In vele columns is verklaard hoe de Leninistische plan autoriteit het optimale groeipad uitkiest, meestal met vervlechtings matrices. De westerse economen prefereren gewoonlijk om het groeipad te berekenen met dynamische één sector modellen. De huidige column beschrijft een optimalisatie model van de Nederlandse econoom Jan Tinbergen, uit zijn boek Mathematical models of economic growth. Het model is gebouwd rondom een nuts functie. Tinbergen concludeert dat zulke modellen geen optimale groei kunnen aanwijzen, omdat er nog geen realistische nuts functies beschikbaar zijn.
Tot nu toe zijn op deze portaal de noodzaak en de mogelijkheid van de macro-economische planning steeds terugkerende thema's. De kern van de planning wordt gevormd door de afweging tussen de huidige consumptie en de toekomstige consumptie. Hiervoor is geen technische oplossing voor handen, omdat de solidariteit tussen de generaties de doorslag geeft bij de keuze. De economische wetenschap kan enkel aangeven wat de gevolgen zijn van allerlei beleids keuzen voor de verdeling van de consumptie over de generaties. Zij probeert om de waarde oordelen zoveel mogelijk te weren uit haar modellen. De ethiek en de moraal zijn externe factoren voor de economie, die liefst zo abstract en algemeen mogelijk hun plaats vinden in de modellen1.
Vanuit de Leninistische stroming zijn op de portaal vele teksten van de Oost-Duitse econome Eva Müller geplaatst. Zij onderscheidt twee soorten dynamische modellen. Allereerst zijn er de één-sector modellen, waarmee de groei van het totale product kan worden geschat. Daarnaast zijn er de meer-sectoren modellen of vervlechtings balansen, die de dynamische groei op het micro-niveau kunnen door rekenen met behulp van de lineaire programmering.
Müller gebruikt steeds lineaire doel-functies om de beleids doelen wiskundig vast te leggen. Dit suggereert ten onrechte, dat de maatschappelijke behoeften zijn voor te stellen door een som geld. Müller is zich bewust van deze fout, maar kan geen betere methode bedenken. Ter nuancering mag de lezer bedenken, dat in de beginjaren van de Leninistische plan economieën nog aanmerkelijk primitievere criteria zijn gehanteerd2. Andere Leninisten hebben niet-lineaire doel-functies ontwikkeld, die rekening houden met de werkelijke voorkeuren van de plan autoriteit. Een interessant voorbeeld uit deze categorie is het model van Val'tuch. De numerieke berekeningen met de zo verbeterde modellen zijn evenwel tamelijk complex, en nooit practisch ingeburgerd geraakt.
In de westerse stroming van de economische wetenschap is het werken met macro-economische, maatschappelijke doel-functies nooit populair geworden. Men vindt het simpelweg een stap te ver. De bekende Nederlandse econoom Jan Tinbergen geeft in zijn boek Mathematical models of economic growth een aardige illustratie van de obstakels, die de toepassing van doel-functies belemmeren3. De huidige column geeft zijn opvatting weer, met hier en daar een aanvulling of een commentaar. Tinbergen gebruikt een één-sector model, net zoals Müller, waarbij echter de lineaire doel-functie wordt vervangen door een meer realistische versie.
De doel-functie van Tinbergen bestaat uit de nuts-functie van de centrale plan autoriteit. Uiteraard veronderstelt Tinbergen, dat het centrale gezag een democratische legitimiteit heeft, zodat de nuts-functie tevens de verzamelde volks-wil weergeeft4. Net zoals de Russische econoom Konstantin Val'tuch of de Tsjechische econoom Miroslav Toms neemt Tinbergen aan, dat de consumptie C ligt tussen een minimum waarde Cmin en een verzadigings waarde Cmax. De consumptie is een functie C(t) van de tijd t. Stel nu dat het grensnut van de consumptie gelijk is aan
(1) ∂U / ∂C = u = ((Cmax + Cmin − C) / (C − Cmin))ν
In de formule 1 is ν een model constante. De functie u(C) is zodanig gekozen, dat zij oneindig is bij C=Cmin. Immers op dit consumptie niveau is de bestaans zekerheid bedreigd. Het punt van verzadiging, dat is gedefinieerd door u=0, heeft C = Cmax + Cmin. Merk voorts op, dat het rekenen met het grensnut vanzelf betekent, dat de nuts schaal cardinaal is. Deze keuze is verdedigbaar, al bestaat er een traditioneel verzet tegen. Uit het consumptie gedrag van de Noord-Amerikaanse en Franse werknemers leidt Tinbergen af, dat de constante ν in benadering de waarde 0.6 heeft5.
Economen zijn gewend om toekomstige inkomens af te waarderen met een disconto, een zeker percentage, ten opzichte van het heden. Immers een huidig inkomen kan renderend worden gespaard, en levert in de toekomst meer op. Tinbergen ziet ervan af om een disconto aan te brengen in de formule 1. Dit heeft tot consequentie, dat in geval van een groeiend consumptie-niveau C(t) de toekomstige generaties kunnen genieten van een steeds groter nut U(t). Daar zit een zekere billijkheid in, of althans een berusting in het levens lot. Het kiezen voor de disconto zou willekeur inhouden6. Eva Müller werkt in haar modellen vaak met een tijds horizon T, wat neerkomt op een abrupt disconto.
