Na zovele recensies van Nederlandse, Duitse en Engelse boeken is het nu tijd om een Franse publicatie voor te stellen1. De Franse wetenschap kent een indrukwekkende traditie van maatschappij studies. Auguste Comte wordt gerekend tot de grondleggers van de sociologie. Tot de modernere beroemdheden behoren Emile Durkheim, Marcel Mauss, Pierre Bourdieu, Michel Foucault en Jean François Lyotard2. Zij bewegen zich op het brede terrein van de filosofie, de sociologie, de psychologie en de antropologie. Hun houding jegens de economie varieert tussen relativerend en kritisch. Daarmee tonen zij een alternatieve invals hoek, die aandacht verdient. Eerst gedacht en dan gedaan is langs de weg der wijzen gaan.
Het boek Éthique économique van François-Régis Mahieu past helemaal in deze traditie, en het is slechts een voorbeeld uit het enorme Franse aanbod van dit soort publicaties. Dit specifieke werk is niet baanbrekend, maar geeft toch blijk van een zekere originaliteit. De voorkeur van Mahieu voor wiskundige modellen is opvallend. Voorts slaagt hij er met zijn beschouwingen redelijk in om de sociologie en de economie te verbinden, of althans aan te geven waar de vakgebonden twist punten optreden. Ieder zijn vak, zei de metselaar, en hij viel in de kalkbak. En tenslotte is het interessant om te zien hoe Mahieu het wetenschappelijke debat koppelt aan zijn betrokkenheid met de voormalige Franse kolonieën in Afrika.
In al dit soort werken is de steeds weerkerende vraag hoe nu precies de menselijke persoonlijkheid kan worden gekarakteriseerd. In de economie is het uitgangs punt de homo oeconomicus, die probeert te voorzien in zijn behoeften door middel van een rationaal handelen. Mensen knorren aan de volle bak. Maar zelfs binnen de economische wetenschap is er al een richtingen strijd gaande over de mate waarin de homo oeconomicus rekening houdt met zijn ethiek en moraal. In het verlengde van dit debat ligt het vraagstuk in hoeverre de economische subjecten altruïstisch willen afzien van hun eigen behoeften bevrediging, ten gunste van de anderen. Liefde, geld en grote pijn kunnen niet verborgen zijn.
Mahieu betreurt in het bijzonder, dat de inzichten van de antropologie geen slag aan de bak krijgen in de economische theorieën. De antropologie is onmiskenbaar ethisch en veronderstelt reflectie. Zij stelt de vraag: "Wie ben ik?" Daarom is de antropologie met name zinvol voor het micro-economische niveau. Mahieu benadrukt meermaals dat men in de individu zowel de universaliteit moet onderkennen als het anders-zijn. De een is traag, de ander graag. De institutionalisten (vooral Thorstein Veblen) en de Oostenrijkse School hebben geprobeerd om de antropologie in de economie te brengen, maar dat is mislukt, volgens Mahieu. De economische hoofdstroom haalt geen bakzeil, maar blijft vast houden aan het hedonisme, het utilitarisme, en de rationaliteit.
Het huidige institutionalisme (onder andere Ronald Coase) streeft naar integratie in de hoofdstroom, en onderzoekt vooral de wrijvings-verschijnselen van de markt. Anderzijds zijn er evolutionaire economen, die voort borduren op de sociologische aanpak van Schumpeter. Mahieu geeft hier een interessante schets van de diverse richtingen, waarbij onder andere ook de Historische School en zelfs de filosofie van Kant ter sprake komen. Kenmerkend voor de huidige neoklassieke leer is dat alle soorten bevrediging onderling substitueerbaar zijn. Zij besteedt geen aandacht aan mensen rechten en aan verplichtingen, die niet inruilbaar zijn. Liefde schiet pijlen over duizend mijlen. Maar de neoklassieke leer wil de normatieve theorie afscheiden van de positieve theorie. Daardoor mist zij aan realiteits gehalte.
In de economie is geen consensus over de aard van het altruïsme. Meestal neemt men toch aan, dat er egoïstische motieven aan ten grondslag liggen. John Rawls bouwt voort op de filosofie van Kant, en kent veel betekenis toe aan de gerechtigheid en de billijkheid. Het utilitarisme wordt onderworpen aan het recht. De redelijkheid weegt zwaarder dan de rationaliteit. Hieruit ontstaat de noodzaak van collectieve keuzen, en er ontwikkelt zich een plichten leer. Bijvoorbeeld worden er inkomens herverdeeld. Algemener geformuleerd, de individuen moeten tijd en middelen besteden aan de morele verplichtingen. Het rijk daar geen recht wordt gedaan, zal van het ene volk op het andere overgaan3.
