Sinds het begin van het wetenschappelijke onderzoek naar de economie heeft het verschijnsel van de crisis centraal in de belangstelling gestaan. In de crisis loopt de economische groei tegen zijn bovengrens aan, waarna zich tijdens de recessie een correctie voltrekt. Aangezien dit proces zich in de historische tijd continu herhaalt, is er sprake van een patroon, dat de economische conjunctuur wordt genoemd. In de negentiende eeuw meenden sommige wetenschappers een min of meer vast tijdsinterval tussen twee crises waar te nemen1. Logischer wijze ging men vervolgens op zoek naar de verklaring achter deze schijnbare periodiciteit van de conjunctuur. Het ligt voor de hand om te denken, dat deze wisselvallige cycli plaats vinden boven op een lange-termijn ontwikkeling van structurele, trendmatige groei. Immers de productiviteit neemt steeds maar toe, evenals onze materiële welvaart. Er gingen echter ook stemmen op om ook de economische ontwikkeling voor de lange termijn te beschrijven door middel van een golfbeweging2.
De Nederlandse econoom Sam de Wollf heeft baanbrekend werk gedaan voor de beschrijving van de economie met de dubbele golfbeweging, te weten de kleine golfbeweging met een cyclus van ongeveer tien jaren, en de lange golfbeweging met een vijf keer zo lange cyclus, dus met een periode van ongeveer vijftig jaren3. De Wolff bouwde voort op een publicatie van J. van Gelderen, die dus de grondlegger mag worden genoemd. Later distantieerde van Gelderen zich overigens van zijn vondst, waarna de Wolff de toonaangevende verdediger van de idee van de lange golf werd. Internationaal is vooral de naam N. D. Kondratieff verbonden aan het dubbele golfmodel, maar Kondratieff ontwikkelde zijn hypothese in 1919-1921, dus in ieder geval na van Gelderen4. Nog eerder, in 1901, had A.I. Helphand (pseudoniem Parvus) een pamflet geschreven over de lange golfbeweging5. Van Gelderen kende het pamflet van Parvus. Klaarblijkelijk was het werk van Parvus toch te oppervlakking om er erkenning mee te verwerven.
De Wolff publiceerde zijn eerste artikel over de lange golf al in 1921, en verwierf daarmee enige internationale bekendheid. Hij hechtte veel waarde aan de mogelijkheid om voortaan het conjunctuurverloop te kunnen voorspellen. In zijn boek Het Economisch Getij3 voorspelt de Wollf inderdaad de Grote Depressie, die in 1929 zal uitbreken. Het vertrouwen van de Wolff in de economische voorbestemdheid komt voort uit zijn marxistische maatschappijvisie, waarin de sociale processen op een materieel-natuurwetenschappelijke wijze worden benaderd. Dankzij de wet van de grote aantallen zou het individuele gedrag statistisch uitmiddelen, zodat de toekomst grotendeels bepaald wordt door de aanwezige maatschappelijke structuren en instituties. Er is geen ruimte meer voor subjectieve verklaringsgronden zoals die van de massapsychologie.
De economen aan het begin van de twintigste eeuw konden nog niet beschikken over de empirische gegevens met betrekking tot het bruto binnenlands product. Noodgedwongen moesten zij hun onderzoek baseren op afgeleide cijfers zoals de prijsontwikkelingen, en op de productie-omvang op branche-niveau6. De prijzen zijn een graadmeter voor de economische groei, omdat dankzij de stijgende welvaart de koopkrachtige vraag toeneemt. Na verloop van tijd lopende sommige branches tegen hun maximale productiecapaciteit aan, waardoor de vraag groter dreigt te worden dan het aanbod. Het evenwicht kan dan enkel worden hersteld door de productprijs te verhogen. De uitbreiding van de productiecapaciteit (nieuwe fabrieken) is gewoonlijk namelijk dermate bewerkelijk, dat zij een aantal jaren aan tijd vereist.
