Bad Godesberg: het nationalisatie debat

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 28 augustus 2013

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

In de afgelopen decennia is de centrale planning van de economie in een kwaad daglicht geraakt. Dat was niet altijd zo. De sociaal-democratie heeft zich oorspronkelijk sterk gemaakt voor het collectieve eigendom. De Duitse SPD heeft hier baanbrekend werk verricht. Al in 1891 verlangde het programma van Erfurt de nationalisatie van met name de oligopolies. Echter driekwart eeuw later, in het programma van Bad Godesberg (1959), maakte de SPD een verrassende ideologische draai. De nationalisatie-eis werd terug gebracht tot een minimum, en de facto opgegeven. De vraag dringt zich op waaròm het politieke paradigma is ingewisseld. Deze vraag klemt des te meer, omdat ogenschijnlijk nationalisaties economische verbeteringen beloven. Deze column zet hierover enkele feiten op een rij.

De informatie in deze column over de gedachten in de SPD is met name geput uit boeken van de sociaal-democraten R. Löwenthal, D. Klink en H. Deist1. De boeken van Klink en Deist zijn van de Godesberg periode (1959), en hebben daardoor een ander perspectief dan Löwenthal. Waardevolle achtergrond informatie over het plan-denken tot aan de Tweede Wereldoorlog is verkregen uit een boek van de Nederlandse econoom Ed. van Cleeff2. Van Cleeff is een traditioneel denkende christen-democraat. Vooral de historische inductie in het eerste deel van zijn boek is relevant voor de huidige column.

De twintigste eeuw heeft in Europa een opbloei van de actief sturende staat laten zien. Uiteraard heeft de idee van de centrale planning ver terug gaande historische wortels. Zij kan van origine worden toegeschreven aan de socialisten, die daarmee een einde willen maken aan de chaos en uitbuiting op de kapitalistische markt. Nationalisaties maken een vast onderdeel uit van dit gedachten-goed. Deze column wil analyseren hoe politieke aspecten van invloed waren op het debat over de plan-economie.

De analyse is complex van aard. Immers tegelijk met deze ontwikkeling heeft de democratische staat de overhand gekregen, althans in Europa. Dit denocratiserings-proces is niet zonder slag of stoot verlopen, en had te lijden onder het verzet vanuit Jacobijnse stromingen, die de politieke dictatuur nastreven. Aldus was er een dubbele strijd: die om de actieve staat, en die om de democratie. Jacobijnse groepen ageerden zowel bij de liberalen als bij de socialisten. Tegenover het Engeland van Attlee staat de Sovjet-Unie van Lenin. En tegenover het Amerika van Kennedy staat het Chili van Pinochet.

Daarom is moeilijk te onderscheiden of de historische ervaringen een politieke verklaring behoeven, dan wel een economische. Vooral bij de politieke analyse laat een subjectieve interpretatie zich niet vermijden. Hier zal in grote lijnen de ontwikkeling van de sociaal-democratische discours worden gevolgd. Dat wil zeggen, het uitgangspunt is, dat de idee van de economisch actief ingrijpende staat kan worden herleid tot de sociaal-democratie. Met name wordt het denken van de Duitse sociaal-democraten gevolgd, verenigd in de SPD, omdat zij leidend waren bij de vroege theorie-vorming over planning.

Overigens zijn in de moderne sociaal-democratische kringen zelf de nationalisatie- en plan-gedachte omstreden. De Franse sociaal-democratie is nog het meest trouw is gebleven aan het originele gedachten-goed. Franse ideologen beweren gewoonlijk dat dit originele gedachten-goed voor het eerst is aangevallen op het SPD-congres van 1959 te Bad Godesberg. Daar werd een programma goed-gekeurd, dat sociaal-liberale kenmerken heeft3. De logische vraag is waarom de SPD zo rigoreus draaide. Zijn de planning en de nationalisatie van bedrijvigheid inderdaad technisch en cultureel achterhaald? De huidige column zal de gang van zaken bekijken, zowel vanuit een economisch als ook een politiek-historisch perspectief.


Economen over centrale planning

Eerst de theorie: De gangbare economische literatuur wijst de plan-economie af om drie redenen4: ten eerste is in de plan-economie het aanbod aan producten te eenzijdig. De consument heeft weinig keuze uit verschillende typen. Daaraan zit overigens ook een voordeel. Men wil namelijk aldus profiteren van de kosten-voordelen bij massa-productie. Ten tweede kan het centrale plan-orgaan niet alle informatie verwerken, die nodig is om goede besluiten te nemen. En ten derde wordt het plan gesaboteerd door de hiërarchisch lagere uitvoerende organen.

De bewijskracht van deze bezwaren oogt niet bijster indrukwekkend. Wat is het principiële verschil tussen het informatie-beheer van een publiek plan-orgaan en een trans-nationaal concern? Daar waar de informatie-winning te kort schiet, kan worden gedecentraliseerd. Sabotage van doelstellingen zal ongetwijfeld plaats vinden. Dat zit in de menselijke natuur, en heeft zijn waarde. Maar waarom zouden grote private organisaties daaronder minder hebben te lijden?

Interessanter zijn de conclusies van de Leninistische econome Eva Müller, die een hoge positie heeft bekleed in de Oost-Duitse plan-organisatie. Zij heeft vooral kritiek op het gebrek aan flexibiliteit van de plan-economie. Het productie-systeem heeft onvoldoende aanpassings-mechanismen om overschotten en tekorten te corrigeren. Vooral proces- en product-innovaties werken ontregelend op de totale productie, omdat de gevolgen ervan lastig zijn in te schatten. Dien ten gevolge zijn de plan-organen geneigd om die innovaties te vermijden.

