Christen-democratische visies op het algemeen belang (2)

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 17 juni 2017

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

In deze column wordt de hedendaagse christen-democratie verkend. Ter herinnering wordt nog eens de politieke filosofie van de staat samengevat. Zij wordt vergeleken met het evolutionaire institutionalisme, dat nu ook ingang vindt in de economie. Daarna worden de kenmerken van de christelijke politiek geschetst tot aan de vorming van het CDA. Tegen deze achtergrond wordt het denken van vijf christelijke auteurs besproken, te weten H.M. de Lange, C. Huijsen, A. Rouvoet, J.P. Balkenende, en S. Buma. Een evaluatie voltooit de column.


Recapitulatie

Politieke filosofie

Al vrij kort na de oprichting van de Heterodoxe Gazet hebben beschouwingen over de politieke democratie een prominente plaats gekregen. Immers de economische markten zijn ingebed in het maatschappelijke systeem, en daarom zijn zij voor hun functioneren afhankelijk van het politieke systeem. De burgers zullen hun maatschappij zodanig willen inrichten, dat het algemene welzijn W maximaal is. Helaas kan dat optimum niet worden bereikt op een natuurlijke wijze. De filosoof Thomas Hobbes heeft in 1651 geconstateerd, dat in de natuurtoestand de oorlog van allen tegen allen woedt. De staat en zijn geweldsmonopolie zijn onmisbaar om de orde te handhaven. Met andere woorden, de staat legt zijn eigen ordening op aan de maatschappij1. Zij kan worden samengevat in een doelfunctie U. Dien ten gevolge voert de staat de transformatie W → U uit.

Figuur van communicatie stromen in pluralisme
Figuur 1: Communicatiestromen in het
             pluralisme
   U(k) = doelfunctie; L(k) = leider k;
   W = keuzefunctie van kiezers

In de democratische staat is de belangenstrijd ingeperkt door de Grondwet. Het parlement besluit over wetgeving op basis van meerderheden. Sinds ruim een eeuw is het parlement verdeeld in hechte fracties, die in hun programmatische bedrijvigheid worden gesteund door politieke partijen. Men kan deze partijen opvatten als kringen k van burgers, die zich verenigen rond een gedeelde moraal U(k). Volgens de groepstheorie zijn zulke kringen het doelmatigst, wanneer zij hun macht delegeren aan een leider L(k). Tijdens de periodieke verkiezingen werven de leiders om de steun van het electoraat. De uitslag van de verkiezingen zet de kaders, waarbinnen een deel van de leiders een tijdelijke coalitie moet vormen ten einde tezamen de regering te steunen. De regering bepaalt het politieke beleid gedurende de periode, dat zij de macht heeft. Dit democratische proces kan worden gemodelleerd als een regelkring met terugkoppeling. Zie de figuur 1.

Kennelijk bestaat er een voortdurende spanning tussen de participatie van de burgers en de delegatie van de bevoegdheden naar hun leiders. De liberale grondrechten garanderen een aantal vrijheden aan de burgers. Daarnaast zijn er sociale grondrechten, die zorgen voor enige maatschappelijke gelijkheid, zodat alle burgers inderdaad gebruik kunnen maken van hun vrijheden. In dit model is de volksvertegenwoordiging de schakel tussen participatie en delegatie. Zij is voor haar informatievoorziening afhankelijk van signalen vanuit de maatschappij. Dit werpt enkele lastige vragen op. Bijvoorbeeld, welke democratische invulling moet worden gegeven aan de afweging van groepsbelangen? En welk beleid wordt ontwikkeld om de persoonlijke autonomie te bevorderen? Met andere woorden, worden alle burgers voldoende wilsbekwaam gemaakt? In hoeverre probeert de staat om zijn burgers te sturen via maatschappelijke vorming?

Evolutionair institutionalisme

De combinatie van participatie en delegatie impliceert, dat er geen sprake is van een onveranderlijke centrale Wil. De historische ontwikkeling van de maatschappij volgt een zeker pad. Dit wordt wel zeer duidelijk in politieke systemen, die de maatschappij ordenen en regelen via een democratische terugkoppeling. Daarom heeft de Gazet recent aandacht besteed aan het evolutionaire institutionalisme. Dit gaat uit van een psychologisch model, waarin elke kring een mentaal model hanteert. Tezamen zorgen de kringen voor een cognitieve structuur. Informele instituties garanderen, dat het maatschappelijke gedrag enigszins voorspelbaar is. Zij verlagen de transactie-kosten, die de burgers maken tijdens hun onderlinge uitruil. De figuur 1 laat zien, dat de informele instituties worden getoetst in een cyclisch proces, en daarom zijn onderworpen aan een continu leerproces. Er is innovatie, die wordt verspreid door imitatie.

