Een portaal die zijn naam dankt aan Sam de Wolff heeft de morele plicht om regelmatig aandacht te schenken aan de arbeids tevredenheid en de arbeids-vreugde. In deze column worden allebei de begrippen gekoppeld aan de zogenaamde verhouding tot de arbeid. Hierbij wordt de uitleg gevolgd, die de Leninistische socioloog Rudhard Stollberg presenteert in zijn boek Soziologie der Arbeit (gekocht bij antiquariaat Helle Panke)1. De verhandeling wordt geplaatst in het bredere verband van de Leninistische wetenschap. En ook worden er connecties gelegd met de inhoud van eerdere columns over het thema.
Het kader voor het begrip arbeids-vreugde is gezet in een voorgaande column, die het thema belicht aan de hand van de ideeën van Hendrik de Man, Frank Deppe en Monika Sie Dhian Ho. Er wordt geschetst wat de belangrijke factoren zijn voor de bevordering voor de arbeids-vreugde, en hoe de arbeids-vreugde zich ontwikkelt onder de invloed van de technologische en maatschappelijke vooruitgang. Het betoog is vooral kwalitatief, en behoudt een algemeen karakter. Daar en tegen betreft de verhandeling van Stollberg de empirische resultaten, die zichtbaar worden in enkele grootschalige sociologische onderzoeks projecten.
Uiteraard is de empirische studie alleen mogelijk, wanneer er tevoren het analytische denkkader wordt omlijnd. Met name moeten de aspecten worden aangewezen, die het karakter van de arbeid identificeren. Arbeid vindt plaats in een maatschappelijke omgeving. Bijvoorbeeld maakt De Man in de zojuist genoemde column over arbeids-vreugde een onderscheid tussen de concrete arbeids-inhoud, de organisatie waarbinnen de arbeid wordt verricht, en de maatschappij in haar totaliteit. Stollberg komt tot een soort gelijke indeling. Hij onderscheidt de arbeids-inhoud, het arbeids-collectief, het bedrijf, en de maatschappij. De organisatie wordt hier dus nog gesplitst in de afdeling of ploeg, en in het bedrijf als geheel.
In navolging van de Man, Deppe en Sie Dhian Ho constateert Stollberg, dat het karakter van de arbeid voortdurend onderhevig is aan veranderingen. Vooral de technologische vooruitgang en de daaraan gekoppelde rationalisaties leiden tot nieuwe vormen van productie-processen. De maatschappij kan hierop invloed uitoefenen, en bijvoorbeeld proberen om de lichamelijk zware bezigheden zoveel mogelijk terug te dringen. Andere productie-processen vereisen vaak ook een ander organisatie-type. Het is wenselijk om bij reorganisaties het karakter van de arbeid menselijker en aantrekkelijker te maken. Dat draagt bij tot de arbeids-vreugde.
Stollberg hanteert de arbeids-vreugde als een empirisch gegeven, en niet als een grootheid die sociologisch moet worden verklaard. Overigens gebruikt hij de aanduiding arbeids tevredenheid, in navolging van de term job satisfaction uit de Engels-talige literatuur. Het eind-doel van Stollberg is om de arbeids-ethos te ontsluieren, die het beste past bij de menselijke aard, en die dien ten gevolge het meest productief zal zijn. De arbeids tevredenheid is slechts een onderdeel van de totale arbeids-ethos, die wordt aangeprezen binnen de maatschappelijk dominante ethiek of moraal.
Stollberg's benadering wijkt nogal af van de gangbare publicaties over de factor arbeid, en dat maakt haar lezens waardig. Met name distantieert zij zich van de opvatting in de arbeids economie, dat het loon de bepalende factor is voor het arbeids aanbod. Een eerdere column beschrijft deze uit de grensnut leer afkomstige gedachte, dat werkers worden gemotiveerd door de louter materiële beloning. Zij past goed in het beeld van het hedonistische en hebzuchtige menstype, dat het predikaat homo economicus draagt. Maar de sociologie plaatst de mens in een breder maatschappelijk verband.
