Titelblad boek Von Marx zum Markt

Von Marx zum Markt --- Kijk naar Zweden

Publicatie: Metropolis-Verlag (1990, Marburg)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 20 november 2014

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Het debat over de centrale planeconomie is dermate gepolitiseerd, dat leerboeken het thema vrijwel altijd op een subjectieve en vooringenomen manier behandelen. Wie zich een eigen oordeel wil vormen over de verdiensten van de centrale planning ontkomt er niet aan om een grote diversiteit aan bronnen te raadplegen. Uw recensent doet de warme aanbeveling om in ieder geval het boek Von Marx zum Markt op te nemen in het bronmateriaal. Dit boek van de kwaliteitsuitgeverij Metropolis Verlag is veruit het beste betoog, dat uw recensent heeft kunnen vinden over het thema. De auteurs Wlodzimierz Brus en Kazimierz Laski zijn bepaald geen kleine jongens. Ze waren gedurende een tiental jaren professor aan de hogeschool voor planning en statistiek te Warschau.

Na de Poolse arbeidersopstand van 1970, die bloedig werd onderdrukt door het Gomulka regime, zijn ze allebei uitgeweken naar het buitenland. Daar zijn ze gelukkig in de gelegenheid gesteld om hun onderzoek naar de werking van centrale planeconomieën voort te zetten. Het tweetal heeft dus zijn expertise bewezen. En een goede naam is beter dan een zilverkraam. Overigens hebben de heren hun excellentie mede te danken aan het hoge niveau van de Poolse economische wetenschap, direct na de Tweede Wereldoorlog. Indertijd keerden namelijk de topeconomen Oskar Lange en Michal Kalecki (de rivaal van Keynes) terug naar hun vaderland om te helpen bij de wederopbouw.

Tenslotte komen Brus en Laski tot de conclusie, dat het centrale systeem veel slechter presteert dan het kapitalisme. Het kan in de vuilnisbak. Maar aan die conclusie gaat een zware bevalling vooraf. Vooral Brus had veel sympathie voor de planfilosofie, en heeft gedurende lange tijd gezocht naar verbeteringen1. In Von Marx zum Markt houden de auteurs een volledige verhandeling over de aspecten van de centrale planning, die uitblinkt door haar inzicht en helderheid. De auteurs publiceerden de Engelse editie van het boek in 1989, onder andere als een handvest voor de beleidsmakers van het Leninistische Oostblok, die toen stonden voor grote economische hervormingen. Brus en Laski peinzen dan nog over een socialistische markteconomie. Misschien kan er nog bakzeil worden gehaald.

Een jaar later, bij de uitgave van deze Duitse editie, is al duidelijk dat het Leninistische systeem geheel zal ineenstorten. Het is geen pijp tabak meer waard. Naar de val gaat het al. Daardoor verloor Von Marx zum Markt haar practische bruikbaarheid als handleiding voor het vernieuwingsbeleid. In plaats daarvan is het vooral een nabeschouwing geworden. Wie met verbijstering de Leninistische puinhopen aanschouwt, kan hier enkele antwoorden vinden.

Brus en Laski beginnen hun boek met een heldere uitleg over de motieven, die hebben geleid tot de vorming van het Leninistische plansysteem. Aan de basis van het Leninisme ligt een antropologisch model, waarin de mensen zich toegewijd tonen aan het collectief. Een baksteen is nooit alleen. Overigens maken de auteurs hierbij de historische fout om de antropologie toe te schrijven aan Marx, terwijl het in feite de radicale variant van Lenin (alias Oeljanov) betreft. Lenin wil onder dwang de homo economicus en de homo socialis verzoenen. Lenin verwacht er een continue vernieuwing en vooruitgang van. Wat van eksters komt, huppelt graag. Bovendien maakt wegens de aansturing op macro-niveau de planeconomie aanspraak op een hogere efficiëntie. Alle productiefactoren worden benut, waardoor de werkloosheid verdwijnt. En de consumptieve behoeften kunnen beter worden bevredigd.

Het plan is een politiek instrument, dat wordt ingezet ten bate van het algemeen belang. De mens geeft als een bewust handelend wezen vorm aan zijn eigen toekomst. Het is een aantrekkelijk beeld, dat niet rationeel kan worden weerlegd. Het systeem is innerlijk logisch. Hoewel de auteurs geen politieke analyses willen geven, moeten zij nochtans constateren, dat het volk weinig blijkt te voelen voor de centrale planning. Het systeem krijgt geen slag aan de bak, en kon enkel worden gerealiseerd door de politieke overval, gevolgd door de Leninistische dictatuur2. Men kan dit Marx niet verwijten. Volgens de auteurs stelt Marx als voorwaarde, dat de homo socialis al in het kapitalisme zal opstaan (p.57). Dat is inderdaad niet uit te sluiten, al zal het proces zeker complexer verlopen dan Marx voorzag. Maar Lenin legt eerst gewelddadig zijn systeem op, in de illusie dat vervolgens de mens zich er bij zal aanpassen (p.43). Dat is een fatale vergissing en een blijk van ongekende hoogmoed. Hovaardij zonder goed is een lichaam zonder voet.

