Prijsvorming in een plan-economie

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 25 oktober 2012

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

Het boek Grundfragen der sozialistischen Preistheorie1, alweer een aanwinst gekocht bij antiquariaat Helle Panke in Berlijn, behandelt een niet-alledaags probleem, namelijk de prijsvorming in een centrale plan-economie. In het westen heerst algemeen de opvatting, dat productprijzen enkel kunnen ontstaan uit de vraag en het aanbod op de markt. Het auteurscollectief onder leiding van de Oost-Duitse econoom K. Ambrée laat zien, dat geplande prijsvorming zeer wel mogelijk is. De geplande productprijs kan zelfs dienen als instrument om de producenten aan te sporen tot de rationalisatie van hun productieproces.

Grafiek van vraag en aanbod
Figuur 1: Vraag en aanbod (m = monopolie,
k = vele aanbieders)

Eerst een woord van waarschuwing. Uw columnist is geen expert op het gebied van de prijsvorming. Zijn kennis over het thema is helaas beperkt tot de ingenieurs-economie, zoals die wordt toegepast bij het ontwerp van productie-processen2. Dat is weliswaar heel wat, maar toch onvoldoende om een al omvattend oordeel te vellen over de inhoud van Grundfragen der sozialistischen Preistheorie. De lezer wordt verzocht om deze column te beschouwen als niet meer dan een eerste aanzet, waar immers op het web geen andere inleidende teksten over het thema beschikbaar zijn.

In de moderne bedrijfs-economie wordt de haalbaarheid van een bepaald project getoetst aan zijn rentabiliteit. De vraagcurve bepaalt, welke productprijs p(Q) vereist is om de product-markt met een aanbod ter grootte van Q product-eenheden helemaal te ruimen. De aanbodcurve bepaalt, tegen welke prijs p(Q) de producenten een hoeveelheid van Q product-eenheden op een rendabele manier kunnen aanbieden3. In het snijpunt van de vraag- en aanbod-curve vinden de kopers en de producenten elkaar, zodat dit punt het markt-evenwicht voorstelt.

Figuur 1 stelt het evenwicht grafisch voor. Zij toont bovendien, dat de gedaante van de aanbod-curve afhangt van de marktstructuur. Dit blijkt uit de twee getekende aanbodcurves, te weten voor een monopolist en voor vele kleine producenten. Het aanbod van de monopolist bereikt de laagste productprijs bij de optimale capaciteitsbenutting. Daaronder en -boven valt de stukprijs hoger uit. Anderzijds komen in het geval van vele kleine producenten de efficiëntste het eerst aan bod. Dientegevolge verloopt dan de prijs-stijging monotoon met Q.

De voormalige DDR kende naast de term vraag ook de Duitse term Bedarf, die hier wordt vertaald als het nodige gebruik. De formele definitie van het nodige gebruik is het geheel van door de samenleving erkende individuele behoeften aan consumptiegoederen en diensten4. Als het aanbod niet planmatig is afgestemd op het nodige gebruik, dan zal de vraag zich aanpassen aan het feitelijke aanbod, en onwenselijke vormen aannemen.


De prijs in een plan-economie

In een plan-economie wordt de prijs niet meer alleen bepaald door de markt (vraag en aanbod), maar wordt er ook rekening gehouden met maatschappelijke belangen. Dat maakt in potentie het systeem effectiever, maar compliceert uiteraard de prijsvorming. De Oostenrijkse econoom F.A. von Hayek (1899-1992) heeft ooit beweerd, dat de centrale planning onmogelijk kan werken. Zijn argument is, dat de informatie bij de individuele marktpartijen nooit centraal kan worden verzameld en verwerkt. Het decennia durende succes van het Oost-Europese handelsblok RWES5 is voldoende om dit argument terzijde te schuiven6. In het vervolg van deze column wordt het beleid van de planmatige prijsvorming beschreven aan de hand van de structuur in de RWES landen, en met name in de voormalige DDR7. Daarbij wordt zoveel mogelijk geabstraheerd van de bolsjewistische ideologie, waarin het hele plansysteem was ingebed.