In feite wil Stollberg vooral een meetschaal ontwikkelen, waarlangs de ideale arbeids-ethos kwantitatief kan worden gemeten. Deze meetschaal noemt hij de verhouding tot de arbeid, die verder in deze column gemaks halve zal worden aangeduid met het symbool Ψ. In een voorgaande column is geconstateerd, dat het kwantitatief meten van menselijke gedragingen en houdingen behoort tot het standaard sociologische instrumentarium. Dankzij de grootheid Ψ kan een index waarde worden toegekend aan de omgang van een individu met zijn of haar arbeid. Hoewel Stollberg zich er niet over uitspreekt, lijkt Ψ een ordinale schaling te hanteren. In ieder geval behoren alle in het boek gepresenteerde toepassingen tot deze klasse van schaling.
De index Ψ voor de verhouding tot de arbeid is samengesteld uit 19 afzonderlijke indicatoren. Elk van deze indicatoren bestaat uit een vraag en de bij behorende meerkeuze antwoorden. Een aantal voorbeelden van de vragen zijn:
Het probleem duikt nu op welke cijfer-waarde aan een antwoord-keuze moet worden gegeven. In de sociologie laat men deze waarden (die feitelijk weeg-factoren zijn) vaak schatten door een groep van deskundigen. Deze methode is ook toegepast in het geval van de samengestelde index Ψ. Aldus is de index-waarde Ψ van een werker de optelling van de cijfer-waarden van de antwoorden, die de werker geeft op de 19 vragen. Het blijkt dat de totale waarde van Ψ altijd zal liggen tussen de twee grenzen -54.5 en 73.1. De laagste waarde geeft blijk van een hopeloze verhouding tot arbeid, en de hoogste van een ideale verhouding tot arbeid.
Stollberg onderscheidt de subjecrieve Ψ index en de objectieve Ψ index. Bij de subjectieve index geeft de werker zelf antwoord op de vragen, terwijl bij de objectieve index diens leider zijn mening geeft over de werker. Merk voorts op, dat de index Ψ zèlf een enigszins subjectieve visie uitdraagt. Bijvoorbeeld vinden de deskundigen het positief, wanneer een bedrijf kan beschikken over stam personeel. In hun optiek schaadt een werker, die zoekt naar een baan elders, het bedrijf en daarmee de maatschappij. Daarom zal de werker met dat antwoord een negatieve waarde toevoegen aan zijn totale Ψ.
Uiteraard zal het karakter van de arbeid inwerken op de verhouding tot de arbeid. De zojuist gegeven beschrijving van Ψ laat zien, dat sommige vragen betrekking hebben op het gedrag, en anderen op de geestelijke instelling, zeg maar de houding. Kennelijk is de index Ψ een combinatie van het gedrag en de houding (in de Duitse taal: Verhältnis = Verhalten + Einstellungen). Het gedrag en de instellingen worden veroorzaakt door de individuele behoeften en belangen2. De instellingen ontstaan in een subjectief proces van geestelijke verwerking, en omvatten overtuigingen, waarden, gevoelens, kennis en motivatie.
prestatie motief | contact motief | verdienste motief | maatschappelijk motief | |
---|---|---|---|---|
behoefte: | ontplooiing | geborgenheid | bestaans zekerheid | zingeving |
voorbeeld: | kennis | wedijver | consumptie | identificatie |
relatie tot: | zich zelf | mede mensen | natuur | maatschappij |
De motivatie voor de arbeid kan worden opgesplitst in vier factoren, die corresponderen met de vier factoren bij het karakter van de arbeid. Tabel 1 somt deze vier arbeids motieven op. De lezer kan in de tabel een aantal aspecten zien terugkomen, die eveneens zijn vermeld in de tabel van De Man met betrekking tot de arbeids-vreugde en het arbeids-leed3. Het prestatie motief wordt geprikkeld door de arbeids inhoud. De individu kan daarin bijvoorbeeld de behoefte aan kennis bevredigen, en zijn vaardigheden bewijzen. Het contact motief bestaat uit bijvoorbeeld de behoefte aan samen werking, maar ook aan strijd. Het verdienste en maatschappelijke motief spreken voor zich.