Des al niettemin volstaan de informele instituties niet, met name niet in de massale moderne maatschappijen. Er zijn dermate veel verschillende kringen, dat de maatschappij pluralistisch is. Wegens de afnemende samenhang groeit de verleiding van opportunistisch gedrag. Dien ten gevolge heeft de moderne maatschappij behoefte aan allerlei formele instituties. Tezamen vormen zij de centrale staat van Hobbes. Vaak zijn die simpelweg de vastlegging van de informele instituties, zodat zij verzekerd zijn van een groot maatschappelijk draagvlak. Dankzij de wetgeving van de staat kan elke kring het naleven van contracten afdwingen. De pad-afhankelijke instituties zijn het resultaat van een machtsstrijd, gericht op het dienen van deelbelangen. Echter in een democratie mag men hopen, dat zij nochtans de maatschappelijke doelmatigheid steeds verbeteren. Dan deugt de functie U.

Zoals Hobbes al constateerde, verloopt het proces van politieke besluitvorming bepaald niet harmonieus. De psychologie bewijst, dat de kringen allerlei vooroordelen en stereotiepen hebben over elkaar. Zij zijn onvermijdelijk, omdat de verwerkingscapaciteit van het menselijke brein beperkt is. Helaas kunnen zij in ongunstige situaties opwekken tot vijandig gedrag. Des al niettemin groeit er althans in het westen een politiek systeem, het modernisme, dat redelijk succesvol is in de beteugeling van vijandschap. De sociologie kenmerkt het modernisme door individualisering, differentiatie, flexibilisering, rationalisering, en domesticering2. Dit zijn tendensen, die de noodzaak van dwang en geweld verminderen. Des al niettemin heeft ook het modernisme soms foutieve formele instituties opgericht.

Een treffend naoorlogs voorbeeld is de poging van de Nederlandse staat om publiek-rechtelijke bedrijfsorganen (afgekort PBO) op te leggen aan de maatschappij. Hoewel er van aanvang af veel verzet was tegen deze formele institutie, heeft pas na enkele decennia de staat deze ambitie laten varen! Het mislukken van de PBO heeft zeker bijgedragen aan de maatschappelijke verwarring, waaraan Nederland ten prooi viel vanaf de late jaren zestig. De PBO gedachte was een gedeeld mentaal model van de toenmalige rooms-katholieken en sociaal-democraten. Zij was vooral centraal ontworpen, een innovatie van bovenaf dus, zij het dat de collectieve arbeids-overeenkomst (CAO) een (bescheiden) voorloper is, die vrij natuurlijk ontstond uit de economische practijk. De PBO blijkt nodeloos beperkingen op te leggen aan de individualisering, differentiatie en flexibilisering. Kennelijk kunnen kringen inderdaad soms een ondeugdelijk mentaal model koesteren.

Sociaal-democratie

Als men het bestuurssysteem onderverdeelt in de staat, de markt, en de maatschappelijke kringen, dan kunnen daaruit drie ideologieën worden afgeleid: conservatisme, liberalisme, en de sociaal-democatie3. Sinds jaren onderzoekt de Gazet het mentale model van de sociaal-democratie. Zij pleit in essentie voor drie instituties, te weten de socialisatie van eigendom, de economische planning, en de collectieve beheersing van de investeringen. In de twintigste eeuw hebben de ervaringen uitgewezen, dat deze drie instituties ondeugdelijk zijn, althans in de rigoureuze gedaante, die de sociaal-democratie eraan geeft.

Kwalijk is, dat de sociaal-democratie de burgers oproept tot vijandschap tegen de leiding van het bedrijfsleven. Dit onrealistische stereotiepe had oorspronkelijk de gedaante van de klassenstrijd. De burgers zouden zich in een revolutionair proces moeten ontdoen van de heersende orde. Uiteraard weerspreekt deze historische breuk de inzichten van het evolutionaire institutionalisme4. Hoewel het paradigma van de klassenstrijd onhoudbaar is, heeft de sociaal-democratie het nooit helemaal kunnen afschudden. In de jaren zeventig liet Nieuw Links het herleven, onder de naam van polarisatie. In de jaren negentig was er een terugkeer naar het realisme. Maar in de loop van het nieuwe milennium is de sociaal-democratie opnieuw geradicaliseerd5. Daarom heeft uw columnist nu zijn aandacht verlegd.

