In een voorgaande column is de arbeidswaardeleer (afgekort AWL) van Sam de Wolff beschreven. Daarmee probeerde de Wolff de traditionele AWL van Karl Marx verder te brengen en te vernieuwen. In de arbeidswaardetheorie is de (ruil)waarde van een product gelijk aan de hoeveelheid aan dat product bestede arbeidstijd. Het werk van de Wolff wordt gekenmerkt door een combinatie van de AWL en de marginale analyse, zoals die voor het eerst werd voorgesteld door de econoom Hermann H. Gossen, en later werd vervolmaakt door de economen William S. Jevons en Léon Walras. In tegenstelling tot andere economen gebruikt de Wolff de AWL primair om de totale omvang van de productie in een samenleving te bepalen. De ruilwaarde (de prijs) van producten komt voor hem pas op het tweede plan. Het is kenmerkend voor de Wolff, dat hij een eigen terminologie bedenkt voor al de relevante economische grootheden in zijn model. Zo kiest hij er voor om naar het nut ter verwijzen met de term lustgevoel, en naar het grensnut met de term lustintensiteit. In de zojuist genoemde inleidende column over zijn AWL is beschreven, hoe de Wolff er aan de hand van een eenvoudige Robinsonade in slaagt om de meest economische product-omvang te bepalen.
In de eenvoudige Robinsonade produceert de samenleving slechts één product, te weten graan. De Wolff onderneemt in zijn hoofdwerk Het Economisch Getij echter een poging om ook het meer complexe geval van een samenleving met een uitgebreid product-assortiment te beschrijven. Ook hier spelen de nieuwe inzichten uit de grensnut-theorie een belangrijke rol. De huidige column stelt zich ten doel om dit uitgebreide model van de Wolff zo goed mogelijk weer te geven. Hierbij moet direct worden opgemerkt, dat de Wolff af en toe in uitweidingen vervalt, die met de economische kennis van nu een wonderlijke indrk maken1. Uw auteur kan niet beoordelen, of deze verwarring aan de Wolff zelf is te wijten. Het is eveneens mogelijk, dat het toenmalige kennisniveau simpelweg nog geen duidelijke formulering toeliet.
De Wolff legt zijn uitgebreide model uit aan de hand van een rekenvoorbeeld, en deze column volgt hem in zijn opzet. Aan het eind zal worden geconstateerd, dat een algemenere formulering van het model helaas tegen beperkingen aanloopt. In het rekenvoorbeeld beschikt de éénpersoons samenleving over twee producten, te weten graan (zoals voorheen) en vis. In de voorgaande column is uitgelegd, hoe de kennis over de arbeidsproductiviteit het mogelijk maakt om het lustgevoel L te schrijven als een functie van de totaal bestede arbeidstijd t. De Wolff kiest de volgende lustfuncties voor het verwerven van respectievelijk graan en vis
Figuur 1: Rekenvoorbeeld met twee lustintensiteiten
(1) Lg(t) = 14×t - ½×t2
(2) Lv(t) = 20×t - t2
De tijdshorizon voor deze twee lustfuncties is een arbeidsdag, en de eenheid van tijd is een arbeidsuur. De keuze om het lustgevoel te baseren op een gemeenschappelijke tijdsvariabele betekent, dat de productwaarde impliciet is opgenomen in de lustfuncties2. Het lustgevoel in deze gedaante onderscheidt zich daardoor van het bekende nutsbegrip, dat onafhankelijk is van de productprijs. Merk op, dat de Wolff het lustgevoel als formules wil schrijven en hij dientengevolge genoodzaakt is om een kardinale lustanalyse toe te passen3. De zogenaamde lustintensiteit LI verkrijgt men door de afgeleide te nemen van het lustgevoel L:
(3) LIg(t) = 14 - t
(4) LIv(t) = 20 - 2×t