De motieven ontstaan uit behoeften en uit de verwachting van hun bevrediging. De individu zal enkel bevrediging vinden, wanneer de arbeids-situatie voldoet aan gerechtigheid, transparantie, toekomst perspectieven en een zekere harmonie. Sommige van de arbeids motieven zijn hoofdzakelijk voorwaarde scheppend voor de arbeids tevredenheid. Dat zijn de omgevings factoren, zoals de bedrijfs organisatie4. Andere van de arbeids motieven, met name de arbeids inhoud, kunnen een uitgesproken positieve bijdrage leveren.
In het boek van Stollberg wordt een groot aantal indicatoren gedefinieerd. Uiteraard heeft deze column een bijzondere belangstelling voor de indicator, die de arbeids tevredenheid meet5. De meet schaling omvat vijf waarden, te weten zeer ontevreden, ontevreden, neutraal, tevreden, en zeer tevreden. Het volstaat voor de toepassingen bij Stollberg om uit te gaan van een ordinale schaling. Gemaks halve wordt de indicator aangeduid met Θ, en de vijf waarden worden getransformeerd naar respectievelijk 1, 2, 3, 4 en 5. Dat verandert niets aan de ordening van de meet-resultaten. De figuur 1 toont de waarde-verdeling van Θ bij een onderzoek onder 732 werkers6. Verticaal staat de fractie van de werkers, die valt in de betreffende tevredenheids klasse, Het is duidelijk dat een ruime meerderheid tevreden is met de arbeid.
Stollberg wil nu onderzoeken hoe de indicator Θ samenhangt met de index Ψ. Daartoe worden er drie klassen van de verhouding tot de arbeid gedefinieerd: slecht, gemiddeld, en goed. Hierbij doet zich evenwel het probleem voor, dat vrouwen in het algemeen een slechtere score voor Ψ hebben dan mannen. De oorzaak is de relatief drukke bezigheid, die vrouwen hebben in het huishouden. Dat pakt negatief uit voor hun arbeid. Het zou evenwel onrechtvaardig zijn om de vrouwen daarvoor in de groep van slechte Ψ in te delen. Daarom worden er verschillende criteria geformuleerd voor mannen en vrouwen.
Tot de groep met een slechte Ψ behoren alle mannen met Ψ tussen -54.5 en 39.9, en alle vrouwen met Ψ tussen -54.4 en 32.4. Tot de groep met een gemiddelde Ψ behoren alle mannen met Ψ tussen 39.9 en 55.0, en alle vrouwen met Ψ tussen 32.4 en 45.0. De mannen met Ψ tussen 55.0 en 73.1, en de vrouwen met Ψ tussen 45.0 en 73.1 behoren tot de groep met een goede Ψ. De grenzen van de groepen zijn zodanig gekozen, dat de drie groepen ongeveer dezelfde omvang hebben.
De figuur 2 laat voor het onderzoek onder de 732 werkers zien hoe de arbeids tevredenheid voor de drie Ψ groepen zich verhoudt tot de arbeids tevredenheid van alle werkers. Langs de verticale as staat nu het quotiënt van de fractie met de betreffende Ψ en de fractie uit de figuur 1 7. Het is duidelijk zichtbaar dat de werkers met een goede Ψ relatief vaak tevreden zijn, terwijl omgekeerd de werkers met een slechte Ψ juist vaak ontevreden zijn. Hierbij treedt evenwel een intrigerend effect op. Namelijk de relatieve tevredenheid neemt niet continu toe of af. De groep met een goede Ψ heeft een dal bij Θ=3, en de groep met een slechte Ψ heeft een dal bij Θ=28.
Stollberg geeft daarvoor een fascinerende verklaring. Kennelijk hebben sommige werkers met een goede Ψ een dermate hoog ambitie niveau, dat zij toch ontevreden zijn. Wegens hun hoge verwachtingen worden zij geprikkeld tot creativiteit en tot het zoeken naar verbeteringen. Zij ontwikkelen een ondernemers geest. Omgekeerd zijn sommige werkers met een slechte Ψ kennelijk toch tevreden. Dit is niet een wel doordachte tevredenheid, maar de acceptatie van hun onprettige verhouding tot de arbeid, wat resulteert in een passieve berusting. De dubbele piek structuur van de Θ verdeling laat zien, dat er kennelijk verschillende kwaliteiten zijn van arbeids tevredenheid.