Inderdaad is een plan-economie risico-mijdend. Ook de West-Duitse econoom Wagener ziet daarin haar grootste zwakte5. Ondernemers hebben er moeite om hun initiatieven door te drukken, omdat zij worden tegen-gewerkt door de plan-organen. Als de plan-economie open grenzen heeft, zullen de ondernemers emigreren en zich vestigen in andere landen met meer ondernemers-vrijheid. Toch kunnen ook de ervaringen van Müller niet worden opgevat als de definitieve ontkrachting van economische planning. De geconstateerde starheid zit minstens zozeer in het dogmatische Leninistische systeem, dat elk afwijkend denken bestrijdt, omdat het er een existentiële bedreiging in ziet. In de volgende paragrafen zal het belang van ondernemer-schap nader worden onderzocht.


Politiek: bewust wording

Vervolgens rijst de vraag hoe het politieke perspectief op de nationalisaties zich heeft ontwikkeld. Dat heeft een lange geschiedenis, die ruwweg in vier fasen kan worden verdeeld. Het verhaal begint in de late achttiende en vroege negentiende eeuw: er is dan sprake van een moreel en praktisch failliet van de maatschappij, omdat het laat-feodalistische of absolutistische bestuur niet meer voldoet. In die tijd is ook het politiek-maatschappelijke systeem verstard en achterhaald geraakt. De situatie is dermate ondragelijk, dat revoluties de beste manier van machts-wisseling worden. De burgerlijke klasse slaagt er op die manier in om haar politieke plaats in het systeem op te eisen. Zij pleit voor een extreem liberalisme. Maar het proletariaat, de arbeiders klasse, blijft in een machteloze positie. Daarom wordt het proletariaat gedwongen om haar eigen revolutionaire ideaal te ontwikkelen.

De toename van de arbeids deling in de achttiende eeuw wordt in de negentiende eeuw gevolgd door de enorme concentratie van de bedrijvigheid. De accumulatie van kapitaal zet door, en leidt tot het ontstaan van het grootbedrijf. Er ontstaan nieuwe vormen van eigendom, zoals de aandelen maatschappijen. De liberale economie ontwikkelt onmenselijke trekken en bepleit de laissez faire, laissez aller ideologie. De meest weerzin wekkende gedaante van dit systeem is wel het Manchester kapitalisme. De ondernemers blijken verstoken te raken van sociale en constructieve gevoelens. De geestelijke leiders beginnen te beseffen, dat dit kapitalisme geen toekomst heeft.

De al langer bestaande gedachte van het collectieve eigendom nestelt zich in brede lagen van de bevolking, maar natuurlijk vooral in het proletariaat. Nationalisaties zijn een vermaatschappelijking van de productie. Aldus zou de uitbuiting van de arbeiders kunnen worden voorkomen. De democratie moet zich niet beperken tot de politiek, maar uitstrekken tot de economie. Karl Marx en Friedrich Engels voorzien de sociaal-democratie van een politiek-economische analyse. Naar hun mening zal het proletariaat voortdurend toenemen in omvang, en bovendien steeds meer verarmen. Dit recept, het ontstaan van een grote meerderheid van ontevredenen, garandeert aan de sociaal-democratie de politieke overwinning6.


Politiek: opbouw

In het programma van Erfurt (1891) stelt de SPD daadwerkelijk de politieke eis van de nationalisatie. Klink merkt op, dat de nationalisaties meer doen dan alleen de economische uitbuiting stoppen. Want zij heffen ook de maatschappelijke klassen-structuur op, en verzachten daarmee de sociale tegenstellingen. Het Erfurter programma eist economische planning teneinde de conjunctuur te beteugelen7.

Inderdaad wint in de praktijk de sociaal-democratie opvallend aan politieke aanhang, als de meest gedreven verdediger van de arbeiders belangen. Zij bouwt organisaties op, die voorbereidingen treffen voor de spoedige machts-overname en de onteigening van het private kapitaal. De woordvoerders van de arbeiders worden ideologisch geschoold om bewust politiek handelend te kunnen optreden. De vakbeweging maakt een onstuimige groei door. Zij is overigens niet louter sociaal-democratisch, maar minstens even zeer christelijk. Niet toevallig raakt in deze tijd van doel-gerichte organisatie de anarchistische ideologie in verval.

Foto van DGB affiche
Figuur 1: consumenten coöperatie

Het is ook de tijd van de oprichting van allerlei verzekerings maatschappijen voor het afdekken van werkloosheid en ziekte. Bovendien ontstaat er vele sociaal-democratische uitgeverijen en kranten. Deze economische bedrijvigheid bevestigt de overtuiging, dat arbeiders bedrijfsleiders kunnen zijn in een alternatief economisch systeem. Er wordt druk ge-experimenteerd met de vorming van arbeiders coöperaties. Soms zijn die levens-vatbaar, met name wanneer zij moeten concurreren met het klein-bedrijf. Maar zij blijken niet een werkelijk competitief voordeel te hebben. Het wordt duidelijk, dat ook sociaal-democratische ondernemers bedrijfsmatig moeten zijn. De sociaal-democratie krijgt waardering voor de kleine ondernemer.

Bovendien neemt de kennis van de productie-techniek en -organisatie (scientific management) zozeer toe, dat zij niet meer kan worden toevertrouwd aan arbeiders-collectieven. De bedrijfs-hiërarchie met een centraal commando wordt onmisbaar8. In het tijdperk van het kolonialisme raken de nationale imperia in botsing, in hun zoektocht naar nieuwe markten. De sociaal-democratie verschuift van een kritiek op het private bedrijfs-leven in algemene zin naar kritiek op de machts-concentraties in de oligopolies. Het groot-kapitaal wordt de nieuwe vijand9.