Christen-democratie

Sinds ruim een jaar onderzoekt de Gazet ook de christen-democratie, die een belangrijke representant van het conservatisme is. Anders dan de sociaal-democratie vertrouwt de christen-democratie wèl op de heersende informele en formele instituties. Kenmerkend voor de christen-democratie is, dat zij traditioneel de kerk aanvaardt als de leider van de moraal (zeg, het gedeelde mentale model). Gods Wil bepaalt de gedaante van de doelfunctie. Met andere woorden, God is de soeverein, en niet het volk. Tenslotte verzoent de christelijke elite zich met de democratie, maar wil vasthouden aan een zekere aristocratie. De strijd om de waarheid inzake Gods Wil blijft in handen van de kerken. In het rooms-katholicisme is de Paus zelfs de wereldse vertegenwoordiger van Jezus. Het conservatisme ontstaat uit de opvatting, dat Gods Wil zichtbaar wordt in de geschiedenis.

Foto van stripverhaal door Peter van Straaten
Figuur 2: Lubbers, Steenkamp en Van Agt
   De kruistocht van Dries de Betonne
   door Peter van Straaten (1981, fragment)

Deze levensbeschouwing impliceert, dat de christen-democratie meer belang stelt in de moraal (de waarde-rationaliteit) dan in de doelmatigheid (instrumentele rationaliteit). Materialisme wordt gewantrouwd. Zij is overtuigd, dat tenslotte de hele bevolking zal worden bekeerd tot het christelijke gelijk (de kerstening). De rooms-katholieken en gereformeerden hebben deze ambitie ingevuld met het opbouwen van een hechte eigen kring, een zogenaamde zuil, ten einde de zending krachtig te organiseren. Echter een voorgaande column heeft aangetoond, dat in de loop van de twintigste eeuw het christendom zijn aanhang verliest. De zending was kansloos, waarna de zuil een in zichzelf gekeerde kring werd. De verbindingen met de buitenwereld waren zwak. Dien ten gevolge waren de zuilen slecht in staat tot innovatie. De terugkoppeling wordt afgeknepen.

De neergang van het christendom laat zien, dat zijn moraal onvoldoende aanspreekt. De christelijke antropologie (inzicht in de menselijke natuur) mist accuratesse6. Namelijk, zij verzet zich tegen het individualisme en de rationalisering. Al heeft de christen-democratie een beter mentaal model dan de sociaal-democratie, toch was haar afwijzing van het modernisme een doodlopende weg. Het vasthouden aan de herderlijke leiding van de kerk is onverenigbaar met het individualisme. Het veronachtzamen van de doel-rationaliteit verzwakt de maatschappelijke prestaties. De verzuiling botst met de differentiatie. In terugblik verbaast men zich over de zelftevredenheid, waarmee de zuilen zich opsloten in een isolement. Vermoedelijk zijn de zuilen te lang kunstmatig in stand gehouden. Intern is dan een grote druk tot verandering ontstaan. Dit tijdvak illustreert nogmaals, hoe instituties kunnen degenereren tot obstakels.

Pas in de late jaren vijftig gaan de zuilen schoorvoetend het eigen falen erkennen, zodat zij meer open worden voor andere denkbeelden. Deels zijn de kerken zelf de drijvende kracht bij de verlegging van het institutionele pad. Zodoende kunnen in de jaren zestig de rooms-katholieken (afgekort RK) en protestanten (PC) zich razendsnel verzoenen. Hun elite lanceert een nieuwe theologie, die de maatschappelijke actie belangrijker vindt dan de geloofsleer. De kerken worden werelds. Deze nieuwe boodschap wordt actief uitgedragen door de christelijke media7. In 1966 starten de protestants hervormden en gereformeerden het "Samen op weg" overleg. Dit ondermijnt de diversiteit in de confessionele politiek. Daarop gaat die noodgedwongen het evangelie reduceren tot een onverplichtende bron van inspiratie. Overigens veroorzaakt de verwarring onder de kerkelijke elite weer vervreemding bij haar traditionele achterban.