Stel voorts dat de omvang van de bevolking voor eeuwig constant blijft. Daarmee blijft ook het aantal werkers constant, en dien ten gevolge verdwijnt de factor arbeid uit de productie functie. Het kapitaal wordt de beperkende factor voor de productie. In navolging van het Domar-Harrod model definieert Tinbergen de constante
(2) κ = K / Y
In de formule 2 is Y(t) het nationale inkomen, en K(t) is de voorraad van het kapitaal. De constante κ wordt de kapitaal-coëfficiënt genoemd, of in de Engelse taal de capital-to-output ratio.
Het nationale inkomen gaat op aan de consumptie C en aan het sparen S. Stel dat de economie zich evenwichtig ontwikkelt, zodat alle besparingen worden geïnvesteerd. Dat wil zeggen, S = I. Merk bovendien op, dat geldt I = ∂K / ∂t. De combinatie van deze twee formules met de formule 2 leidt tot
(3) C + κ × ∂Y / ∂t = Y
Het aardige aan het model van Tinbergen is, dat C(t) afzonderlijk kan worden bepaald uit de formule 1. Tinbergen bedenkt daarvoor een vindingrijke redenatie, waaruit tevens zijn grote economische inzicht blijkt. Namelijk de plan autoriteit stelt zich ten doel om het totale nut van alle generaties maximaal te maken. In formule is dat
(4) vindt in het model van zonet de C(τ) die maximaliseert: Ω = ∫0ω U(C(τ)) dτ
In de formule 4 betekent het symbool ω positief oneindig, zodat het belang van alle generaties wordt meegewogen. Volgens de formule 4 moet de geplande consumptie C(τ) (met τ in het interval [0, ω]) zodanig verdeeld worden over de tijd, dat elke afwijking van het plan zou leiden tot een kleiner totaal nut. Beschouw bijvoorbeeld de consumptie C(t) van de generatie op het tijdstip t, en splits de integraal van de formule 4 in twee delen
(5) Ω = ∫0t U(C(τ)) dτ + ∫tω U(C(τ)) dτ
De eerste integraal meet het nut van de consumptie bij alle generaties vóór de generatie t. De tweede integraal meet het nut van de consumptie bij alle generaties erna. Aangezien het totale nut Ω maximaal is in de optimale situatie, zal de generatie t met een kleine verschuiving van de consumptie geen grotere Ω meer kunnen realiseren. Dankzij dit gegeven kan C(t) worden berekend.
Stel bijvoorbeeld de generatie t besluit om één eenheid consumptie op te geven ten einde extra te kunnen sparen. Dan kan zij 1 eenheid extra investeren, en dat vergroot voor de nakomende generaties de voorraad K van kapitaal. De formule 2 toont aan, dat dankzij de investering het nationale inkomen Y van de generatie t+1 is toegenomen met een hoeveelheid 1/κ. Hoewel in het optimum de kleine verschuiving van 1 eenheid consumptie niets wijzigt aan het totale nut Ω van alle generaties tezamen, wijzigen natuurlijk wel de nutten per generatie. De generatie t verliest 1 eenheid consumptie, en dat kost haar een hoeveelheid nut u(C(t))×1.
Als de generatie t+1 haar extra inkomen helemaal consumeert, dan wint zij een hoeveelheid nut u(C(t+1)) / κ. Bovendien blijft de extra eenheid kapitaal ook ten dienste staan van alle daarna komende generaties, die hieraan eveneens een extra inkomen van 1/κ ontlenen. Enzovoort. Tinbergen komt tot de conclusie dat de totale nuts winst voor de generaties na t een omvang heeft van ∫tω u(C(τ)) dτ/κ. Wegens het behoud van Ω moeten het nuts verlies van de generatie t en de nuts winst van de generaties erna elkaar compenseren7:
(6) u(C(t)) = - ∫tω u(C(τ)) dτ/κ
De rest van de redenatie is simpel. Differentieer de formule 6 aan beide zijden naar t, en vul in ∂u/∂t = (∂u/∂C) × dC/dt. Dat geeft het resultaat
(7) κ × ∂u/∂C × dC/dt = - u
Substitueer vervolgens u van de formule 1 in de formule 7. De aldus gevonden vergelijking voor C(t) blijkt als oplossing te hebben:
(8) C(t) = Cmin + Cmax / (1 + B × e-t/(κ×ν))
In de formule 8 is B uiteraard een integratie constante, die wordt vastgelegd door de waarde van C(0). De consumptie kan nooit dalen beneden Cmin, die als het ware een drempel vormt. Voor de wiskundige formules is het handig om Cmin verder gelijk aan nul te nemen, waardoor C(t) voortaan de consumptie boven het bestaans minimum voorstelt. Evenzo stelt Y(t) voortaan het inkomen voor boven het bestaans minimum.