De sociaal-democratie erkent de noodzaak van de concentraties en de schaal-vergroting. Ze leiden tot een meer effectieve productie. Daarom maakt de sociaal-democratie geen bezwaar tegen de vorming van trusts en kartels. In dit opzicht onderscheidt zij zich va het liberalisme. Het kwaad schuilt in het machts-misbruik, dat tot uiting komt in prijs-manipulaties en in het uitbuiten van andere bedrijfs-takken (door een kosten-afwenteling). Daarom moet in de sterk oligopolistische takken de staat het bestuur van de ondernemingen overnemen. Alleen de staat kan het algemene belang meewegen in de bedrijfs-voering10.

Tegelijk past onder invloed van de revisionist Bernstein de sociaal-democratie haar toekomst verwachting aan. Ze constateert dat de omvang van het proletariaat stabiliseert, en dat het deelt in de groeiende rijkdom. Het besef breekt door, dat de politieke overwinning geen automatisme zal zijn11. In 1914 lijdt de Europese sociaal-democratische ideologie een ernstige nederlaag. De eigen aanhang, het proletariaat, geeft de strijd tegen de oorlogs-dreiging op, en laat zich meeslepen door nationalistische sentimenten.

Het einde van de oorlog in 1918 schept zeker in de verliezende landen gunstige voorwaarden voor de revolutionaire omwenteling. De sociaal-democratie richt er bestuurlijke organen op, de zogenaamde arbeiders-raden, die al in 1905 een groot succes waren in Rusland Toch blijkt de sociaal-democratie nog steeds onvoldoende populair en invloedrijk voor de revolutionaire machts-overname. Zelfs de invoering van de evenredige democratie in 1919 is niet in staat om haar partijen aan de meerderheid te helpen. De midden-klasse en de boeren-stand voelen niets voor de nationalisatie van het eigendom.


Politiek: revisionisme

De revolutionaire mogelijkheden nemen razend snel af. Als een gevolg van deze des-illusie krijgen de sociaal-democratische leiders een groeiende twijfel over de eigen ideologie van het instortende kapitalisme. De klassen-strijd wordt voortaan uitgelegd als een proces van verheffing en bewust-wording. Het instrument van de revolutie wordt definitief afgedankt, omdat dankzij de nieuwe democratische rechten de volkswil zich vreedzaam kan uitspreken. Dit betekent een stilzwijgende knip met de volks-beweging, want de parlements-fractie transformeert van spreekbuis tot een politiek bemiddelaar12.

In Rusland veroveren al in 1917 de Leninisten, een groepering van Jacobijnse socialisten, geweld-dadig de macht, met behulp van de land-arbeiders. De partij oefent een dictatuur uit en voert de plan-economie in, deels noodgedwongen door de oorlogen. De staat stelt zich de algehele nationalisatie als een doel voor de toekomst. Het ogenschijnlijke succes van de Leninisten veroorzaakt een breuk in de arbeiders-beweging. Er ontstaan Leninistische afsplitsingen van de sociaal-democratie. De sociaal-democratische partijen en de nieuwe Leninistische partijen raken onderling vervreemd, zeker nu buiten de Sovjet-Unie de laatsten degraderen tot marionetten. De fascinatie voor het economische experiment wordt overschaduwd door de afschuw voor de politieke terreur.

In de westerse landen stoot de sociaal-democratie zelfs via de parlementaire weg op meer weerstand dan verwacht. Zij kan onvoldoende politieke draagkracht mobiliseren voor de algehele nationalisatie van het groot-bedrijf, of zelfs van afzonderlijke sectoren13. Uiteraard verzet de burgerij zich met alle middelen. En het proletariaat wil meer welvaart, maar niet per se socialisties en vermaatschappelijkingen. Dat is een probleem voor de sociaal-democratie, die immers de ambitie heeft om het politieke bestuur te veroveren.

Foto van SPD affiche
Figuur 2: verkiezingen

In een poging om toch een geloofwaardig politiek alternatief aan te bieden doet de gedachte haar intree, dat planning ook zonder nationalisaties realiseerbaar is. De sociaal-democratie profileert zich voortaan met het voornemen om de monopolie-macht te breken en de staat te democratiseren. Ook de opkomst van de ondernemings-raden (in de Duitse taal: Betriebs-rat) vermindert de behoefte aan nationalisaties, omdat zij op haar eigen wijze het verzet tegen de uitbuiting mogelijk maakt14.

Van Cleeff wijst er op, dat de gedachte van ordening juist in deze periode 1914-1932 voet aan de grond krijgt. Ordening betekent de vorming van organen en lichamen, die het economische handelen coördineren. Men vindt in het boek van Van Cleeff een gedetailleerde beschrijving van de diverse nationale ordenings-systemen15. De decennia lange socialistische propaganda en de sociaal-democratische successen hebben er mede voor gezorgd, dat de plan-gedachte acceptatie verwerft. In diverse Europese landen is het ideologische klimaat zodanig gunstig, dat de staat de leiding van de economie op zich neemt. In Italië en later in Duitsland bouwen fascistische regimes corporatistische structuren op. In pauselijke encyclieken (vooral Quadragesimo Anno) wordt het corporatisme aangeprezen. Ook het toenmalige New Deal beleid van de Noord-Amerikaanse president Roosevelt wordt wel opgevat als een vorm van planning.