In Nederland valt de bijstelling van het christen-democratische model ongeveer samen met de oprichting van het Christen-Democratisch Appèl (afgekort CDA), in 19778. De opvatting van de Goddelijke soevereiniteit wordt opgegeven. Bij de voorbereiding van het CDA is de antwoord-filosofie ontwikkeld. Zij verlangt, dat het CDA beleid een "antwoord" geeft op het Evangelie9. Wie actief wil worden voor het CDA, moet het Evangelie aanvaarden als richtsnoer, maar hoeft het niet zelf aan te hangen. Aldus is God niet meer de onbetwiste soeverein. De kernbegrippen voor het jonge CDA zijn de gespreide verantwoordelijkheid, gerechtigheid, solidariteit en rentmeesterschap. Men herkent hierin het verleden van de christen-democratie: conservatisme, paternalisme, moralisme, personalisme en een gematigd internationalisme. Binnen de oecumene heeft vooral de RK Kerk traditioneel de ambitie van wereldreligie, meer dan de PC Kerk.

Aanvankelijk is de ideologische vernieuwing succesvol, want inderdaad remt de vorming van het CDA de neergang van de confessionele politiek af. Echter de vernieuwing is nu een continu proces, dat ten slotte toch het verlies niet stopt10. Dien ten gevolge loont de moeite om te onderzoeken in hoeverre haar vernieuwde beginselen tegemoet komen aan de eisen van deze tijd. Een boeiende vraag is nu hoe de moderne christelijke politicologen en politieke auteurs aankijken tegen de democratische opvattingen, en met name hoe zij zoeken naar de morele invulling van het algemeen belang, Uw columnist beperkt zich tot politieke denkers van de protestantse richting, omdat hij daarin het meest thuis is. Bovendien zorgt die inperking dat de hoeveelheid publicaties nog enigszins is te overzien. Er worden vijf politieke auteurs gepresenteerd, te weten H.M. de Lange, C. Huijsen, A. Rouvoet, J.P. Balkenende, en S. Buma11.


Harry de Lange

In de zonet genoemde rij van auteurs illustreren De Lange en Huijsen, dat men kerksen aantreft in het hele politieke spectrum. Namelijk, De Lange is socialist en Huijsen is sociaal liberaal. Zij worden hier besproken om de rek in het confessionele denken te verduidelijken. Voor de ideeën van De Lange wordt geput uit zijn boek De gestalte van een verantwoordelijke maatschappij (afgekort GVM)12. Hoewel De Lange zelf protestants is, behandelt zijn boek de opvattingen van de mondiale oecumene, zoals die is verwoord door de Wereldraad van Kerken. Sinds de jaren 20 van de twintigste eeuw publiceert deze Raad (en zijn voorgangers) elk decennium een rapport, waarin een visie wordt gegeven op de maatschappelijke ordening. Overigens focusseert vanaf de jaren 60 de Raad zijn bemoeienis meer op de Derde Wereld dan op het westen.

Van oudsher menen de kerken, dat de maatschappij wordt geordend via een natuurlijke ontwikkeling, onder toezicht van God. Daarom bemoeit het geloof zich niet met collectieven, wat impliceert dat religie louter persoonlijk wordt. Het liberalisme van de negentiende eeuw bevestigt deze houding. Echter in de loop van die eeuw betoogt de socialistische beweging met een toenemende kracht, dat alternatieve ordeningen denkbaar zijn. Daardoor verliezen de kerken aanhang, vooral onder het industrie-proletariaat, en zij proberen dit te bestrijden door zelf ideeën te lanceren met betrekking tot een christelijke ordening. Aldus gaan theologen zich intensief bezig houden met wereldse zaken, zoals de concrete inrichting van de economie13. De Wereldraad van Kerken vormt zelfs allerlei commissies, waarin theologen en wetenschappers tezamen invulling geven aan de theorie van de christelijke ordening (zie p.25 in GVM). De Lange is één van deze wetenschappers.

Systeembouwers moeten kunnen beschikken over een eigen antropologie (GVM p.242). Christenen vinden hun antropologie in de Bijbel, die immers de openbaring van God is. God heeft zijn zoon Jezus ten voorbeeld gesteld aan de mensheid (p.57). Dien ten gevolge baseert de christelijke antropologie vooral op Jezus en op diens naastenliefde (58). Helaas zorgt de eigenliefde, dat de mens steeds weer vervalt in zonde (p.63 en verder, 245). De herderlijke toeleiding naar het geloof is juist nodig om deze menselijke onvolkomenheid te bestrijden. De zonde leidt er toe, dat het maatschappelijke systeem zelf ondeugdelijk is geworden (88). De Wereldraad van Kerken klaagt, dat de tegenwoordige maatschappij te veel belemmeringen opwerpt voor de beleving van het geloof (dat wil zeggen, voor de individuele ontplooiing binnen de eigen groep) (GVM p.28, p.66 en verder, p.90). Individuen raken gedesoriënteerd, en verliezen de levenszin (236, 241).

