweg een omrekening van de bestedingen voor soortgelijke beleids-programma's in de Verenigde Staten van Amerika (New Deal) en in Zweden. Diepenhorst werpt op p.64 in zijn boek tegen, dat de economische positie van Zweden onvergelijkbaar is met die van Nederland. In het algemeen verwijt hij aan het plan-rapport een naïef optimisme. Op p.81 stelt hij zelfs: "Daarom is de plan-beweging in den grond zoo door en door gevaarlijk, omdat zij noodzakelijk tot opstandigheid moet voeren". Schijn en wezen van het plan van den arbeid betwijfelt dat de staat 600 miljoen gulden zal kunnen lenen zonder schadelijke gevolgen voor de economie. Kennelijk vreest het VWN dat er crowding out zal optreden, dat wil zeggen, het wegdrukken van particuliere krediet-nemers. Op p.6 wordt het plan "een gevaar voor de gemeenschap" genoemd.
  9. Op p.80 van Handboek voor het plan van de arbeid stelt Vos dat het BBP van 1929 ongeveer 8 miljard gulden bedraagt. Indertijd werd de exacte omvang nog niet berekend! Volgens p.55 in Het plan van den arbeid is in 1936 de staatsschuld ongeveer 3 miljard gulden, wat dien ten gevolge 37.5% van het BBP uit 1929 is. Tussen 1931 en 1935 had de staat ook al 500 miljoen geleend. Diepenhorst meent dat de staat naast de plan-lening van 600 miljoen in die drie jaren nog 400 miljoen extra zal moeten lenen. In totaal groeit kennelijk de staats-schuld met 33%, zodat de voltooiing van het plan leidt tot een staats-schuld van 50% van het BBP. Diepenhorst verwacht dat het plan een kapitaal vlucht naar het buitenland zal veroorzaken.
  10. Deze column heeft niet de ambitie om het plan in detail te bestuderen. Maar hier springt toch in het oog, dat een verlaging van de huren op gespannen voet staat met de gewenste stimulering van de bouw-sector.
  11. Op p.24 en verder suggereert Diepenhorst, dat de SDAP zich laat leiden door de Belgische plan-beweging van Hendrik de Man en door het Franse neo-socialisme van Pierre Renaudel, Marcel Déat en Adrien Marquet. Renaudel overleed in de dertiger jaren, maar De Man collaboreerde later met de Duitse bezetter, terwijl Déat en Marquet deelnamen aan het Franse Vichy regime. Al in 1933 haalt Déat uit naar Léon Blum: "Moi qui vous connais bien, je sais quelle est votre passivité tout orientale ... ", een zinspeling op de Joodse afkomst van Blum - zie p.225 in Léon Blum (1977, Éditions du Seuil) van Jan Lacouture. In dit jaar wordt de groep neo-socialisten uit de SFIO gestoten. Uiteraard verafschuwt de SDAP het nazisme, en Diepenhorst weet dat. Uit Het moet, het kan! Op voor het plan! blijkt, dat de jeugdige bedenkers van het plan zeer diverse inspiratie-bronnen hebben. Het voorbeeld van de sociaal-democratische regering in Zweden wordt vaak genoemd. Op p.166 zegt Jan Tinbergen: "Het belangrijkste waren voor mij nog de ideeën van de Engelse Liberalen. Het is wel interessant dat Keynes zijn ideeën juist bij hen inbracht en aanvaard kreeg". Voor Tinbergen is de socialisatie irrelevant geworden, want "Het probleem was nu eenmaal gebrek aan afzet" (p.161). Dat is een raar argument. Immers als de socialisaties zouden lukken, dan wordt vervolgens de aanpak van het afzet-probleem eenvoudiger.
  12. De belustheid van de jongeren op de regerings-macht blijkt duidelijk in Het moet, het kan! Op voor het plan!. Op p.67 wordt Van der Goes van Naters geciteerd: "In de noodzaak van het scheppen van economische lichamen vinden beide richtingen elkaar, en Katholieken, die er niet aan willen, gaan tegen hun eigen principes in!" Op p.161: "Wij jongeren wilden juist de mensen een zo concreet mogelijk toekomst perspectief bieden. Geen vage futurologie". Op p.177 Rengelink: "Het was zo belangrijk dat we de massa's van katholieke arbeiders ook mee kregen". Op p.173: "Die eindeloze oppositie was een jammerlijke situatie". En op p.173 Brugmans: "We hebben nou wel gelijk, maar we kunnen toch niet eeuwig kritiek spuien? We willen verantwoordelijkheid dragen!". Natuurlijk zit de SDAP in een lastige positie, omdat zij nauwelijks geestverwante partijen heeft. Anderzijds zit de Rooms-Katholieke Staats Partij (afgekort RKSP, de voorloper van de KVP) in een comfortabele wip-positie, omdat zij coalities kan vormen met de linkse en rechtse partijen.