In de ideale toestand moet eigenlijk de arbeid altijd gepaard gaan met een zekere mate van spanning. Onvrede met de bestaande situatie vormt tevens een uitdaging. Stollberg meent, dat in plaats van Θ beter een index kan worden gebruikt, die de mogelijkheden voor ontplooiing en zingeving meet. Hij stelt voor om die index de bevrediging van de arbeid te noemen. Uiteraard is deze bevredigings-index een nogal gecompliceerde sociologische grootheid. Anderzijds loopt men het gevaar om op een doodlopend spoor te geraken, wanneer men zich bij het arbeids-markt beleid enkel laat leiden door de index Θ. Het menselijke potentieel wordt dan niet volledig benut. De zelfde boodschap kan men impliciet terug vinden in het schema van arbeids-vreugde en arbeids-leed bij De Man, en in de tabel 1 van de huidige column.
Stollberg bestudeert de uitkomsten van twee grote empirische onderzoeken, die in 1967 en 1977 zijn uitgevoerd onder een groep werkers in de DDR. Hij constateert dat in die periode de arbeids tevredenheid is verminderd. Kennelijk gaan de werkers hogere eisen stellen aan hun baan. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een toenemende waardering voor de vrije tijd.
De sociologische onderzoekers beschouwen een hoge waarde van de index Ψ als de ideale situatie. Dien ten gevolge willen zij weten welke factoren positief bijdragen aan Ψ. Zij kunnen dat vast stellen door allerlei factoren te voorzien van een indicator, en vervolgens de zogenaamde correlatie coëfficiënt9 te berekenen van die indicator en de index Ψ. De waarde van deze coëfficiënt, gewoonlijk aangeduid met het symbool r, varieert tussen -1 en 1. Een waarde van -1 betekent dat de twee grootheden perfect negatief zijn gerelateerd, terwijl een waarde van +1 een perfect positieve relatie weergeeft. Bij r=0 bestaat er kennelijk geen relatie tussen de twee grootheden.
Stollberg voert een aantal correlatie berekeningen uit, en grijpt daarbij terug op de twee grote empirische onderzoeken, die in 1967 en 1977 zijn uitgevoerd onder een groep werkers. Bijvoorbeeld blijkt in de ondervragingen er een positieve correlatie te bestaan tussen het deelnemen aan politiek-maatschappelijke bezigheden en een goede Ψ. De correlatie coëfficiënt bedraagt r=0.69. Een bijzonder soort activiteit is het meedoen met de zogenaamde vernieuwers beweging (in de Duitse taal de Neuerer). Dit is een vorm van bedrijfs activisme, waarbij de werkers voorstellen kunnen doen voor het verrijken van de arbeid en voor het verhogen van de arbeids intensiteit. Voor deze deelname bedraagt de correlatie coëfficiënt r=0.46.
Voorts correleert de belangstelling voor het bedrijf positief met Ψ (r=0.45). De leeftijd vertoont eveneens een positieve correlatie, met r=0.38. Hetzelfde geldt voor het opleidings niveau, met r=0.31. Eerder is al geconstateerd, dat ook de mannelijke sekse positief correleert met Ψ. De ijver van de werker blijkt positief te correleren met de objectieve Ψ (r=0.40). De meeste andere correlatie coëfficiënten zijn kleiner. Bijvoorbeeld correleert monotoon werk negatief met Ψ (r = -0.23). Overigens moet worden opgemerkt, dat de correlaties soms logisch ontstaan uit de definitie van Ψ. Bijvoorbeeld leidt een actieve betrokkenheid in het bedrijf tot hoge cijfer-waarden in enkele van de 19 samenstellende indicatoren.