De sociaal-democratie vertrouwt er nog altijd op, dat de herhaalde economische crises het electoraat (en vooral de arbeiders klasse) in haar armen zullen drijven. In 1929 breekt er een vernietigende depressie uit16. Maar tegen de marxistische verwachting in bewegen de kiezers naar de extreme partijen (fascisten en Leninisten) in plaats van naar de sociaal-democratie17. In het fascisme wordt de planning beheerst door het monopolie-kapitaal en door de staats-bureaucratie. De sociaal-democratie moet aanzien hoe de strak geplande economie persoonlijk onbehagen en ontheemding veroorzaakt. Grote groepen mensen voelen zich beknot in hun persoonlijke vrijheid. In democratische landen blijft een sterk maatschappelijk verzet tegen de nationalisaties bestaan. Dat ondermijnt het sociaal-democratische betoog van de vrijheid door planning.

Na de Tweede Wereldoorlog is het politieke klimaat voor het sociaal-democratische politieke alternatief zeer gunstig. De plan-economieën van het Leninisme en het fascisme hebben indrukwekkende oorlogs-prestaties geleverd. Ook de andere landen hebben gedurende de oorlog veel plan-organen opgericht. In Engeland voert een socialistische regering diep ingrijpende hervormingen door. Scandinavië en Nieuw-Zeeland kregen eveneens socialistische regeringen18. De nationale economieën raken vervlochten, en er ontstaan supra-nationale organisaties. Voortaan moet de planning plaats hebben op een continentale schaal. Dat beperkt de mogelijkheden van de sociaal-democratische partijen, die immers nationaal zijn georganiseerd. Sommigen hopen aanvankelijk op de spoedige komst van een Europese socialistische orde19.

De maatschappelijke mobiliteit neemt toe, waardoor de spanningen verminderen. De bedrijfs-leiding verzelfstandigt ten opzichte van het kapitaal. Aangezien de manager-klasse machtiger wordt dan de aandeelhouders, lijkt de nationalisatie voortaan weinig zin te hebben. De sociaal-democratie wil de nieuwe manager-klasse aan zich binden. Die klasse is zelf niet sociaal-democratisch, maar wel vatbaar voor democratische besluit-vorming en daardoor beheersbaar20. In 1946 wil Löwenthal (evenals de SPD) nog alle private monopolies opkopen en betalen met behulp van staats-obligaties. Maar liever zou hij simpelweg de monopolie-macht breken zonder nationalisaties. Hij stelt zich een centraal plan voor, dat in grote lijnen de investeringen en de inkomens-verdeling vast legt.

Het partij-congres (Partei-tag) van Hannover (1946) wil de nationalisaties beginnen bij de winning van grondstoffen, omdat die een strategische betekenis heeft. Bovendien hebben die sectoren een monopolistisch karakter, en zijn zij essentieel voor de economische planning. Nationalisatie betekent hier het overbrengen in publiek eigendom (wat kennelijk niet hetzelfde is als staats-eigendom)21.Een voordeel van planning door sociaal-democraten is de volledige werk-gelegenheid. Ook acht Löwenthal het beteugelen van de conjunctuur mogelijk. Opvallend is dat hij niet bevreesd is voor de bureaucratisering, en kennelijk de monopolies wil omzetten in staats-bedrijven22. Een decennium later zal Deist zich daarover veel negatiever uitspreken - hoewel de omstandigheden niet wezenlijk veranderen.


Politiek: conformisme

Helaas ervaart de Duitse sociaal-democratie de negatieve naweeën van twaalf jaren repressie en vervolging. Bovendien is de SPD-leiding het eigen volk gaan wantrouwen. De volks-wil blijkt groteske vormen te kunnen aannemen. En een aantal aspecten van de bijzondere Duitse na-oorlogse omstandigheden pakt ongunstig uit voor de SPD. Allereerst schaadt de bezetting van Duitsland door de overwinnaars de sociaal-democratie, omdat zij het nationalisme aanwakkert. Dat verenigt het volk, terwijl de sociaal-democratie juist tot taak heeft om de belangen-tegenstellingen op de agenda te plaatsen.

Foto van SPD affiche
Figuur 3: nationale gedachte

En verder sympathiseert de bezettings-macht niet bijster met het sociaal-democratische programma van nationalisatie. De bezetter blokkeert diverse pogingen van bonds-landen onder een sociaal-democratische regering om haar programma te realiseren. Minstens zo erg is het ontbranden van de Koude Oorlog. Hij dwingt de sociaal-democratie om nadrukkelijk stelling te nemen tegen de Leninisten, meer dan ideologisch objectief is gerechtvaardigd. Het debat polariseert23. Op de achtergrond zal hebben meegespeeld, dat de BRD in een ernstig conflict is met de DDR, en daarom de steun van het Amerikaanse leger nodig heeft.

De enig overgebleven plan-economie, die van de Russische Leninisten, levert redelijke prestaties, en soms zelfs uitzonderlijke, met name in de ruimtevaart. Maar over het geheel genomen levert de planning toch niet die voordelen, die de sociaal-democraten er oorspronkelijk van hoopten. Het breed gedeelde enthousiasme van de dertiger jaren voor planning ebt steeds meer weg24. Het blijkt dat de werkers nauwelijks beter af zijn in de nieuwe Leninistische plan-economieën. Een treffende illustratie: in Oost-Duitsland worden de arbeids-normen verplicht opgeschroefd, wat de facto neerkomt op een salaris-vermindering. In de botsingen tijdens de stakings-golf vanaf 17 juni 1953 vallen tientallen doden, waaronder een handvol agenten. De Leninistische plan-economieën lijden voordurend onder een massale uitstroom van burgers, vooral hoger opgeleiden, naar de kapitalistische markt-economieën25.