Alle prijzen behoeven de goedkeuring van de centrale plannings autoriteit. Met andere woorden, de producten krijgen een planprijs toegewezen. De producent (het afzonderlijke bedrijf) kan die goedkeuring direct aanvragen bij het plan-gezag, of indirect krijgen doordat de producent de prijsstelling baseert op de richtlijnen van de overheid. Indien er meerdere producenten zijn, dan stelt het gezag de productprijs vast in overeenstemming met de gemiddelde maatschappelijke productie-inspanning.

In de plan-economie heeft de prijs drie functies: (1) meten van waarde, (2) verdelen van het totale product, en (3) stimuleren tot een rationeel handelen. Aldus is de prijs zowel meetlat, verdeelsleutel als ook een productieve hefboom. De eerste eis is, dat de productprijs uitdrukking geeft aan de arbeids-inspanning, die is geleverd bij de voortbrenging van het product. In de RWSE-landen werd de arbeidswaarde leer (AWL) gehanteerd, waarbij de toegevoegde waarde wordt bepaald door de hoeveelheid arbeids-uren. Deze keuze is evenwel niet essentieel. De kern is dat de productprijs in een zekere relatie moet staan tot de productiekosten. Deze werden in de DDR aangeduid als Selbstkosten, of simpelweg Kosten. Als de kosten voortdurend hoger zouden zijn dan de opbrengst, dan zou tenslotte de plan-economie failliet gaan.

De productprijs wordt berekend door de kosten te verhogen met een centraal bepaalde winstmarge van 10 à 20% 8. Deze winst werd in de DDR ook wel aangeduid als het Rein-einkommen, wellicht om hem te onderscheiden van de winst in het kapitalisme. Namelijk, in de plan-economie wordt niet gestuurd op winst-maximalisatie. De plan-autoriteit probeert simpelweg om bij minimale kosten een optimale bevrediging van behoeften te realiseren. Desalniettemin is een toenemende winst wenselijk, omdat hij de middelen levert voor accumulatie (sparen) en voor nieuwe investeringen. Als zodanig is de hoogte van de winstvoet tóch een stuur-parameter. Maar hoewel dus gewoonlijk de product-prijzen direct samenhangen met de kosten, kan men de prijs in individuele gevallen desgewenst wèl laten afwijken van de waarde.

Zojuist is opgemerkt, dat bij een aanbod door meerdere producenten de planprijs van het product wordt gebaseerd op de gemiddelde kosten. De efficiëntere producenten profiteren van die prijsstelling, omdat zij een relatief grote winst boeken. Dit is de beloning voor hun goede bedrijfsvoering, en natuurlijk tegelijk een prikkel voor de achtergebleven producenten. Een deel van de winst wordt door de staat belast met een winstafdracht. Verder levert de winst aan de producent de middelen om zèlf te investeren in een capaciteits-uitbreiding. De rest van de winst komt in het premie-fonds voor de werknemers. Men ziet hier de hefboom in werking.

Het is gebruikelijk om voor de hele economie planmatig één winstvoet te bepalen. De winstvoet is direct gerelateerd aan de gebruikte kapitaalgoederen (in de DDR aangeduid met de term produktiver of materieller Fonds). Men kan ook alternatieve voeten (in de Duitse taal Raten) berekenen door de winst te relateren aan de twee bestanddelen van dat fonds, te weten het Umlauffonds en Grundfonds9. In die gevallen wordt de verhouding aangeduid als de fondsrentabiliteit. Merk op, dat in deze conventie het Arbeitsfonds wel bijdraagt aan de productie-kosten, maar niet tot het productieve fonds wordt gerekend. In bepaalde gevallen kan desgewenst worden afgeweken van de plan-norm voor de algemene winstvoet. Immers er is in de plan-economie geen dwingende reden om voor alle gemaakte kosten hetzelfde rendement te eisen10.

Gewoonlijk wordt er een onderscheid gemaakt tussen de producenten- of industrie-prijzen, de verbruikers-prijzen, en de valuta-prijzen. De industrie-prijzen hebben betrekking op grondstoffen en half-fabricaten. De hefboom-werking van de industrie-prijzen moet de producenten (de afzonderlijke bedrijven) uitnodigen tot effectiviteit en innovatie. De producenten hebben namelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van het productie-proces, en bij het verbeteren van de product-kwaliteit. Op het macro-economische niveau hebben de prikkels tot doel om het productieve fonds (dat wil zeggen, het zojuist genoemde materiële fonds van de omloopmiddelen en van outillage) rationeel in te zetten.