De Wolff heeft inderdaad in zijn boek een grote verzameling van statistisch materiaal gepresenteerd, teneinde zijn theorie te ondersteunen. Zijn meest volledige tijdreeks is het indexcijfer van Sauerbeck, dat het Engelse prijspeil beschrijft. Deze index is bekend vanaf 1825 tot aan 1913, dus gedurende het tijdvak waarin Groot-Brittannië productief en financieel de wereldeconomie beheerste. De Wolff toonde in zijn boek het verloop van de Sauerbeckse index zowel grafisch (p.58, p.61) als in tabellen (p.62, p.66, p.71). In de tabellen markeerde hij bovendien de toppen en de dalen van de kleine cyli. Hij normeerde de index op de gemiddelde waarde, die deze heeft voor het interval 1891-1900. Figuur 1 geeft het aldus gevonden verloop grafisch weer7.
Men ziet in figuur 1 hoe de conjunctuur van jaar tot jaar wisselt. De Wolff wilde de kleine cycli, dat wil zeggen de golven met een kleine periode, uit zijn cijfermateriaal elimineren, omdat zij het zicht op de lange termijn vertroebelen. Hij voerde daarom een bewerking op de getallen uit, die hij aanduidde als decycleren. Dit betekent, dat voor elk jaar niet de Sauerbeckse index zelf wordt genomen, maar zijn gemiddelde over het interval dat zich uitstrekt van de vier voorafgaande jaren tot aan de vier nakomende jaren8. Het resultaat van de decyclering is weergegeven in figuur 2. De Wolff kwam op basis van deze figuur tot de conclusie, dat voor het tijdvak 1825-1913 de eerste top van de lange golfbeweging optreedt in 1821. Daarna treedt een langdurige neergang in, die hij aanduidde als de eb-periode. In 1847 treedt de omslag op, en begint de opleving, die duurt tot 1870. De Wolff noemde dit de springvloed, omdat de gewone cyclische conjunctuur op de schouders staat van een oprijzende lange-termijn trend. Het eb-deel en het vloed-deel vormen tezamen de lange golfbeweging, die duurt van 1821 tot 1870, dus vijftig jaren lang.
Figuur 2 toont tussen 1834 en 1838 een stijging van het prijspeil, nogal onverwacht, omdat dit stuk midden in de eb-periode ligt. Volgens de Wolff is deze abnormaliteit te wijten aan een uitzonderlijke financiële crisis, die rond 1839 de prijzen opdreef. Aangezien deze crisis louter financieel van aard was, valt zij buiten de ontwikkeling van de productieve conjunctuur.
De tweede lange golfbeweging treedt volgens de Wolff op tussen 1871 en 1910, te weten eerst de eb-periode 1871-1894, en daarna de springvloed 1895-1910. Men ziet dat de golflengte wat is gekrompen, namelijk tot een totaal van veertig jaren.
Nu de lange golfbeweging is bepaald voor het tijdvak 1825-1913, kan weer worden teruggekeerd naar het verloop van de gewone cyclische conjunctuur. Zij kan worden gevonden door de lange golfbeweging af te trekken van de Sauerbeckse indexcijfers. Het resultaat van deze bewerking is zichtbaar in figuur 3, in de gedaante van een sinusvormige curve, die pieken en dalen vertoont aan weerszijden van de horizontale as. De Wolff liet aan de hand van deze gegevens zien, dat er in elke lange golfbeweging precies vijf kortdurende cycli passen. Daarmee had hij de dubbele golfbeweging volledig vastgelegd in parameters.
Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de mondiale economie zich dermate voorspoedig, dat de belangstelling voor lange trendmatige krimp afnam. In de zeventiger en tachtiger jaren van de twintigste eeuw kwam de economische groei echter tot stilstand, en sloeg om in stagnatie en een diepe recessie. Sindsdien wordt in sommige kringen de natuurlijke, structurele groei weer in twijfel getrokken, en is er een revival van modellen op basis van een lange golfbeweging. Een intrigerend voorbeeld hiervan in het model van G. Duménil en D. Lévy9, dat een lange golf-periode van ongeveer negentig jaren veronderstelt, dus twee keer zo lang als de oudere modellen. Dit afwijkende model illustreert, hoe men kennelijk met zeer verschillende golfcombinaties de bestaande empirische cijfers kan beschrijven. Een zekere reserve ten aanzien van het waarheidsgehalte van de lange golfmodellen is dus op zijn plaats. Desondanks blijven zij waardevol, omdat zij het kritische denken prikkelen en het geloof in de aanhoudende groei relativeren.