De moderne economie kent veel betekenis toe aan het verdienste motief. Het arbeids-aanbod van werkers wordt bijna uitsluitend gekoppeld aan het loon-peil. Dat maakt nieuwsgierig naar de correlatie tussen het verdienste motief en Ψ. Nu hebben de deskundigen, die Ψ hebben gedefinieerd, in twee van de samenstellende indicatoren het verdienste motief negatief gewaardeerd. Werkers, die kiezen voor een interessante of nuttige baan, krijgen meer punten dan werkers, die alleen gericht zijn op het loon. In dit opzicht vertegenwoordigt Ψ een visie, of zo men wil een voor-ingenomenheid. Toch zou Ψ positief kunnen correleren met het verdienste motief, namelijk wanneer werkers met een sterk verdienste motief hoog scoren op de 17 overige indicatoren. Maar Stollberg constateert op p.107 van zijn boek, dat de loonhoogte niet correleert met Ψ.
Zelfs constateert Stollberg op p.118, dat de arbeids prestatie niet correleert met loon-prikkels! En op p.121 en verder laat hij in een aantal tabellen zien, dat het inkomen slechts één van de motiverende factoren voor de arbeid is, naast allerlei andere motieven. Anderzijds moet hij erkennen, dat in de bedrijven de loonhoogte een populair gespreks thema is. Hij vermoedt dat de werkers hun algemene onvrede eenzijdig projecteren op het loon. Daarnaast is de loonhoogte een concreet getal, terwijl het lastig is om een waarde toe te kennen aan de andere arbeids voorwaarden. Overigens keurt hij het gebruik van de loonhoogte als een prikkel niet principieel af.
Dankzij de twee onderzoeken in 1967 en 1977 is het mogelijk om trends in de tijd te bestuderen. Op p.110 van zijn boek constateert Stollberg, dat zowel de objectieve als de subjectieve Ψ ongeveer gelijk blijven in die periode. Wel is waar treden er veranderingen op in de 19 samenstellende indicatoren, maar al die veranderingen tezamen compenseren elkaar ongeveer. Bijvoorbeeld ontwikkelt het aantal zeer actieve werkers in maatschappelijke organisaties (partij, vakbeweging, jongeren beweging en dergelijke) zich positief, van 39% naar 53%.
De contacten in het arbeids collectief behoren tot die zojuist genoemde andere arbeids motieven. Zo een 90% van de werkers voelt zich prettig bij de collega's. Men verwacht er steun van elkaar. En werkers zijn in de genoemde periode vaker vrienden gaan maken op het werk (van 33% naar 44%). Verderop in deze column zal worden uiteengezet, dat de Leninistische leer veel waarde hecht aan de binding in het collectief. De werkers zouden hun beloning zoveel mogelijk moeten halen uit maatschappelijke factoren. Bijvoorbeeld stelt Stollberg voor om binnen de diverse beroeps groepen excellerende prestaties te belonen met eer en roem10.
In de voorgaande paragrafen is geprobeerd om de studie van Stollberg te presenteren op een neutrale manier. Gelukkig laat hij zich niet verleiden tot de brallerige polemieken, waarin zoveel Leninistische wetenschappers wegzakken. Toch neemt Stollberg wel degelijk ideologisch stelling, en dat aspect van zijn werk zal worden behandeld in deze paragraaf. Daarvoor zal eerst kort het Leninistische kader worden geschetst. In een eerdere column zijn al de twee fundamentele hypothesen opgesomd, die ten grondslag liggen aan de veronderstelde superioriteit van de Leninistische leer. Zij zijn
Opvattingen die afwijken van de Leninistische leer worden enkel gepubliceerd om er tegen te kunnen polemiseren. De Leninistische staat stelt geen financiële middelen beschikbaar om onderzoek en studies te verrichten in die alternatieve wetenschaps richtingen, laat staan om er positief over te publiceren. Deze houding jegens anders denkenden beperkt de Leninistische wetenschap, en dringt haar in de rol van een geloofs belijdenis. Inderdaad vertoont de Leninistische vak literatuur enige gelijkenis met bijvoorbeeld pauselijke Encyclieken. Uiteraard is er zelfs in een dermate beperkende situatie nog belang wekkend onderzoek mogelijk, en op deze portaal zijn daarvan diverse voorbeelden te vinden. Maar per saldo is het Leninistische concept de dood in de pot voor een serieuze wetenschap.