Het voorgaande kan worden samengevat door de volgende formule voor de planprijs p:

(1)     p = k + w + δp

In de formule 1 stelt k de productie-kosten voor, w is de winst, en δp staat voor waarde-prijs afwijkingen. De waarde-prijs afwijkingen dienen allereerst voor het stimuleren van rationeel gedrag en voor het waarborgen van sociale belangen. Daarnaast kunnen zij bewerken, dat de financiële boekhouding van de producenten sluitend wordt. En tenslotte worden waarde-prijs afwijkingen soms aangebracht om de vraag en het aanbod beter in overeenstemming te brengen. Denk bijvoorbeeld aan het afprijzen van verouderde en uit de mode geraakte producten. Ongewenste voorraden kunnen via het prijsbeleid worden afgebouwd. Dat wil zeggen, de marktwerking behoudt in de plan-economie haar geldigheid, zij het op bescheiden schaal.


Het aanbod in een plan-economie

In de bolsjewistische plan-economieën werd meer waarde gehecht aan het nut (in de DDR aangeduid als de gebruikswaarde) van producten dan aan de ruilwaarde (de prijs). Je mag stellen, dat de productie-omvang mede wordt bepaald door het grensnut. Evenwel wordt in de teksten van de RWES landen zelden of nooit expliciet verwezen naar de wetten van Gossen over het grensnut. Het grensnut zegt niet zoveel, omdat relatief veel productie-beslissingen collectief worden genomen, op het centrale niveau. De politiek verwoordt de wil van de consumenten. De term nut of gebruikswaarde krijgt dan vooral de kwalitatieve betekenis, dat grotere hoeveelheden gepaard gaan met een groter nut voor de bevolking. Het nut is dan niet gedefinieerd als de geaggregeerde voorkeur van de individuele consumenten, maar als de politieke afweging.

Grafiek van marginale en gemiddelde kosten
Figuur 2: Marginale en gemiddelde kosten

Aangezien de planning het aanbod behoort af te stemmen op het nodige gebruik, dient de prijs enkel secundair via vraag en aanbod de verdeling te regelen. De prijshoogte wordt allereerst door de aanbodzijde bepaald11. Daarbij streefde in de RWES landen de politiek steeds naar een ideologische inkleuring van het nut. Soms werden de behoefte en het nodige gebruik van de bevolking centraal tegengewerkt, omdat zij strijdig (zouden) zijn met de verwerkelijking van het communisme. Bijvoorbeeld richtte de beïnvloeding van de publieke opinie zich tegen ongezonde voeding, maar ook nadrukkelijk tegen centraal ongewenst geachte cultuur-uitingen. Deze politiek-ideologische propaganda staat echter los van het economische functioneren van het plansysteem.

In het voorgaande is reeds opgemerkt, dat de plan-autoriteit de productprijs vaststelt in overeenstemming met de gemiddelde maatschappelijke productie-inspanning GK. Dat wil zeggen, in tegenstelling met de kapitalistische economie zijn de marginale of grens-kosten MK van de productie niet primair prijsbepalend. De lezer herinnert zich, dat in het kapitalisme wegens de maximalisatie van de winst de producent zijn marginale kosten MK gelijk zal maken aan de marginale opbrengst MO. De figuur 2 toont grafisch het verschil tussen de kosten-grootheden GK en MK. De curve K geeft de totale productie-kosten weer, waarvan de twee typen stuk-kosten zijn afgeleid.

Vergelijkbare producten (substitueerbare goederen) krijgen dezelfde prijs. Als één van deze producten hogere kosten meebrengt, dan zal zijn producent worden ontmoedigd door de lagere winstmarge. Het meest problematisch is nog de prijsvorming van geheel nieuwe producten. Zeker vooraf is moeilijk in te schatten, tot welke kosten de productieve inspanning zal leiden. In ieder geval wordt een groter nut van een eenheid nieuw product altijd beloond met een hogere stukprijs. Aldus zal vaak de prijs van het nieuwe product hoger zijn dan de kosten, vermeerderd met de gebruikelijke winstopslag (waarde-prijs afwijking, zie formule 1). De innovatieve producent mag profiteren van een extra-winst. Uiteraard moet deze extra-winst niet zodanig hoog zijn, dat het profijt van de afnemer (consument) bij de koop van het nieuwe product teniet wordt gedaan. In de DDR werd deze manier van prijsvorming parametrisch genoemd (ter onderscheid met de gewone calculatorische manier). Extra-winsten zijn tijdelijk, en worden geleidelijk afgebouwd.