Nu de optimale consumptie is vast gelegd door de formule 8, kan het bijbehorende optimale nationale inkomen worden gevonden door deze C(t) te substitueren in de formule 3. Men vindt8
(9) Y(t) = - (Cmax / κ) × ∫ e(t−τ)/κ / (1 + B × e- τ/(κ×ν)) dτ
De formule 9 is niet simpel oplosbaar. Dat zou wel kunnen indien men neemt ν=½, wat inderdaad een redelijke benadering is van de empirisch gevonden waarde 0.6. Met deze vereenvoudiging vindt Tinbergen het resultaat9
(10) Y(t) = (Cmax / √B) × et/κ × arctan(e-t/κ × √B) + A
In de formule 10 is A een integratie constante. Tinbergen wil die bepalen door te kijken naar de situatie t→ω. Uit de wiskunde is bekend limx→0 arctan(x) / x = 1. Dan verandert de formule 10 in Y(t→ω) = Cmax + A. Blijkens de formule 1 (met nog steeds Cmin=0) is u=0 voor C=Cmax, en daarom is deze C het punt van de behoefte verzadiging. Tinbergen veronderstelt, dat het nationale inkomen Y tenslotte bij t→ω zover zal zijn gegroeid, dat het verzadigings punt inderdaad is bereikt. In die situatie is er geen noodzaak meer om te sparen of investeren. Dien ten gevolge is dan Y=Cmax, met A=0. Het optimale nationale inkomen is nu helemaal bepaald.
Tinbergen sluit af met een evaluatie van zijn model. Zij blijkt slecht uit te pakken. Daaruit trekt Tinbergen de conclusie dat de planning met behulp van doel-functies weinig zinvol is. Zijn betoog begint met een beschouwing over de samenhang van de consumptie C en het nationale inkomen Y. Stel dat ∂Y(t)/∂t wordt benaderd door (Y(t) − Y(t-κ)) / κ. Als deze benadering wordt ingevuld in de formule 3, dan volgt er direct dat geldt C(t) = Y(t-κ). Dat wil zeggen, de consumptie komt overeen met het nationale inkomen van een tijd κ eerder. De consumptie C(t) en het nationale inkomen Y(t) zijn weergegeven in de afbeelding 2. De besparingen S(t) vormen het verticale verschil tussen deze twee krommen. Men ziet dat voor de optimale consumptie het sparen aan het begin moet toenemen, en voor de verre toekomst weer moet afnemen.
Interessant is ook om het spaargedrag S(t) exact te berekenen. Definieer de spaarquote als σ(t) = S(t) / Y(t). Voer een hulp variabele in, te weten θ(t) = e-t/κ × √B (zie ook de voetnoten). Voeg voortaan de drempel Cmin weer toe aan de waarden C(t) en Y(t). Definieer gemaks halve γ = Cmax/Cmin. Tinbergen leidt wiskundig af dat er moet gelden10
(11) σ(t) = 1 − (1 + γ / (1 + θ²)) / (1 + γ × arctan(θ) / θ)
Tinbergen heeft voor enkele waarden van γ de maximaal optredende spaarquote σmax numeriek uitgerekend11. Zijn resultaten worden getoond in de tabel 1. De lezer ziet het probleem, dat er kennelijk extreem hoge spaarquotes kunnen optreden in het optimalisatie model. De oorzaak is in feite de Leninistische wet van de versnelde groei van de productie van productie middelen (outillage). Dat wil zeggen, latere generaties genieten een optimale consumptie indien de eerste generaties bereid zijn om al hun inkomen te investeren.
γ | 10 | 100 | 500 |
σmax | 0.63 | 0.86 | 0.94 |
In de westerse maatschappijen worden zulke hoge spaarquotes nimmer gehaald. Volgens Tinbergen is de gemiddelde spaarquote in de Verenigde Staten van Amerika en in Engeland slechts ongeveer 12% 12. Kennelijk zijn de mensen simpelweg niet bereid om zich zozeer op te offeren voor hun (verre) nageslacht. In de Leninistische landen, waar de plan autoriteit het toch heeft geprobeerd, leidde dat tot rellen, ondanks het repressieve regime. Met andere woorden, de huidige generatie eist dat in de formule 4 een disconto moet worden aangebracht op het nut U(C(τ)).
Dat disconto verlaagt het nut voor de toekomstige perioden, waarin het nationale inkomen en de consumptie hogere waarden zullen aannemen. Uiteraard werkt het disconto eveneens door in de formule 1. Het is niet uit te sluiten, dat de hoogte van het disconto kan worden geschat door de mensen te ondervragen over hun voorkeuren. Daarin zouden ze hun solidariteit kunnen uiten met de komende generaties, die immers hun eigen belang nog niet kunnen verdedigen. Maar Tinbergen wil niet vooruit lopen op deze mogelijkheid, en sluit zijn verhandeling af met de conclusie, dat de economische wetenschap geen optimale groei kan aanwijzen. Zijn optimalisatie model is elegant, maar voor alsnog slechts een academische vinger oefening.