Titelblad boek Geld macht doch glücklich

Geld macht doch glücklich ---- Mythe en waarheid

Publicatie: Schäffer-Poeschel Verlag (2012, Stuttgart)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 30 mei 2019

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

In 2013 raakte uw recensent geboeid door de geluks-economie. De econoom Bernard van Praag liet zien, dat geluk of tevredenheid wordt bepaald door algemene en eenvoudig aanwijsbare factoren, al zijn er individuele verschillen. Kennelijk zijn emoties modelleerbaar. Helaas werd eveneens duidelijk, dat de geluks-economie uitnodigt tot speculaties. Hoewel zij een grote belofte inhoudt voor het ondersteunen van beleid, stelt haar betrouwbaarheid in practische toepassingen teleur. De onderzoekers zijn soms te optimistisch, en de buitenwereld doorziet dit niet altijd1. Politici met een hang naar groei-scepticisme misbruiken de theorie om te betogen, dat burgers moeten afzien van materieel genot2. Het boek Geld macht doch glücklich van J. Weimann, A. Knabe en R. Schöb verzet zich tegen de speculaties in de geluks-economie,en probeert haar terug te geven aan de wetenschappelijke gemeenschap.

De auteurs stellen zich tot taak om de sterkten en zwakten van de geluks-economie te inventariseren (p.8). En ze kunnen tevreden zijn met het resultaat! Het boek begint met de bespreking van de zogenaamde Easterlin paradox, die inderdaad veel opzien heeft gebaard. Het neoklassieke paradigma veronderstelt, dat een grotere koopkracht overeen komt met meer nut (p.13). Maar volgens de econoom Easterlin treedt er een paradox op, namelijk dat boven een bepaalde inkomens-drempel de algemene tevredenheid per burger niet meer verder stijgt bij een toenemend bruto binnenlands product (BBP) (p.22). Een verklaring is, dat individuen hun tevredenheid afmeten aan de vergelijking met een referentie-groep (p.28). Wanneer iedere staatsburger rijker wordt, dan zal de positie ten opzichte van de referentie-groep niet verbeteren. Men zit in een rat race. Zonder mijn en dijn zou de wereld hemel zijn.

Toch is de paradox raar. Immers, dankzij groei zijn er meer goederen, en bovendien verbetert de positie ten opzichte van staten met minder groei. In hoofdstuk 8 laten de auteurs inderdaad zien, dat sommige bevolkings-onderzoeken de Easterlin paradox weerleggen. Zij verwijzen met name naar de Gallup World Poll van 2011 en het World Value Survey van 2006. Volgens deze onderzoeken stijgt het gemiddelde geluk per hoofd wel degelijk met het BBP. Merkwaardiger wijze constateren de auteurs op p.22 óók, dat volgens het SOEP onderzoek het geluk in Duitsland tussen 1984 en 2010 min of meer constant blijft. Kennelijk is SOEP in tegenspraak met de GWP en het WVS. Helaas is het boek niet helder over de oorzaak (op p.127 wordt gesuggereerd, dat de meetschaal niet deugt). Natuurlijk wekt deze strijdigheid twijfels over de betrouwbaarheid van geluks-metingen. Als de lezer dit als wijze les meeneemt uit het boek, dan is al veel gewonnen.

Geld macht doch glücklich behandelt veel thema's, die al oude kost zijn voor trouwe lezers van de Gazet. Bijvoorbeeld wordt de preference drift van geluk in de tijd behandeld. Winnaars van een prijs ervaren een slechts kortstondige gelukspiek (p.34). Geluk en glas breken even ras3. Extraverte of psychisch stabiele individuen zijn bovengemiddeld gelukkig. Maar de richting van de causaliteit is hier ongewis (p.39). De midlife crisis bestaat echt (p.42). Dit betekent overigens, dat de demografie invloed heeft op het nationale geluk (p.103)! Werkloosheid verlaagt duurzaam het individuele geluk (p.62 en verder, en p.135). De preference drift wil maar niet komen. Ook worden diverse controverses vermeld. Bijvoorbeeld constateert p.74, dat sommige empirische studies een positief verband vinden tussen de gevolgde opleiding en gezondheid, terwijl andere studies juist een negatief verband vinden!

Aanhangers van de geluks-economie pleiten vaak voor het hanteren van samengestelde indicatoren voor het maatschappelijk welzijn. Ze vinden het BBP als index te beperkt, mede wegens de (overigens zeer omstreden) Easterlin paradox. De auteurs van Geld macht doch glücklich besteden hun hele hoofdstuk 6 aan samengestelde indicatoren. In Frankrijk heeft een zware commissie, met Stiglitz, Sen, Arrow en Kahneman, gezocht naar goede indicatoren, helaas met weinig succes. Het is lastig om de weegfactoren van de afzonderlijke bijdragen te bepalen. Trouwens, veel geluks-bijdragen correleren met het BBP. Ook dit is een nuttige les om te onthouden.