In de na-oorlogse jaren maakt Europa een ongekende economische opbloei door. Er is volledige werkgelegenheid en de werknemers zien hun welvaart stijgen met sprongen. Bovendien garandeert de toegenomen verticale mobiliteit aan iedereen kansen op een succesvolle loopbaan. Daardoor wordt de taak van de sociaal-democratie moeilijker, omdat de bevolking minder aanleiding ziet voor economische hervormingen26. Aan het eind van de vijftiger jaren heeft de politieke leiding van de Duitse sociaal-democratie genoeg van haar oppositionele rol. Bovendien is er een nieuwe generatie politici opgestaan, die minder ideologie-vast is. Zij wil eindelijk aan de macht komen. Om dat te bereiken wordt een programma ontworpen en goedgekeurd, dat duidelijk sociaal-liberale kenmerken heeft: het programma van Godesberg.

Foto van SPD affiche
Figuur 4: perspectief

Het programma van Godesberg is dus feitelijk een greep naar de macht, waarmee tevens de strijd wordt aangegaan met de op dat moment dominante Duitse christen-democratie. Kenmerkend is dat nog enkel de energie-sector (inclusief de kwakkelende kolen-winning) wordt aangewezen voor nationalisatie. Dat is deels een werkgelegenheids maatregel27. Het programma kan evenmin veel enthousiasme opbrengen voor de Keynesiaanse stimulering van de economie. Er worden bruggen gebouwd naar het sociaal-liberalisme van de economische Freiburger school (Walter Eucken). Naast het sociaal-democratische standpunt, dat de economie democratisch moet worden, komt de eis dat mensen hun economische vrijheid behouden28.

Deist, die de geestelijke vader is van de economische paragrafen in het Godesberger programma, is een voorstander van privaat eigendom, ook in de oligopolies. Wel wil hij daarbij grenzen stellen aan het eigendoms-recht, wanneer er onverantwoord wordt gehandeld. In het bijzonder heeft hij een groot vertrouwen in concurrerende markten. Hij is overtuigd, dat de consumenten daar baat bij zullen hebben. Daarom is het de taak van de staat om grenzen te stellen aan de markt-macht. Volgens Deist zijn nationalisaties enkel nog nuttig in stagnerende sectoren, waar de private productie faalt29. Het bestuur van de genationaliseerde bedrijven moet in handen komen van gemengde raden, met vertegenwoordigers van de directie, de werknemers, en onafhankelijke deskundigen. De raad vervangt de aandeelhouders-vergadering. Deist vindt enkel democratische lichamen met zelf-bestuur acceptabel, en wil per se het staats-toezicht op afstand houden30.

Vanuit economisch-wetenschappelijk oogpunt bezien is de draai eigenlijk niet nodig. Objectief is er geen reden om af te zien van nationalisaties en een geplande economie. Het is een politiek-opportunistische keuze van de ideologisch ontwrichte en in een hoek gedrukte SPD. Als zodanig kan het programma niet worden opgevat als een geestelijke bevrijding, maar is zij veeleer een door de tijdelijke tegenslag opgelegd dictaat. In 1962 geeft de SPD zelfs de nationalisatie van de energie-sector op. Volgens Deist speelt ook die geen cruciale rol meer31. Klink meent dat de SPD voortaan als een sociaal-ethisch programma moet hanteren. Inderdaad kan de SPD dankzij de nieuwe koers in 1966 eindelijk een "Grote Coalitie" aangaan met het CDU. Internationaal is de Duitse sociaal-democratie er toch enigszins door geïsoleerd geraakt.

Bijvoorbeeld houdt Engelse Labour Party lang vast aan de originele lijn, althans tot aan de opkomst van de Derde Weg beweging in 1997. Nog in 1982 zal de Franse socialistische partij onder Mitterrand aan de macht komen en vervolgens de oorspronkelijke koers met kracht ter hand nemen. Hele sectoren van het grootbedrijf worden genationaliseerd, en dat zal vele jaren lang zo blijven32. Interessant zijn ook de successen van Aziatische landen (Zuid-Korea, wellicht Japan) met corporatistische systemen.In Nederland zijn de privatiseringen, die mede onder sociaal-democratische leiding zijn doorgevoerd, onpopulair onder de bevolking. Het personeel van de publieke bedrijven heeft zich deels sterk verzet tegen de privatiseringen. De onvrede is zo groot, dat de facto de Nederlandse sociaal-democratie splitst in twee partijen.

De tabel 1 geeft nog eens enkele samenhangen weer, die in het voorgaande betoog ter sprake kwamen.

Tabel 1: Historische fasen bij de ontwikkeling van de politieke inzichten over nationalisatie
 periode van bewust wordingopbouw periodeperiode van revisionismeconformistische periode
ordeningassociaties van arbeidersstaats-bedrijven en coöperatiesindustrie-beleidincidenteel sector-beleid
interventiesnetwerkencentrale planningcentrale sturingcorrigerende interventies
staats-rolminimale staat (bij Marx)staat leidtstaat zet kadersstaat speelt mee
programmaCommunistisch Manifest (1848)Erfurter program (1891)Heidelberger program (1925)Godesberger program (1959)

De nu volgende opsomming zet de voor- en nadelen van nationalisatie en centrale planning nog eens op een rij. Voordelen zijn:

Nadelen zijn

Er zitten dus zeker aantrekkelijke kanten aan nationaliseren. Daarmee blijft het realiseren van een plan-economie ook voor de toekomst één van de meest fascinerende menselijke uitdagingen. Nationalisaties kunnen mogelijker wijze de belofte voor meer welvaart inlossen. Dit mag wel eens duidelijker worden geconstateerd. Deze column laat zien hoezeer de politiek opportunistisch reageert op de actuele ontwikkelingen. De gepropageerde ideologie blijkt te mikken op de snelle vergroting van de electorale aanhang, waarbij de kansen om de welvaart en het welzijn werkelijk te verbeteren een ondergeschikte en instrumentele rol spelen. In de politiek is geen plaats voor economische ver-gezichten, die op de korte termijn geen democratische meerderheid beloven. Dat geldt zelfs, indien zij objectief superieur zijn.