Hoe dan ook, Brus en Laski constateren nuchter, dat na de Tweede Wereldoorlog het kapitalisme zich gewoon handhaaft. Het groeit, kent een sociale zekerheid en weinig werkloosheid, en is innovatief. Het industrieproletariaat neemt af in omvang, en er is in de verste verten geen tendens naar het socialisme, in de zin van een alomvattend collectief eigendom. Integendeel, zelfs in het Oostblok is er een luide roep om meer marktwerking. Overigens erkennen Brus en Laski, dat direct na de Eerste Wereldoorlog de basisindustrie in de Sovjet-Unie sneller groeide dan in het westen. Maar helaas lukt het in het Leninistische systeem niet om de productiekosten te beheersen. Dat dwingt tot bovenmatig veel sparen, ten koste van het consumptiepeil. Na de Tweede Wereldoorlog worden de prestaties van het Leninistische systeem slechter, en raken tenslotte achterop bij die van het ontwikkelde kapitalisme. De inherente starheid en verspilling leiden tot een stagnatie. Het is daar niet pluis, zegt de luis3.

Brus en Laski analyseren het gebrekkige functioneren van de Leninistische economie, met een prominente plaats voor het ondeugdelijke systeem van productprijzen. De Leninistische elite ziet het centralisme aan voor socialisme. Maar een rationele aansturing vereist tenminste, dat de prijzen een weergave zijn van de productiekosten. Het systeem faalt hierin, want de prijzen zijn vooral een politiek instrument. En het is schier onmogelijk om langs politieke weg de ondernemingen efficiënt aan te sturen. In hoofdstuk 4 wordt beschreven hoe de ondernemingsdirecties (gewoonlijk toegewijde partijleden) op allerlei manieren proberen om de politieke bevelen te manipuleren in hun eigen voordeel. Er worden enorme reservevoorraden aangehouden, en vernieuwing wordt zo mogelijk vermeden. Op de weide der hoop grazen veel dwazen. De lezer wordt er niet vrolijk van.

De auteurs gaan uitvoerig in op de theorie van Oskar Lange, hun geestelijke vader. Indertijd heeft Lange bewezen, dat de planeconomie kan worden aangestuurd simpelweg door een goed stelsel van productprijzen te handhaven. Brus en Laski nemen afstand van de theorie van Lange, nu het Leninistische systeem heeft gefaald. Uw recensent vindt dat geen overtuigend argument, want de practijk van het politieke Leninisme heeft weinig gelijkenis met de economische ideeën van Lange.

Interessanter dan dit theoretische intermezzo is het hoofdstuk over de economische hervormingen, die zijn doorgevoerd door de Hongaarse Leninisten. Namelijk die hebben in 1968 daadwerkelijk marktwerking geïntroduceerd. De auteurs maken een grondige analyse van de ontwikkelingen, met name omdat de hervorming niet heeft geleid tot meer economische groei. Ze komen tot de conclusie dat de elite een ijzeren greep heeft behouden op de financiële sector, waardoor de kredietverlening toch weer politiek wordt bepaald. Daarmee is als het ware via de achterdeur de bevelseconomie teruggekeerd. De ondernemingsdirecties krijgen nog steeds geen slag aan de bak. Wacht u voor katten die vóór likken en achter krabben.

Vervolgens analyseren Brus en Laski de economische situatie in het voormalige Joegoslavië, dat eveneens enige marktwerking heeft toegelaten. Dit systeem is echter zo ongewoon wegens het arbeiders-zelfbestuur en wegens de etnische spanningen, dat zijn prestaties nauwelijks kunnen worden vertaald naar algemene situaties. Des ondanks biedt dit hoofdstuk een fascinerende les voor maatschappelijke vernieuwing. Het arbeiderszelfbestuur is geen succes. Uit de Hongaarse en Joegoslavische ervaringen trekken de auteurs de consequentie, dat marktsocialisme alleen mogelijk is met een onafhankelijk functionerende kapitaalmarkt. De ondernemingen moeten vrij kunnen investeren. Met behulp van de theorie van Kalecki wordt aangetoond, dat in die situatie de staat nog steeds kan sturen, zij het enkel op het macroeconomische niveau. Het geld wordt dan weer een echte waardemeter, en de ondernemingen worden winstgedreven. Hard gebakken en niet verbrand, dat is de bakker naar zijn tand.