Intussen moge duidelijk zijn, dat het meten van menselijk geluk een complexe opgave is. Allereerst is geluk slecht gedefinieerd. Het kan een cognitieve tevredenheid zijn met het eigen lot, maar ook een kortstondige en onbestemde emotie. Die twee maten van geluk blijken slecht te correleren (p.127 en verder, p.139 en verder). Men kan ontevreden zijn met het lot, en toch genieten van het moment. Maar emotioneel geluk zegt weinig over de echte levenskwaliteit (p.143).

Bovendien zijn er twijfels over de betrouwbaarheid van de gehanteerde meetmethoden. Hoofdstuk 7 in Geld macht doch glücklich is gewijd aan al deze problemen. Zelfs het weer of een incidenteel succes van topsporters hebben al invloed op het (kortstondige) geluk (p.93). Daarom heeft Kahneman voorsteld langdurige metingen te doen (p.110). De manier van ondervragen heeft eveneens invloed (p.100). En strikt genomen vervormt de nutsschaal zelf (standaard een waarde tussen 1 en 10) de meting (p.105). De schaal perst de hoge waarden opeen, waardoor verschillen in dat bereik lastig meetbaar worden (p.122). Bovendien suggereren de auteurs, dat de meetschaal wijzigt in de tijd (p.127). Namelijk, naarmate de welvaart toeneemt, verbinden de individuen een ander geluk aan de uiterste waarden (1 en 10). Daardoor lijkt het geluk niet te wijzigen met de tijd.

In een aanhangsel van het boek worden de aannames van het neoklassieke paradigma vergeleken met de ontdekkingen van de menswetenschappen. Individuen handelen niet overeenkomstig de homo economicus, maar zijn emotioneel en beperkt rationeel. De auteurs prijzen de speltheorie aan als een manier om zulk gedrag te bestuderen. Hier slaan zij de brug naar de gedrags-economie. Trouwe lezers van de Gazet zijn bekend met deze materie, zodat uw recensent verder zwijgt over dit aanhangsel, hoe boeiend op zich ook.

Per saldo is Geld macht doch glücklich een fascinerend en leerzaam boek. Het toont de veelzijdigheid en beloften van de geluks-economie. Maar het concludeert eveneens, dat de meet-resultaten wisselvallig zijn, en dus onbetrouwbaar. Dit komt door de meetmethoden, en door de vage definitie van geluk als abstract fenomeen. Het misbruik ligt op de loer. Om al deze redenen heeft uw recensent sinds het lezen van dit boek in 2016 zijn geluk gezocht bij andere, wat meer bescheiden theorieën.

  1. In hoofdstuk 11 van Happiness quantified (2008, Oxford University Press) onderzoekt Van Praag de compensatie in geld, die bewoners zouden moeten ontvangen voor de geluidshinder door het luchtverkeer rondom Schiphol. De suggestie wordt gewekt, dat de analyse leidt tot betrouwbare uitkomsten. Maar in feite is het model nogal speculatief, zodat de compensatie niet verantwoord zou zijn. En in hoofdstuk 9 van Happiness & economics (2002, Princeton University Press) wordt beweerd, dat directe democratie significant bijdraagt aan het algemene geluk van mensen. Hoewel dit wordt onderbouwd met een statistische analyse, kan uw recensent zich nauwelijks voorstellen, dat zo een klein effect meetbaar is. Op p.84 in Geld macht doch glücklich wordt slechts opgemerkt, dat momenteel zulke thema's weinig wetenschappelijke belangstelling krijgen, zonder verder commentaar. (terug)
  2. Een voorbeeld uit velen is Geluk! (2008, Uitgeverij Bert Bakker) van Femke Halsema, dat als veelzeggende ondertitel heeft: Voorbij de hyperconsumptie, haast en hufterigheid. Op p.78 stelt Halsema, met een verwijzing naar de econoom Richard Layard: "Vanaf een bepaald welvaartsniveau bestaat er echter geen rechtstreekse relatie meer tussen inkomen en geluk". Die bewering is niet bijster geloofwaardig, want inkomen vergroot de keuze-mogelijkheden van individuen. In Geld macht doch glücklich worden metingen gepresenteerd, die de bewering weerleggen. (terug)
  3. Er is de kwinkslag: gierige mensen zijn niet leuk, maar ze zijn geweldige voorouders. Maar volgens de theorie van de preference drift merken de nazaten er weinig van. (terug)