Met uitzondering van de uitgesproken ideologen wordt er van wetenschappers en onderzoekers verwacht, dat zij direct bijdragen aan het vergroten van de economische productiviteit. Daarom heeft het onderzoek een sterk practische inslag. Werkelijk fundamentele wetenschap is nauwelijks bedreven in het Leninisme, voor zover uw columnist kan nagaan. Ook het boek van Stollberg is geschreven met het oog op practische toepassingen, voor arbeids sociologen en voor de bedrijfs-leiders.
Stollberg is van mening dat in het westerse kapitalisme de factor arbeid lijdt onder vervreemding, economische dwang en werkloosheid. Die gebreken vormen een onoverkomelijk obstakel voor de ontplooiing van de werker. Eerst in het Leninistische systeem heeft de werker de mogelijkheid tot zelf-verwerkelijking. Dankzij de Leninistische democratie11 kunnen de werkers deelnemen aan de planning en de leiding in de bedrijven. Stollberg benadrukt steeds weer, dat de werkers de echte eigenaren zijn van die bedrijven. Ze hebben hun lot in eigen handen, en dien ten gevolge zijn ze een subject in plaats van een object, zoals in het kapitalisme. In zijn optiek is de situatie van de werkers in het Leninistische systeem fundamenteel anders en kwalitatief hoger dan die van hun lotgenoten in het kapitalisme.
De bijzondere situatie van de werkers werkt door in hun ontwikkeling. Ze worden gevormd tot een Leninistische persoonlijkheid. Merk op, dat dit type mens een goede Ψ heeft (het zal Stollberg hebben verdroten dat de Ψ constant is gebleven tussen 1967 en 1977). Eerder is al vermeld hoe belangrijk het arbeids collectief is. Stollberg noemt het de primaire plaats voor politieke agitatie en sociale controle. De leider van het collectief moet beschikken over politiek-morele kwaliteiten, en die ook uitdragen.
Op p.113 verhaalt Stollberg dat in allerlei sociologische onderzoeken de algemene tevredenheid van de mensen met name wordt bepaald door het werk, de familie, het wonen en de gezondheid. De rangorde van deze vier domeinen varieert al naar gelang de studie. Het Leninisme verkondigt evenwel de leerstelling, dat uiteindelijk de arbeid de eerste levensbehoefte zal worden van de mensen. Ook Stollberg omarmt deze opmerkelijke opvatting. De arbeid verandert de geschiedenis, en in de arbeid ontwikkel je jezelf. De arbeid integreert de mensen in de maatschappij. De lezer herkent hierin een uiterst dogmatische toepassing van het historisch materialisme12.
De lezer zal nu beter begrijpen waarom Stollberg sceptisch staat ten opzichte van het verdienste motief. De arbeid is niet meer een last, die aanleiding geeft tot onlust gevoelens, maar zij wordt in tegendeel begeerd. Wel is waar erkent Stollberg de schadelijke uitwerking van bijvoorbeeld monotone arbeid, maar hij vertrouwt er op dat het Leninistische arbeids-ethos een voldoende compensatie biedt. Hij verlangt dat alle werkers een uitgebalanceerde motivatie structuur ontwikkelen. Het karakter van de arbeid moet worden verbeterd om de verandering in die richting te stimuleren. Het zal waarschijnlijk de lezer niet verbazen dat voor Stollberg de loonhoogte enkel uitdrukt wat de betreffende werker produceert, en dat zij los hoort te staan van het individuele aanzien. Alle arbeid is maatschappelijk noodzakelijk. En in het Leninisme zijn de grote maatschappelijke tegenstellingen uitgebannen. Daarom kunnen alle maatschappelijke klassen naar elkaar toe-groeien.
Uw columnist heeft in de column, waarnaar aan het begin van deze paragraaf is verwezen, al enige kritiek geleverd op de houdbaarheid van de Leninistische leerstellingen. Hij is voornemens om in toekomstige columns die kritiek verder te onderbouwen, onder andere met empirische gegevens uit sociologisch onderzoek. Des al niet te min maakt het werk van Stollberg wel duidelijk, dat óók de neoklassieke gedachte van de loonhoogte als het enige arbeids motief te simpel is. Vrije tijd is niet per se waardevoller of meer bevredigend dan arbeids-tijd.