So far so good. Er lijkt een redding te zijn voor het marktsocialisme. Maar bij nader inzien hebben Brus en Laski er geen vertrouwen meer in. Namelijk in dit systeem zijn de ondernemingsdirecties in loondienst van de staat. Feitelijk zijn het beambten. Het principal-agent probleem zegt, dat beambten hun eigen welzijn nastreven, en niet dat van de onderneming. De heren en de aprillen bedriegen wie ze willen4. Een èchte ondernemingsgewijze productie floreert vooral dankzij de geseling door de aandeelhouders. Maar in het marktsocialisme zijn de aandelen in handen van de staat, die zelf ook wordt beheerd door beambten. Aldus voelt niemand zich verantwoordelijk voor de ondernemingen, en ze lopen vast in het ambtelijke moeras. Natuurlijk kan men de auteurs zwartgalligheid verwijten, maar toch is de starheid van bureaucraten onmiskenbaar. Zelfs deze poging om het kapitalisme te imiteren oogt weinig veelbelovend.

Daarmee dreigt het boek slecht af te lopen. Gelukkig kunnen Brus en Laski nog enige hoop bieden: eigenlijk is socialisme vooral een kwestie van gelijke kansen voor ieder. Het wordt bepaald door de cultuur, en niet door de economie. Die de pan bij de steel heeft, keert ze zo hij wil. Kijk naar Zweden.

  1. De Oost-Duitse barricadenzanger Wolf Biermann dicht in Berliner Liedchen over het linkse sentiment: Der Ostn ist schlechter / Der Ostn ist grauer / Und klein sind die Chancen / Und groß ist die Not / Und trotzalledem / der Traum der Commune / der schlief nur und ist doch / noch lange nicht tot. De Commune verwijst naar de volksopstand van 1870 in Parijs, die leidde tot een korte burgeroorlog. Hoedt u voor fantasten, die de realiteit uit het oog verliezen, en hun eigen hersenschimmen gewelddadig willen doorzetten.
  2. Het gedicht Ich hatte es auch schon halb vergessen van Wolf Biermann geeft een indruk van de dictatuur: Ich hatte es auch schon halb vergessen / daß sich unsre kleine Erde dreht. / Ich hatte die Lüge schon halb gefressen / daß nie mehr im Osten die Sonne aufgeht. / Wir hatten uns halb schon abgefunden / und ganz vergessen, was Zukunft war. / Und haben uns mit unsern Bonzen geschunden / wie 'n altes verbiestertes Ehepaar. / Das Schlimmste war nicht an unsern Tyrannen / die rotgetünchte Tyrannei. / Das Schlimmste waren dabei wir selber / all unsre Feigheit und Kriecherei. / Und daß wir auch selber das Übel waren / grad das ist die Chance und unser Glück. / Ihr seht: es geht! Wir holn uns auch selber / die ewigen Menschenrechte zurück.
  3. Frustratie is een voedingsbodem voor humor. In de DDR stortte het partijapparaat zijn bakken over het volk uit in het satirische blad Eulenspiegel. De humor zit hier niet in het onverwachte (de gek die een baal stro in zijn bed heeft voor de nachtmerrie) maar in het systeem, dat uitnodigt tot irrationeel gedrag. Bijvoorbeeld is er de bak van de klagende klant: "Apparaten krijgen nogal eens een omhulsel enkel om de constructiefouten te bedekken". Of er wordt een modeshow gehouden met negentiende eeuwse costuums. De presentator juicht: "Eindelijk hebben onze modellen de lange weg van het ontwerp naar de productie afgelegd". Of een winkelbediende groet de klant met: "Goedendag". Zijn collega snuift: "Uitslover!" Of de ober voegt de restaurantbezoeker toe: "U staart mij steeds zo aan. Kennen wij elkaar soms?" Of de bedrijfsingenieur loopt met een been in het gips. De bedrijfsverpleegster vertelt aan haar collega: "De door hem ontwikkelde miniradio is op zijn voet gevallen". Een andere ingenieur zegt opgetogen: "Onze laatste innovatie is de naamsverandering van 'lamp' in 'verlichting'".
  4. Wolf Biermann bezingt de beambten in Michail Gorbatschow: Es gibt so viele Parasiten / uniformierte Banditen / Putsch-Generäle und Offiziere / Ordenbehängte hohe Tiere / so viele Menschen-Verwalter. / Die sehen Glasnost mit kalter / mit kalter Wut und mit heißem Schrecken. / Die mußte wieder in die Arbeit stecken. / Aber nein, Gorbi nein / steck sie nicht ins Gulag rein! / Auch so Schweine sind ja Menschen / und die brauchen Sonnenschein. Biermann kon toen nog niet voorzien, dat Gorbatsjov en Jeltsin een verschrikkelijke economische crisis zouden uitstorten over Rusland. Arm geplaagd volk ...