De stabiliteit van de prijzen gedurende de plan-periode (zie het vervolg) moedigt vooral de innovatie in het productieproces aan. Immers naarmate de arbeidsproductiviteit stijgt en de productie-kosten dalen, zal de winst toenemen. Ook deze extra-winst zal in de volgende plan-periode worden afgebouwd. In het algemeen volgt aldus op de lange duur de prijs-index PIn in de sector n de technische vooruitgang. Dit weerspiegelt zich in de formule

(2)     PIn = f(Ln, Kn, Mn)

Dat wil zeggen, hij is een functie van de benodigde arbeidskracht Ln en de fysieke bestanden aan grondfonds Kn en omloopfonds Mn. De formule 2 benadrukt het effect van factorsubstitutie.

In beginsel meet de geplande productprijs de waarde van het product. Er kunnen evenwel redenen zijn om daarvan af te wijken. Zoals is betoogd bij de formule 1, worden producten zoals de primaire levensmiddelen, het openbaar vervoer, en de huisvesting gesubsidieerd. Op die manier komen deze producten binnen handbereik van alle consumenten. In zulke gevallen dient de prijs vooral als verdeelsleutel.

Naarmate de kosten van transport minder worden, nemen de voordelen van de internationale arbeidsverdeling toe. Daarom werd binnen de RWES landen planmatig gestreefd naar industriële structuren, die optimaal gebruik maken van de comparatieve productie-voordelen van elk land. Tevens kan worden geprofiteerd van schaalvoordelen, wanneer alle productie op één plaats wordt geconcentreerd. Als een product zowel door binnenlandse fabricage als door import wordt aangeboden, dan wordt de planprijs berekend als een gewogen gemiddelde van de beide productprijzen (mengprijs).


De koopkrachtige vraag in een plan-economie

De economen P. Keat en P.K.Y. Young beschrijven in het boek Managerial economics hoe private bedrijven een schatting kunnen maken van de koopkrachtige vraag naar een bepaald product. Uit het boek Grundfragen der Warenzirkulation im Sozialismus12 blijkt dat in een plan-economie precies dezelfde methoden worden toegepast. De meest directe manier om kennis te verzamelen over de vraag is het simpelweg uitvoeren van een enquête in een representatieve steekproef. De enquête levert zonder omwegen de vraagcurve op de markt van het product. In de steekproef moet rekening worden gehouden met locale smaken en voorkeuren, met inkomens-verschillen, met seizoens-invloeden, en met toekomstige ontwikkelingen. Toekomstige ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld een verandering van de koopkracht zijn, de concurrentie van een vergelijkbaar product op de markt, of de demografische verwachtingen. Aldus toont de vraagcurve de prijs in zijn rol als verdeelsteutel over de verschillende bevolkingsgroepen en -klassen.

Het toekomstige gedrag van de vraag kan met een zekere waarschijnlijkheid worden voorspeld door gebruik te maken van regressie analyses. Aldus kunnen bijvoorbeeld de correlaties met de vraag naar andere producten worden onderzocht, of het effect van reclame-uitgaven. Of men kan nagaan wat het effect is van de afstand (in kilometers) ten opzichte van concurrerende aanbieders. Economische indicatoren kunnen eveneens in het model worden opgenomen. Daarnaast maken voorspellingen (prognoses) vaak gebruik van de persoonlijke opvattingen van markt-analysten en deskundigen.