  13. Hein Vos en zijn vriend Piet Jansen (schrijvers pseudoniem Aar van de Werfhorst) maken zelfs een plan-lied: Wij willen de ellende wenden. / Wij willen de tijd bevrijd / Van het doelloze dragen van dagen / In der schaduw der werkloosheid. / Wij drijven in duizenden huizen. / Wij drijven door flarden van leed, / Door flarden van rouw het vertrouwen, / De roep, de verlossende kreet. / Wij willen de ellende wenden. / Wij willen de tijd bevrijd / Van het honende zorgen voor morgen, / Van de gesel der werkloosheid. / Het moet, het kan! / Op voor het plan!. Vijfentwintig jaren later zou volgens p.100 van Het moet, het kan! Op voor het plan! Vos gedesillusioneerd verwijzen naar het gedicht Das lied von der Unzulänglichkeit menschlichen Lebens uit de Dreigroschen Oper van Berthold Brecht: Der Mensch lebt durch den Kopf. / Der Kopf reicht ihm nicht aus. / Versuch es nur, von deinem Kopf / lebt höchstens eine Laus. / Denn für dieses Leben / Ist der Mensch nicht schlau genug. / Niemals merkt er eben / Allen Lug und Betrug. / Ja, mach nur einen Plan. / Sei nur ein großes Licht! / Und mach dann noch 'nen zweiten Plan. / Gehn tun sie beide nicht. / Denn für dieses Leben / Ist der Mensch nicht schlecht genug. / Doch sein höh'res Streben / Ist ein schöner Zug.
  14. Op p.20 van Het plan van de arbeid - basis en bouw stelt Vos: "Er bestaat dus een risico voor allen, ook voor hen, die niet in de onderneming of het bedrijf werken, een risico, dat dus een gemeenschappelijk risico is". Hij negeert dat economische besluiten altijd moeten worden gedelegeerd of gemandateerd. De vraag is wie de beste délegué is, de ondernemer of de politicus. Op p.19 en p.39 meent Vos dat de politicus, of althans het PBO, de economie beter kan overzien dan de individuele ondernemer. Op p.57 van Schijn en wezen van het plan van den arbeid waarschuwt het VWN dat ook in het socialisme crises kunnen voorkomen (denk maar aan de Chinese hongersnood onder het regime van Mao). Toch negeert deze waarschuwing de essentie, namelijk dat in het socialisme de werkloosheid kan worden uitgebannen, zodat iedereen is verzekerd van een inkomen.
  15. Op p. 36 in Het moet, het kan! Op voor het plan! stelt Nekkers: "Met de aanvaarding van het stelsel van de geordende ruil verliet de SDAP haar vrijhandels standpunt, en werd het NVV behoed voor een afglijden in rigide protectionisme". Uw columnist denkt dat de geordende ruil zal uitmonden in protectionisme. Op p.33 en p.38 van Schijn en wezen van het plan van den arbeid wordt de geordende ruil afgewezen, omdat de wereldhandel zo niet werkt. De uitvoer is juist gebaat bij het opruimen van handels-beperkingen. Bovendien vreest de brochure, dat de koopkracht handhaving zal leiden tot hoge product prijzen, wat schadelijk is voor de export.
  16. Zie p.44 in Het plan van den arbeid. Kennelijk ziet D. Barmes wèl een breed draagvlak, want hij schrijft op p.128 van Handboek voor het plan van de arbeid: "Het plan baseert zich hierbij op de behoefte aan ordening, die ook onder industriëlen en middenstand gevoeld wordt".