Natuurlijk is een politieke partij geen economen-forum. Een politiek leider wil besturen33. Maar het zou wenselijk zijn, dat de politiek corrigeert wanneer de maatschappelijk gangbare ideologie een te eenzijdig beeld schept van de werkelijkheid. Als partijen zichzelf censureren omdat zij steeds willen regeren, dan is er geen politiek alternatief en dus evenmin een kans op vernieuwing. In het tijdperk van het neo-liberalisme worden staten onder druk gezet om planning en nationalisatie achterwege te laten. De internationale instellingen zoals de Wereld Handels Organisatie en het Internationale Monetaire Fonds proberen weerspannige landen economisch te isoleren. Des al niet te min verbaast het niet, dat planning en nationalisatie telkens weer opduiken. Altijd is er wel ergens een land op de wereld, dat aldus zijn geluk beproeft. De voordelen kunnen groot zijn.

  1. Zie Jenseits des Kapitalismus (1946, Nest Verlag) van R. Löwenthal (pseudonym Paul Sering), Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft (1965, Verlag J.H.W. Dietz Nachf. GmbH) van D. Klink, en Wirtschaft van Morgen (1959, Verlag J.H.W. Dietz Nachf. GmbH) van H. Deist. Löwenthal (1908-1991) was tot aan de Tweede Wereld-oorlog lid van de KPD (vandaar zijn pseudonym). Na de oorlog werd hij lid van de SPD, en had vele jaren zitting in de commissie voor beginselen. Hij werkte als journalist en professor in de politicologie. Klink (1930-2004) was lid van het het partijbestuur van de SPD in Bremen en raadslid van de stad. Daarna was hij docent in de economie. Deist (1902-1964) had namens de DGB (vak-federatie) zitting in de raad van toezicht van de staal-industrie. Vanaf 1945 was hij lid van de SPD. Van 1953 tot aan zijn dood was hij fractielid in de bondsdag èn in het Europese Parlement. Vermeldens waard is dat Deist tussen 1938 en 1945 lid van de NSDAP was. Kennelijk werd daar in Duitsland soepeler mee omgegaan dan hier in Nederland.
  2. Zie Sociaal-economische ordening (1947, van Loghum Slaterus Uitgevers-maatschappij N.V.) van Ed. van Cleeff. Van Cleeff (1899-1972) was als econoom werkzaam eerst bij het Centraal Bureau voor der Statistiek en daarna bij het Centraal Plan Bureau. Hij propageerde een sociologische aanpak van planning. Daarnaast speelde hij een actieve rol bij de Woodbrookers te Barchem, een brede beweging van religieuzen. Van Cleeff heeft als gelovige altijd een normatieve benadering gehanteerd, waarin de persoonlijke ontplooiing en gehoorzaamheid worden gecombineerd. In zijn boek pleit hij voor het behoud van de standen, zoals in Engeland de adel. Hij moet weinig hebben van het rationalisme bij de liberalen en sociaal-democraten.
  3. De symbolische rol van het Godesberger programma heeft de Franse sociaal-democraten voorzien van een nieuw vocabulaire. Zij redetwisten over "faire notre Bad Godesberg" of "Plutôt un Good Godesberg qu’un Bad Godesberg". Zij noemen zich "democratisch socialisten" om zich nadrukkelijker af te zetten tegen de Godenbergse sociaal-democratie.
  4. Zie bijvoorbeeld p.55 en verder in Grundzüge der Volkswirtschaftslehre (2011, Pearson Studium) van P. Bofinger.
  5. Zie Marxsche Reproduktionstheorie (2005, VSA-Verlag) van Eva Müller. En p.125 van Konjunktur und Wachstum (2010, Verlag C.H. Beck oHG) van H.-J. Wagener.
  6. Op p.xi in het voorwoord van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft stel H.-D. Ortlieb dat de SPD tot aan het Godesberger programma (1959) marxistisch is. Daarover kun je bekvechten. Volgens Klink op p.73 is het programma van Erfurt (1891) het laatste, dat zuiver marxistisch is. De maatschappelijke analyses van Marx zijn dan al ruim twintig jaren oud, en niet meer geheel bij de tijd. Het Erfurter programma is een product van de beroemde sociaal-democratische sociologen K. Kautsky en E. Bernstein. In dit programma zijn voor het eerst concreet de politieke eisen van de nationalisatie en de planning gesteld (p.6 van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft). Het programma van Heidelberg (1925), het eerste na-oorlogse programma van de SPD, is gebaseerd op een gereviseerde maatschappij-analyse.
    Een typerend inzicht in de geest van de vroege sociaal-democratie geeft p.169 in de roman Kikkerdorp en de Kikkerdorpers van A. van Emmenes (over wie W. Vliegen zich overigens weinig vleiend uitlaat in zijn trilogie over de Nederlandse arbeiders-beweging): Van de kleine boeren uit vroegere dagen zijn velen tot arbeiders gedegradeerd en zelfs eenigen, die voor welgesteld doorgingen, gaan thans gebukt onder 'n last van hypotheekbewijzen. Allen ondervinden, den druk der tijden, slechts weinigen in Kikkerdorp, die de eerstvolgende jaren aan 't groote proces: de opslokking der boeren door uitwonende landeigenaars en geldschieters, kunnen ontkomen. De suikerbiet heeft er het zijne toe bijgedragen in hooge mate; eveneens de hooispekulatie.