Een andere manier om de koopkrachtige vraag te modelleren maakt gebruik van de prijs-elasticiteit εp. Deze is gedefinieerd door

(3)     εp = (ΔQ/Q) / (Δp/p)

In de formule 3 stelt Δp een kleine wijziging van de prijs p voor, en ΔQ stelt de verandering van de vraag Q voor, die het gevolg is van de prijswijziging. Uiteraard zal εp gewoonlijk negatief zijn. De producent krijgt aldus een indruk, welk effect zijn prijsbeleid heeft. Hij kan de elasticiteit bepalen uit zijn eigen ervaringen, of uit algemeen beschikbare statistische tijdreeksen voor zijn sector. Een interessant aspect van de prijs-elasticiteit is het verband met de maximale opbrengst p×Q. Een prijsverlaging zal gewoonlijk de omzet vergroten. In het punt εp=1 is de opbrengst maximaal. Een nog grotere prijsdaling zou de vraag onvoldoende stimuleren, en daarom leiden tot een lagere opbrengst.

Het marktonderzoek bestrijkt uiteraard niet alleen de private markt, maar is evenzeer zinvol voor de vraag naar collectieve en maatschappelijke diensten. Het marktonderzoek in de plan-economie onderscheidt zich in positieve zin van dat in de vrije markt, doordat al het sectorale onderzoek centraal kan worden afgestemd en gecoördineerd. De resultaten ervan vormen de grondslag voor het perspectief en vijf-jaren plan. De beste resultaten van marktonderzoek ontstaan in situaties, waar een samenwerking is van de industrie, de handel en wetenschappelijke instituten13. Daarbij treedt de detailhandel op als de representant van de consumenten. In een dergelijk verband kunnen er naast enquêtes ook tests en experimenten worden uitgevoerd om de productvraag te bepalen.


Prijsstabiliteit in een plan-economie

In de plan-economie van de DDR was de staat het orgaan van alle planning, zowel voor de materiële productie als ook voor de prijsvorming en de prijsverandering. De planning van de prijzen en de materiële productie-verhoudingen heeft de vorm van een iteratief proces. Het prijspeil ontwikkelt zich overeenkomstig het vooraf vastgestelde plan, op de korte termijn en op de lange termijn (perspectief-plan). Dit geeft aan de producenten een voordeel, omdat aldus de onzekerheid in de bedrijfsvoering wordt ge-ëlimineerd. Gewoonlijk was het streven om de productprijs stabiel te houden gedurende een planperiode van vijf jaren. Evenwel zijn soms prijs-aanpassingen nodig, omdat de arbeidsproductiviteit zich erg gunstig heeft ontwikkeld, of omdat er een toenemende schaarste optreedt aan grondstoffen, of omdat er nieuwe randvoorwaarden aan het productie-proces worden gesteld, zoals milieu-eisen.

Als de productprijs niet tijdig wordt aangepast aan de veranderde arbeidsproductiviteit, dan ontstaat er een winst-gedreven inflatie. De winst neemt dan onbedoeld en onwenselijk toe. De stijgende prijzen van grondstoffen leiden tot kosten-gedreven inflatie. Die was in het RWES verband daadwerkelijk aanwezig, en zij is zelfs onmisbaar. Immers de stijgende prijs dwingt de producenten om zuiniger gebruik te maken van het schaarse goed. Maar de inflatie door de stijgende prijzen van grondstoffen werd bewust en planmatig getemperd door de planprijzen ervan te berekenen uit een glijdend tijds-gemiddelde van de reële prijzen over de voorafgaande jaren. Deze methode wordt eveneens toegepast op de goederen, die zijn geïmporteerd uit de kapitalistische landen. Aldus wordt verhinderd, dat de prijs-fluctuaties in de kapitalistische markt te zeer doorwerken in de plan-economie. Er wordt gebufferd.

In het kader van de ideologische wedijver tussen het westen en de RWES landen hebben westerse economen gewoonlijk beweerd, dat de plan-economie wel degelijk inflatie kent14. Dit is feitelijk juist, en is helemaal niet ontkend. In de plan-economie verloopt de inflatie echter gecontroleerder en geleidelijker dan in de vrije markt-economie. De prijsvorming in de RWES landen heeft altijd rekening gehouden met de prijzen op de wereldmarkt, omdat die een maat zijn voor de internationaal noodzakelijke productie-inspanning. Relatief hoge binnenlandse prijzen worden opgevat als een signaal, dat het eigen productie-proces inefficiënt is.