De individu draagt de rechten en plichten mee als een rugzak. Een bijzonder soort verplichting is die tussen de generaties. Al is een ouder nog zo arm, toch dekt hij warm. De plicht wordt maatschappelijk-cultureel voor geschreven. Maar er bestaat geen markt van rechten en plichten. Bovendien zijn aanspraken kwetsbaar voor manipulaties. Daardoor kunnen onder omstandigheden de rechten en plichten van bepaalde groepen (bijvoorbeeld een generatie) uit balans raken. Dat maakt de economie onevenwichtig. Deze crisis kan enkel worden overwonnen door de reflectie bij de individuen zelf.
Een hedonisme zonder normen zou zinloos zijn, aangezien mensen functioneren in groeps verbanden. Het maatschappelijke en het individuele nut zijn verweven. Immers met onbevaren volk is het slecht zeilen. Naarmate een groep expandeert, verwateren de normen, waardoor het systeem verliest aan efficiëntie. Dit kan worden gerepareerd door macht te geven aan een centraal gezag. De social choice wordt vervangen door de public choice, omdat de laatst genoemde lagere transactie kosten heeft. Anderzijds introduceert de nieuwbakken bureaucratie haar eigen problemen, zoals rent seeking gedrag.
Mahieu presenteert een aantal wiskundige modellen. Zo schetst hij de wiskundige beginselen van de social choice theorie. De lezer krijgt een redelijke indruk, die evenwel onvoldoende is om er zelf mee aan de slag te gaan. Voorts gebruikt Mahieu de Edgeworth box om uit te leggen hoe individuen hun verplichtingen invullen. Daarnaast ontwikkelt hij zelf een deontisch formalisme om de rechten en plichten weer te geven. Jammer genoeg gebruikt Mahieu de modellen nauwelijks, met als gevolg dat zij een wat doelloos uitstapje blijven. Het is hazepeper zonder haas.
In het laatste hoofdstuk van Éthique économique past Mahieu de voorgaande beschouwingen toe op de economische situatie in de Afrikaanse landen Ivoorkust en Burundi. In deze landen is de informele economie onmisbaar voor de bestaans zekerheid. De vrije ruil is nog niet de dominante handels wijze. Men vult het formele inkomen aan via de eigen groep en via allerlei bij-banen. Die geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft. En een baksteen is nooit alleen4. De cultuur in Ivoorkust legt de solidariteit op, waardoor een geldstroom ontstaat van de steden naar het platte land. De middenklasse zorgt voor de maatschappelijke herverdeling. In Burundi wordt de zekerheid gewaarborgd door allerlei informele bij-banen, zoals het brouwen van banaan-bier. De individu optimaliseert zijn tijds verdeling over de diverse bezigheden.
De informele economie zorgt voor flexibiliteit en aanpassings vermogen, en is daarom een maatschappelijk kapitaal. Zij speelt zich af op het micro-niveau. Een centraal beleid zal gewoonlijk leiden tot een sub-optimaal resultaat. De formele economie werkt onvoorspelbaar door in de informele economie. Wanneer dus de internationale instellingen tussen beide komen, dan moeten zij een inter-persoonlijke aanpak hanteren. Een pijp tabak verlet niet. Volgens Mahieu zijn de ontwikkelings landen een nuttige spiegel voor de westerse economieën. Het netwerk is tegelijk een bron van baten en een kostenpost, zodat de individu voortdurend moet zoeken naar een evenwicht. De economische persoonlijkheid is zowel berekenend als moreel. Die elkaar helpen willen, kunnen het werk van zes mannen tillen.
Uw recensent heeft Éthique économique gelezen met plezier en met een woordenboek bij de hand. Het boek snijdt tal van onderwerpen aan, die simpelweg ontbreken in de standaard economische leerboeken. Er gaat een nieuwe wereld open, en er komen tal van originele invallen voor het voetlicht. Mahieu pleit indringend voor een multi-disciplinaire benadering. De keerzijde is dat er van de lezer enige voorkennis wordt verwacht. En de inhoud wordt niet bijster logisch en pedagogisch verantwoord opgebouwd. In het bijzonder zou het verhelderend zijn om de zwakheden in de neoklassieke leer nadrukkelijker aan te wijzen. Daarom is voor wie werkelijk aan de bak wil Éthique économique niet het einde, maar de uitnodiging tot een verdere en grondigere studie. Al wat leeft is uit een ei ontstaan.