  7. Zie p.8 van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft. Belang wekkend is dat van Cleeff op p.54 van Sociaal-economische ordening juist de utopische socialisten (Saint Simon, Fourier, Owen) rekent tot de plan-socialisten.
  8. Zie p.68 van Jenseits des Kapitalismus.
  9. Op p.57 van Jenseits des Kapitalismus betoogt Löwenthal, dat dien ten gevolge het imperialistische kapitalisme een permanente bedreiging is voor de wereld-vrede. In dit opzicht verschilt hij van mening met de beroemde SPD-ideoloog Karl Kautsky, die zich een vreedzaam internationaal "ultra" imperialisme kan voorstellen.
  10. Op p.32 van Jenseits des Kapitalismus merkt Löwenthal op, dat door de concentraties grotere geld-bedragen moeten worden geïnvesteerd. Investeringen zijn altijd speculatief. Op den duur zijn private participanten niet meer in staat om het risico te dragen.
  11. Zie p.16 en verder in Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft. Volgens Klink blijft het revisionisme marxistisch, maar relativeert het de voorspelbaarheid van de toekomst. De revisionisten eisen, dat de maatschappelijke verhoudingen voortdurend opnieuw worden geanalyseerd.
  12. Zie p.34 in Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft. Voortaan wordt de democratie een waarde in zichzelf, en niet meer slechts een middel tot het eind-doel. Parlementaire compromissen worden aanvaard, en daarmee ook de demoralisatie van de leden.
    Marcel Matthijs geeft in zijn roman De ruitentikker een impressie van het toenmalige denken (p.94): "Bravo! Bijna klaarte! We zullen het nog eens worden!" Hij kamde met de vingertoppen opgetogen zijn baard. "Bekijk het goede dat de arbeiders aan het socialisme te danken hebben. Onloochenbaar hebben de georganiseerde proletariërs het nu beter dan voor tien jaar. Er bestaat een flinke sociale wetgeving, de loonen zijn in evenwicht met de levensduurte, de werkman die geen verbrasser is komt den dag van vandaag behoorlijk aan zijn brood. Waar wij op dit oogenblik moeten naar streven, is naar meer gezag in de staatsmachine: meer volksvertegenwoordigers moeten we hebben, meer ministers. Behalen we bij de eerstvolgende verkiezingen de volstrekte meerderheid, wat niet onmogelijk is, wel, dan komt de socialistische staat er zonder slag of stoot! Zoo eenvoudig is het. Eenvoudiger kan het niet".
  13. Op p.62 van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft wordt geconstateerd, dat het programma van Görlitz (1921) alleen nog de grondstoffen-winning en de energie-productie wil nationaliseren.
  14. Zie p.170 en verder in Jenseits des Kapitalismus. En p.69 in Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft. En p.p.87 in Wirtschaft von Morgen.
  15. Zie Sociaal-economische ordening. De "historisch-inductieve" analyse van Van Cleeff is belangwekkend en verrassend. Bijvoorbeeld ziet hij in navolging van de Historische School de "volks-aard" als een essentiële economische factor. Russen zijn nerveus (p.73), Italianen zijn esthetisch (p.90), Amerikanen zijn cholerisch (p.120), en Engelsen zijn evenwichtig (p.248). Onder de vele analyses door Van Cleeff behoort die van de Italiaanse fascistische ordening tot de boeiendste. Er ontstaan corporaties, waarbij de werknemers en werkgevers zich organiseren in syndicaten. Er worden arbeids-rechtbanken gevormd (p.88 en verder). Het boek bevat een afzonderlijke bespreking van de visies van Rathenau (p.63) en van Sombart (p.130), sociologische denkers die nadien in de vergetelheid zijn geraakt. Ook de visies van de katholieke (neo-Thomisme) en protestantse kerken worden uitvoerig geanalyseerd. Van Cleeff wil ordening op een vrijwillige grondslag, maar moet schoorvoetend erkennen dat de kerkelijke visie geen warm onthaal vindt bij de ondernemers (uitzonderingen daargelaten). Daarom pleit hij voor volharding.
  16. Op p.29 van Jenseits des Kapitalismus noemt Löwenthal de crisis van 1929 het definitieve einde van het kapitalisme. Kennelijk verstaat hij daaronder de economie met concurrerende markten.
  17. Op p.116 van Jenseits des Kapitalismus meent Löwental, dat in het Duitse geval het staats-apparaat nog steeds de anti-democratische gezindheid uit de tijd van het Keizer-rijk had behouden.
  18. Belang wekkend is de opmerking van Klink op p.101 van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft, dat de nieuwe sociaal-democratische regeringen geen van allen een marxistische ideologie hanteerden. Dit maakte indruk op de SPD-top.
  19. Löwental is in Jenseits des Kapitalismus overtuigd, dat de na-oorlogse landen plan-economieën zijn geworden. De cruciale vraag is wie de macht in handen zal krijgen: het monopolie-kapitaal of de sociaal-democratie. Zoals in een voorgaande voetnoot reeds is opgemerkt, verwacht Löwental van het kapitalisme een imperialistische opstelling, die een gevaar is voor de wereld-vrede. De sociaal-democratie is niet expansief, en daarom vrede lievender. Oorlog zou de aarts-vijand zijn van het socialisme - kennelijk zag hij Tony Blair niet aankomen. Dit argument ten gunste van de sociaal-democratie oogt speculatief en schamel.