De plan-organisatie

De figuur 3 geeft het schema van de prijsvorming weer, zoals dat functioneerde in de DDR. De minister-raad is eindverantwoordelijk voor de vaststelling van de planprijzen. Hij wordt daarin geadviseerd door staf-afdelingen, in dit geval met name de plan-commissie en het agentschap voor prijzen (in de Duitse taal Amt für Preise). Het agentschap coördineert de prijsvoorstellen van de diverse ministeries. De coördinatie betreft in het bijzonder het bewaken van het algehele prijspeil (de prijs-index). Belangrijke instrumenten bij deze opgave zijn het opstellen van de prijs-vervlechtingsbalans en van kengetallen. Zoals reeds is opgemerkt, is de prijsvorming iteratief. Het agentschap overlegt voortdurend met de plan-commissie, die verantwoordelijk is voor de planning van de hoeveelheden. Er worden diverse alternatieven onderzocht, net zolang tot de optimale toestand is gevonden.

Schema van plan-organisatie
Figuur 3: Plan-organisatie in de voormalige DDR

Het ministerie van financiën doet voorstellen om de gewenste wisselkoers van de binnenlandse munteenheid te waarborgen. In de RWES landen was de eigen munt niet omwisselbaar in andere munten. Formeel bestond de transferabele roebel, maar die werd nooit praktisch gebruikt voor handels-doeleinden. Hij bleef een passieve reken-eenheid. Daarom werden handels-overeenkomsten gewoonlijk bilateraal afgesloten en niet multi-lateraal15.

Elk ministerie draagt voorstellen aan voor de prijsgroepen binnen haar competentie-gebied. Daartoe gaat zij in overleg met de producenten (bedrijven en bedrijfs-combinaties), die onder haar bevoegdheid vallen. De ministeries zorgen voor de verspreiding van prijs-catalogi in de industrie en de handel. Zij bevatten de prijsnormen. Tevens worden er normatieven uitgevaardigd, die aangeven hoe de prijzen zich moeten ontwikkelen. Uiteraard is er een directe samenhang tussen de prijs-normatieven en de materiaal-normatieven.

Het prijsbeleid geeft naast de vaste planprijzen soms enige discretionaire vrijheid aan de producenten zelf. Deze vrijheid heeft de vorm van maximum prijzen en van contract prijzen. Aldus kan worden ingespeeld op verschillen in afname-hoeveelheid, kwaliteit, en maatwerk. De lezer ziet, dat het plan-systeem daadwerkelijk ruimte biedt voor geschipper. In beginsel structureert het eenvoudig de voortdurende botsing van allerlei groeps-belangen. Het spreekt eigenlijk voor zich, dat de plan-organisatie nooit alles kan aansturen. Het plan wijst enkel de richting. Evenzeer zou het van wetenschappelijke wereldvreemdheid getuigen om te verwachten, zoals von Hayek, dat de vervlechtingsbalansen een nauwkeurige prognose van de toekomst zijn. De bedoeling van voorspellingen met modellen is natuurlijk enkel het tonen van de tendensen, ongeveer zoals ons Centraal Plan Bureau te werk gaat.