De Wolff bekijkt eerst de situatie, waarin de Robinson persoon heeft besloten om dagelijks negen uren lang te gaan werken. Daarmee is het onlustgevoel O, dat de persoon bereid is dagelijks te ondergaan als gevolg van zijn arbeid, vastgelegd4. Het enige wat hem te doen staat is om zijn arbeidstijd zo rationeel mogelijk te verdelen tussen de graanoogst en de visserij. De rationele verdeling vereist, dat de persoon zijn dagelijkse lustgevoel optimaliseert. Elk uur van zijn negen-urige arbeidsdag, dat hij besteedt aan de oogst van graan, is verloren voor de visserij, en vice versa. Er moet een keuze worden gemaakt uit de verzameling van productiemogelijkheden. Daarbij moeten steeds bepaalde baten worden opgeofferd, en dus alternatieve kosten worden gemaakt (in de Engelse taal: opportunity costs). De alternatieve kosten nemen in het model de vorm aan van een opgegeven lustgevoel. Vanuit de marginale analyse is bekend, dat men de optimale productencombinatie heeft bereikt, zodra de grensnutten van elke twee producten zich verhouden als hun respectievelijke prijzen. Dit is de zogenaamde Tweede Wet van Gossen. In het model van de Wolff is een transformatie naar de arbeidstijd uitgevoerd, waardoor de productwaarde al is verwerkt in de LI. Daarom zijn in het rationele optimum de twee lustintensiteiten gewoon gelijk aan elkaar. Dat wil zeggen, de voorwaarde voor optimaliteit is:
Figuur 2: Rekenvoorbeeld met combinatie van lustintensiteiten
(5) LIg(τ) = LIv(9-τ).
In formule 5 is de variabele τ de optimale hoeveelheid arbeidstijd, die aan de graanoogst moet worden besteed. Men kan τ uit formule 5 berekenen door de formules 3 en 4 in te vullen. Het resultaat is τ = 4 arbeidsuren. Met andere woorden, de Robinson persoon kiest voor een graanopbrengst van 4 arbeidsuren, en een visopbrengst van 5 arbeidsuren. Als alternatief kan de formule 5 grafisch worden opgelost. De grafische methode maakt gebruik van het feit, dat τ in het rechterlid van formule 5 voorkomt met een min-teken. De lustintensiteiten LIg en LIv worden in één figuur getekend, evenwel met de as voor LIv lopend in de tegengestelde richting5. Het resultaat wordt getoond in figuur 1. Men kan hieruit aflezen, dat in het snijpunt inderdaad geldt τ = 4 arbeidsuren.
Na deze vingeroefening pakt de Wolff de ingewikkeldere opgave aan om de samengestelde lustintensiteit LI(t) bij twee producten te bepalen. In tegenstelling tot de zojuist besproken situatie kan nu de hoeveelheid arbeidstijd t elke denkbare waarde aannemen (althans, binnen de tijdshorizon van de afzonderlijke lustfuncties). Men zal zien, dat de uitwerking van deze opgave tevens een alternatieve manier oplevert om de situatie van zonet (t=9 uren) op te lossen. De Robinson persoon zal bij de samenstelling van zijn optimale productencombinatie allereerst kijken of één van de twee producten een uniek lustgevoel belooft. Bij bestudering van de formules 3 en 4 blijkt dit inderdaad het geval te zijn, want gedurende de eerste drie arbeidsuren is LIv(t) altijd groter dan LIg(t). Dit is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in figuur 1. Daarom worden die arbeidsuren zeker besteed aan de visserij.
Vanaf het punt t=3 is de situatie lastiger, want op dat moment beloven de graanoogst en de visserij allebei een lustintensiteit ter grootte van 14. Dit is schematisch weergegeven in figuur 2 door de oorsprong t=0 van formule 3 te verschuiven naar t=3. Stel dat de Robinson persoon besluit om over te stappen van de visserij naar de graanoogst. Zodra hij een minuut in de graanoogst werkt, zal LIg tot iets beneden 14 zakken, terwijl LIv gewoon op 14 blijft staan. Hij is dan genoodzaakt om de visserij weer op te nemen, althans tot het moment, een aantal seconden later, dat LIv tot iets beneden LIg is gezakt. Aldus moet hij voortdurend heen en weer springen tussen de vis en het graan. In de realiteit is dit natuurlijk onmogelijk, zodat de Robinsonade hier eigenlijk geen goede modelkeuze is6. Hoe dan ook, het resultaat van deze voortdurende wisseling is dat de afname van LIg(t) en LIv(t) met de tijd op gelijke wijze zal verlopen.