  20. Zie p.47, p.70, p.170 en p.261 in Jenseits des Kapitalismus, p.26 en verder en p.90 in Wirtschaft von Morgen, en p.38 en p.49 in Sociaal-economische ordening. Van Cleeff is met deze constatering zijn tijd vooruit.
  21. Zie p.87 in Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft.
  22. Zie p.179 in Jenseits des Kapitalismus.
  23. Zie p.82 in Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft. Klink schrijft: "Das Verhältnis zwischen Sozialismus und Kommunismus (EB: bedoeld is Leninisme) nahm, nachdem die Sozialdemokraten der Westzonen die Bildung einer sozialistischen Einheitspartei abgelehnt hatten, völlig feindliche Züge an. Schien der Bruch zwischen Sozialismus und Kommunismus vor Bildung der Einheitspartei noch überbrückbar, so wurde er jetzt endgültig vollzogen". En op p.83: "[Die SPD] muβte sich in ihrem politischen Denken sowohl vom wirtschaftlichen Liberalismus als auch vom Kommunismus überzeugend absetzen".
  24. De bekende econoom J. Schumpeter wijst er op, dat een gestructureerd onderzoeks programma in staat is om op een enigszins voorspelbare manier innovatief te zijn. Aldus probeert het grootbedrijf om continuïteit te brengen in zijn concurrentie-vermogen. Een staat kan hetzelfde doen, maar op een veel grotere schaal. Des ondanks beschikt een maatschappij, die ruimte biedt aan het inventieve genie, over een extra bron van groei. Zie p.198 in Homo oeconomicus (1996, Presses Universitaires de France) van P. Demeulenaere.
  25. Op p.100 van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft constateert Klink: "Die Erfahrungen mit den totalitären Staaten zerstörte in der SPD die noch in der Weimarer Zeit vorherrschenden Organisations-gläbigkeit". Uiteraard wordt hier óók verwezen naar de ervaringen met het fascisme. Deist schrijft op p.23 van Wirtschaft von Morgen: "Den entgütigen Durchbruch zu einer realistischen Auffassung über die Rolle des Privat-eigentums haben dann die Erfahrungen gebracht, die im kommunistischen und anschlieβend in faschistischen Staaten gesammelt werden konnten". Op p.32 laakt hij de "zwangswirtschaftlich-bürokratische Methoden".
  26. Zie p.73 en verder in Jenseits des Kapitalismus.
  27. Zie p.122 in Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft.
  28. Dit aspect doortrekt de hele argumentatie van Deist in Wirtschaft van Morgen. Het eind-doel wordt omschreven als freiheitlicher Sozialismus.
  29. Zie p.60 in Wirtschaft van Morgen.
  30. Zie p.86 in Wirtschaft van Morgen. Hij vindt dit het einddoel van het socialisme.
  31. Op p.144 van Vom Antikapitalismus zur sozialistischen Marktwirtschaft geeft Klink een citaat van Deist (!; 1963, een jaar voor diens overlijden): "Was sind eigentlich Schlüssel-industrien? Der Kohlenbergbau ist vielleicht noch eine Schlüssel-industrie, eine markt- und wirtschafts-beherrschende Stellung hat er heute sicher nicht mehr". Meningen kunnen veranderen. Volgens p.73 van Wirtschaft von Morgen verkondigt Deist nog in 1958: "Und die Machtsposition des Stahles beruht auch darauf, daβ er über eine solche Energie-grundlage verfügt". Namelijk de kolen-winning was eigendom van de staal-industrie. "Unter dem Machts-gesichtspunkt halte ich es für nicht so entscheidend welchen Teil, sondern daβ wir einen wichtigen Teil einer Zitadelle herausbrechen". Deist is niet vrij van enig opportunisme.
  32. Uiteraard is het belang wekkend om de Franse ervaringen te analyseren, en daaruit conclusies te trekken. Uw columnist is voornemens om te zijner tijd hiertoe een poging te ondernemen.
  33. Het valt niet mee om de juiste balans te vinden tussen het doel en de middelen. Altijd heeft een deel van de partijen het maatschappelijke klimaat tegen, althans voorlopig. Als zo een partij onwrikbaar vast houdt aan haar ideologie, dan kan zij daardoor verpieteren. En een kwijnende partij schiet tekort in haar taak, te weten het propaganderen van haar ideologie, omdat zij onvoldoende middelen heeft om actie te voeren. In het verlengde van dit dilemma ligt de praktische vraag in hoeverre de ideologie en het praktische handelen uiteen mogen lopen. Zelfs kan de vraag worden gesteld of het propageren van ver-gezichten nog wel een taak is van de moderne politieke partij. En wat moet je doen met een ver-gezicht, dat electoraal niet aanspreekt? Anderzijds is in het genante Nederlandse debat over de hypotheek-rente aftrek zichtbaar, hoezeer een onbalans kan ontstaan tussen doelgerichtheid en opportunisme.
    Extra problematisch is dat de wetenschap lijdt onder soort gelijke mechanismen. Zij is niet waarde-vrij. Onderzoek dat de tijdgeest trotseert blijft verstoken van middelen. Dat geldt dubbel in een systeem dat wetenschappers afrekent op hun publicitaire productiviteit en op het werven van derde-geld stromen.