  1. Zie Grundfragen der sozialistischen Preistheorie (1977, Verlag Die Wirtschaft) van een auteurs-collectief, onder redactie van K. Ambrée en G. Poggel. Het boek is uitgegeven onder supervisie van K. Ambrée, H. Mann en F. Matho.
  2. Om een indruk te geven: uw columnist heeft met plezier gelezen in de boeken Managerial economics (1992, Macmillan Publishing Company) van P. Keat en P.K.Y. Young, en in Planning and design of engineering systems (1989, Unwin Hyman Ltd.) van G.C. Dandy en R.F. Warner. Alleen het boek van Keat en Young wijdt enkele hoofdstukken aan de vraag-analyse. Verder staat vooral het aanbod centraal, zoals dat zichtbaar wordt in kostencurves, en daarnaast diverse methoden van optimalisatie, zoals lineair programmeren. Een boek, dat uitsluitend de kosten-analyse tot onderwerp heeft, is A concise introduction to engineering economics (1988, Unwin Hyman Ltd.) van P. Cassimatis. Het boek Plant design and economics for chemical engineers (1991, McGraw-Hill, Inc.) van M.S. Peters en K.D. Timmerhaus behandelt praktisch de calculaties met betrekking tot technische apparatuur. Overigens kan uw columnist zelf niet bogen op ervaring met dit soort ingenieurs-werkzaamheden. Het is allemaal theoretische kennis opgedaan vanuit een gemakkelijke bureaustoel.
  3. In het boek Marxsche Reproduktionstheorie (2005, VSA-Verlag) merkt Eva Müller terecht op, dat de markt nooit helemaal ruimt. Namelijk, de leverings-zekerheid gebiedt het aanhouden van voorraden. Dus strikt genomen is de vraag een stroomgrootheid, en het aanbod een bestands-grootheid. Je kunt ze eigenlijk niet vergelijken. Ook merkt Müller op, dat product-voorraden soms onverkocht blijven. Men geeft de voorkeur aan wat overproductie, liever dan het braak laten liggen van enige koopkrachtige vraag. Müller zou graag de omvang kennen van het product, dat jaarlijks moet worden vernietigd bij gebrek aan afzet. Maar daarover zijn geen statistische cijfers beschikbaar.
  4. Zie p.135 in Grundfragen der Warenzirkulation im Sozialismus (1973, Verlag Die Wirtschaft), een bundel teksten verschenen onder leiding van K. Stingl. Ook dit boek is een aanwinst afkomstig van het Berlijnse antiquariaat Helle Panke.
  5. RWES is de afkorting van Raad voor Wederzijdse Economische Samenwerking. De raad streefde naar de socialistische economische integratie (SEI) en naar een efficiënte arbeidsverdeling tussen de deelnemende staten. In de Engelstalige landen werd de raad gewoonlijk Comecon genoemd, ook om redenen van propaganda, omdat dat herinnert aan de roemruchte organisaties Cominform en Comintern. Zie J.M. van Brabant op p.179 en verder in Oosteuropese economie (1982, Stichting Maatschappij en Onderneming). Uiteraard was de Sovjet-Unie wel dominant in de RWES, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de keuze voor de transferabele roebel als internationale munteenheid.
  6. Desondanks blijft de bewering van von Hayek hardnekkig rondzwerven. Bijvoorbeeld op p.55 en verder in het leerboek Grundzüge der Volkswirtschaftslehre (2011, Pearson Studium) haalt P. Bofinger de Hayekse idee van stal als verklaring "waarom de plan-economieën gefaald hebben". Zo een ongenuanceerde bewering kan enkel worden verklaard uit geestelijke traagheid en ideologische vooringenomenheid. De bestaande welvaart in de planeconomieën wordt simpelweg ontkend. Het wekt des te meer bevreemding, omdat Bofinger dat direct over de grens had kunnen waarnemen.
  7. Hier is naast het al genoemde Grundfragen der sozialistischen Preistheorie ook geraadpleegd Einführung in die politische Ökonomie des Sozialismus (1974, Dietz Verlag), onder redactie van W. Becker, G. Schulz en K.-H. Stiemerling. Het boek Ökonomische Gesetze im gesellschaftlichen System des Sozialismus (1969, Dietz Verlag) van G. Ebert, G. Koch, F. Matho en H. Milke dekt op p.329-350 inhoudelijk Grundfragen der sozialistischen Preistheorie, maar is compacter en minder volledig. Wel gaan de pagina's uitgebreid in op het door de Sovjet-econoom W.W. Nowoshilow voorgestelde gebruik van schaduwprijzen. Hiervoor moet het duale probleem bij lineair programmeren worden opgelost. De auteurs geloven niet in de praktische bruikbaarheid ervan, en ongetwijfeld met recht. De prijsvorming blijft ook in de plan-economie een proces van geschipper. Dit laatst-genoemde boek komt eveneens van de schappen van antiquariaat Helle Panke.