Formeel laat de lustintensiteit vanaf t=3 zich als volgt beschrijven. Op dat moment geldt met t' = t-3 dat LIv(t') = 14 - 2×t' en (na de verschuiving langs de t-as) LIg(t') = 14 - t'. Beschouw het daarop volgende tijdsinterval Δt. Een fractie α van dit interval zal worden besteed aan visserij, en een fractie 1-α aan de graanoogst. Aan het einde van het interval Δt moet weer gelden
(6) LIg((1-α)×Δt) = LIv(α×Δt).
Invullen van de zojuist genoemde uitdrukkingen voor LIv en LIg levert als resultaat op, dat aan de gelijkheid kan worden voldaan met α=1/3. Kortom, een derde van de tijd wordt er gevist, en tweederde van de tijd wordt graan geoogst. Aldus vindt men voor de lustintensiteit van de twee producten en voor hun samengestelde lustintensiteit LI, dat
(7a) LIg(t') = 14 - (1-α) × t' = 14 - 2/3 × t'
(7b) LIv(t') = 14 - 2 × α × t' = 14 - 2/3 × t'
(7c) LI(t') = 14 - 2/3 × t'
Invullen van t'= t-3 in 7c leidt tot LI(t) = 16 - 2/3 × t, althans voor t>3. Volgens verwachting levert de combinatie van twee producten meer lustintensiteit op dan elk van de producten afzonderlijk. Intuïtief is de tijdsverdeling van eenderde voor de visserij en tweederde voor de graanoogst te begrijpen. Volgens de formules 3 en 4 daalt de lustintensiteit voor de vis namelijk twee keer zo snel als voor het graan. De arbeidstijd van de visserij moet als het ware met een factor twee worden vertraagd ten opzichte van de arbeidstijd van de graanoogst. Dit is precies wat is gedaan met de splitsing van elk tijdsinterval in een fractie α en een fractie 1-α.
Samenvattend: de samengestelde lustintensiteit LI(t) is tot t=3 gelijk aan LIv(t), en vanaf dat moment gelijk aan formule 7c. Figuur 3 geeft LI(t) grafisch weer. Tot aan t=3 zal de Robinson persoon uitsluitend vissen, en daarna besteedt hij van elke tijdseenheid een derde aan visserij en tweederde aan de graanoogst. Voor t=6 wordt er 4 uren gevist en 2 uren geoogst. Voor t=9 wordt er 5 uren gevist, en 4 uren geoogst (zie ook het voorgaande). Enzovoort. De Wolff merkt nog op, dat de volgorde van de werkzaamheden weinig uitmaakt. Het staat de Robinson persoon vrij om bij een negen-urige werkdag eerst 4 uren te oogsten, en daarna 5 uren te vissen7.
Tenslotte wil de Wolff zijn rekenvoorbeeld algemener maken, en vraagt zich af, hoe de lustintensiteit zal verlopen bij een willekeurig groot aantal producten. Hij is van mening, dat de zojuist beschreven procedure voor elk extra product opnieuw kan worden toegepast. In plaats van twee lijnstukken, zoals in figuur 3, zal de lustintensiteit worden samengesteld uit een groter aantal lijnstukken. In plaats van een enkele knik, zoals in figuur 3, zal de intensiteit een aantal knikken vertonen. De lustintensiteit krijgt dan de gedaante, die in figuur 4 is geschetst. Bij een zeer groot aantal producten zou zij zelfs overgaan in een vloeiende kromme. Hier moet echter wel de kanttekening bij worden geplaatst, dat de hele procedure alleen toepasbaar is, zolang het lustgevoel van de producten de gedaante L(t) = c×t + d×t2 heeft. Die gedaante is natuurlijk allerminst dwingend noodzakelijk 8. Het dalende verloop van de samengestelde lustintensiteit is het equivalent van de Eerste Wet van Gossen, die men tegenwoordig ook wel de wet van het dalende grensnut noemt. Men ziet dat het model van de Wolff uitnodigt tot een vergelijking met de conventionele nutstheorie9.