  17. Zie p.69 en verder in Van eersteling tot late oogst (1948, N.V. De Arbeiderspers) van S. de Wolff, waarin een pre-advies van 1934 voor de Socialistische Vereniging tot bestudering van maatschappelijke vraagstukken (afgekort SVMV) is herdrukt. De Wolff ziet dus geen toekomst voor de oude middenstand. Daarin botst hij met de opvatting van het plan-rapport, dat bijvoorbeeld op p.212 meent: "Wij zien [bij de distributie] ook op den duur een zelfstandige taak voor het kleine winkelbedrijf weggelegd". Merkwaardiger wijze schrijven C.F. Roosenschoon en G.M. Nederhorst op p.114 in Handboek voor het plan van de arbeid: "Inderdaad zien we in het heden den volkomen zelfstandigen, vrijen middenstander verdwijnen. Hun aantal wordt geringer en hun strijd om het bestaan moeilijker". Hoewel het handboek is bedoeld om het plan uit te leggen, kiezen Roosenschoon en Nederhorst hier toch voor de marxistische visie, net zoals De Wolff. Overigens wordt Nederhorst in de zestiger jaren de fractie-voorzitter van de PvdA.
  18. Op p.102 en verder in Van waarde - sociaal-democratie voor de 21e eeuw (2013, Van Gennep) constateert Monika Sie Dhian Ho, dat een goed onderwijs-aanbod niet altijd zal bijdragen aan het algemeen welzijn, namelijk indien het gepaard gaat met een meritocratische winner takes all mentaliteit. Ze wil, dat elke onderneming weer een gemeenschap wordt (p.68, p.112). Burger- en arbeids-organisaties moeten de onderneming aanspreken op haar verantwoordelijkheid (p.48, p.115). Overigens refereert op p.33 Sie Dhian Ho aan het plan van de arbeid, en prijst ze de bestaans-zekerheid voor iedereen. Het plan is zelfs één van de redenen waarom ze de bestaans-zekerheid bij een behoorlijk bestaans-peil aanwijst als een kernwaarde van de sociaal-democratie. Zie verder de column over arbeids vreugde. Volgens Vos op p.7 van Het plan van de arbeid - basis en bouw verwijst de term bestaans-zekerheid slechts naar de economische stabiliteit, vandaar de toevoeging over het levenspeil.
  19. Zie p.12 in Crisis in permanentie (1932, N.V. De Arbeiderspers) van S. de Wolff. Zijn argument overtuigt niet, omdat sup-optimale evenwichten veel optreden. Denk bijvoorbeeld aan een bergmeer, dat ondanks de zwaartekracht echt niet zal leeglopen. Deze brochure is het derde pre-advies, uitgebracht op de jaarvergadering 1932 van de Socialistische Vereeniging tot bevordering van de studie van maatschappelijke vraagstukken (afgekort SVMV). Uw columnist was zo gelukkig het te vinden bij het linkse antiquariaat Rosa te Groningen.
  20. Zie p.108 en verder in Het moet, het kan! Op voor het plan!. Kennelijk maakt dankzij dit debat de dan nog onbekende Vos naam binnen de SDAP. Op p.159 zegt Van der Goes van Naters: "Marx zelf was dynamisch. Sam de Wolff was niet revolutionair, eerder fatalistisch. Daartegen kwam de reactie van een groep mensen die vond dat men nu juist wel moest durven ingrijpen". En Stien de Ruiter-de Zeeuw, ook een toenmalige jongere, die later afdwaalde naar extreem links, zegt: "In elk geval wilde Marx de crisis aangrijpen voor revolutionaire actie. En niet zoals Sam de Wolff en een hoop anderen: als een sein om met de handen over elkaar te gaan zitten". Dat zijn geen eerlijke verwijten, want intussen is het algemeen kiesrecht ingevoerd. Het stijgende levenspeil verzacht de klassen-tegenstelling, en dankzij de sociale mobiliteit vervagen zelfs de klassen. Om terug te komen op de polemiek tussen Vos en De Wolff: inderdaad deugt de koopkracht theorie, en is ingrijpen zinvol. Maar anderzijds zou de volledige uitvoering van het plan hebben geleid tot een catastrofe, dus in die zin trapt De Wolff terecht op de rem.
  21. Juist om deze reden beweert p.43 van Schijn en wezen van het plan van den arbeid, dat het Conjunctuur bureau niet zal slagen in het betrouwbaar voorspellen van de toekomstige conjunctuur. De individuele ondernemer kan dat evenmin, maar is tenminste thuis in zijn eigen markt. Inderdaad is de conjunctuur theorie nog verre van perfect, en geeft daarom speculatieve resultaten. Bovendien ligt er altijd enige vertraging tussen het besluit van staats-interventies en de uitvoering ervan, en kan intussen de conjunctuur weer zijn veranderd. Daarom moet het beleid voorzichtig te werk gaan.