  8. In de arbeidswaardeleer (AWL) heeft elke waar een waarde overeenkomstig de tijdens de productie geleverde inspanning aan arbeid. De werking van de algemene gemiddelde winstvoet verstoort evenwel deze waardewet. Daarom wordt het prijstype in dat geval de gemodificeerde waarde genoemd. De geproduceerde en de op de markt gerealiseerde waarde verschillen van elkaar. In het kapitalisme krijgt men aldus de productieprijs (in de situatie met volkomen concurrentie) of zelfs de monopolieprijs De modificatie van waarde treedt ook op in de RWES landen, en leidt daar tot de planprijs. Met andere woorden, het prijstype hangt af van de inrichting van de maatschappij.
    Aangezien de planprijs van een product wordt bepaald door de gemiddeld maatschappelijk noodzakelijke inspanning, zullen ineffectieve producenten relatief weinig winst boeken. Het is aan uw columnist niet helemaal duidelijk, of die producenten nog voldoen aan de planmatig vastgelegde winstvoet. Het zou ook kunnen, dat ze onder de winstnorm blijven. Wellicht wordt zelfs van staatswege een verlies getolereerd, en ontvangen zulke producenten een productie-subsidie. Bijvoorbeeld wordt op p. 187 van Grundfragen der sozialistischen Preistheorie vermeld, dat 10% van de landbouw-bedrijven in de DDR produceerde beneden de verlangde rentabiliteits- of winst-voet.
  9. In de DDR werden zij ook wel aangeduid met de termen productie (of arbeids) middelen en productie (of arbeids) voowerpen (in de Duitse taal Gegenstände). De productie voorwerpen bestaan uit grondstoffen, half-fabricaten en hulpstoffen (zoals brandstof). Zij worden in hun geheel verwerkt tijdens een productie-cyclus. De productie middelen bestaan uit de apparatuur en machines, en uit onroerend goed. Hun waarde wordt afschreven gedurende een groot aantal productie-cycli, en het verlies aan waarde wordt omgeslagen over de product-afzet.
  10. Feitelijk is het twijfelachtig of in het kapitalisme het concept van de gemiddelde winstvoet enig realiteits-gehalte heeft. Het is algemeen bekend, dat de diverse sectoren een verschillend rendement kennen. De marktstructuur is daarbij een doorslag gevende factor. Onderzoek wijst uit, dat de arbeidswaarde een betere indicatie van de prijs geeft dan het prijstype op basis van waardemodificatie. Zie Die Aktualität der Arbeitswerttheorie (2009, Metropolis-Verlag), van N. Fröhlich.
  11. Dit standpunt wordt nog in 2005 verdedigd door Eva Müller, op p.39 van Marxsche Reproduktionstheorie (2005, VSA-Verlag). Volgens haar is deze uitspraak zelfs geldig voor de kapitalistische markt.
  12. Zie Grundfragen der Warenzirkulation im Sozialismus. Met name de door Willi Köppert geschreven bijdrage Bedarf und Bedarfsforschung in der entwickelten sozialistischen Geselschaft op p.131-151 geeft inzicht in het planmatige marktonderzoek.
  13. Zie ook p.571 en verder in Sozialistische Betriebswirtschaft (1974, Verlag Die Wirtschaft), geschreven door een collectief onder leiding van D. Graichen. Wederom gekocht bij Helle Panke.
  14. Zie bijvoorbeeld de bijdrage Centrale planning en inflatie van F. Pindak in Oosteuropese economie. Pindak definieert naast de open inflatie nog de verborgen inflatie en de verdrongen inflatie. Verborgen inflatie zou het resultaat zijn van boekhoudkundige misleiding, iets waarover je eindeloos kunt filosoferen. Bijvoorbeeld kun je je altijd afvragen in hoeverre een betere product-kwaliteit een prijsstijging werkelijk rechtvaardigt. De verdrongen inflatie ontstaat, doordat de kunstmatig volgehouden prijs-stabiliteit de inflatie zou blokkeren. Dit is een raar en onlogisch begrip. Op die manier zou je even goed kunnen praten over verdrongen inflatie, doordat sommige mensen kunstmatig van onvoldoende koopkracht worden voorzien. Volgens Pindak was de DDR het meest succesvol in het stabiliseren van de prijzen. Overigens hebben alle RWES landen wèl veel inflatie gekend gedurende de overgang naar de plan-economie. Die inflatie werd bewust ingezet (eerst rond 1920 en daarna rond 1950) om het belang van de private vermogens snel te reduceren. Dat was een bewuste politieke keuze.
  15. Zie p.197 en verder in Oosteuropese economie. Dit compliceert vanzelfsprekend de prijsonderhandelingen.