Met name verwerpt de Raad in al zijn rapporten het heersende materialisme, dat ontaardt in winstbejag en commercie. De rapporten zien de oplossing in de wederkerige of maatschappelijke verantwoordelijkheid (GVM p.41, 235, 241). Dit is een bij uitstek christelijke norm, en een kenmerk van Gods Rijk. De mensen moeten elkaar vormen en opvoeden. De staat heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid, en moet een cultuurpolitiek ontwikkelen (238). Een dergelijke politiek rust de mensen toe voor hun maatschappelijke verantwoordelijkheid (92). Zie de kernvragen aan het begin van deze column. Dat wil zeggen, de kerken en hun leden moeten bij de politiek actief aandringen op een christelijke ordening. Dit is inderdaad een opvallende antropologie: de bevolking heeft in meerderheid een ondeugdelijke houding, en zij moet worden herboren door de kerkelijke interventie!

Zelfs betoogt De Lange, dat de kerken en hun leden de economische systeemfouten moeten aanwijzen (92)! Hij schrikt niet terug voor politieke propaganda, en wil de verantwoordelijkheid invullen met socialistische principes. Natuurlijk vindt hij, dat de christenen zich moeten inzetten voor de sociale zekerheid (49, 120). Hij is een warm voorstander van de gemengde economie (78). Met een beroep op de Amerikaanse econoom J.K. Galbraith wil hij meer geld besteden aan de publieke sector (p.104 en verder)14. Voorts wil hij de ongelijkheid van de inkomens-verdeling verder verminderen (109). En hij houdt vol dat de staat moet zorgen voor werkgelegenheid (125). Aldus definieert De Lange daadwerkelijk de christelijke variant van de transformatie W→U, met dien verstande, dat hij die gelijk stelt aan de sociaal-democratische politiek!


Coos Huijsen

De politicus Coos Huijsen had vooral betekenis als partij-ideoloog. Zijn loopbaan is opvallend. In de jaren 70 komt hij via de jeugdbeweging van de CHU in de Tweede Kamer voor die partij. Echter dan stapt hij over naar de PvdA, waar hij vooral actief is als publicist. De huidige paragraaf put inhoudelijk uit zijn boek De PvdA en het Von Münchhausen syndroom (afgekort VMS)15. Huijsen beschouwt zichzelf als een opvolger van de christelijke PvdA ideoloog W. Banning. Net zoals indertijd de CHU voelt Huijsen weinig voor politieke programma's (p.17, 134 in VMS). De PvdA moet haar profiel ontlenen aan een gezindheid, en aan een eigen moraal (p.47, 138). Volgens Huijsen zijn de cruciale waarden: gerechtigheid, vrijheid, verantwoordelijkheid, solidariteit en respect (p.49, 61, 76). Eigen initiatief en mondigheid zijn onmisbaar (33, 58).

Foto van grote zaal in Bentveld huis
Figuur 3: Grote zaal van Woodbrookers te Bentveld
   Conferentie-oord van de Arbeidersgemeenschap

De kern van Huijsen's filosofie is zijn afkeer van de zogenaamde massamens. De maatschappij wordt steeds grootschaliger, omdat zij daardoor economisch wint aan efficiëntie. Huijsen noemt dit het utiliteitsdenken (utilitarisme). Echter daarmee verzinken de individuen in de anonimiteit (36). Huijsen denkt, dat zij de complexiteit en informatie niet kunnen verwerken (38). Dat ontwortelt hen, omdat de mens enkel een eigen moraal kan ontwikkelen in kleine kringen16. Het utiliteitsdenken leidt tot consumentisme en commercie (14, 37), waarbij de massamedia de individuele consumptie dicteren (69). Aldus staat Huijsen ambivalent ten opzichte van de vooruitgang (16). Hij denkt, dat kleinschalige groepsvorming belangrijker kan zijn dan schaalvoordelen (109). Zelfs wordt Huijsen nu een groei-scepticus, die de consumptie wil afremmen (62, 64). Hij is in dit opzicht een voorloper van de politica Femke Halsema17.

Merkwaardiger wijze streeft Huijsen in de politiek naar twee grote politieke blokken, te weten progressieven en conservatieven. Kennelijk is hier de grootschaligheid geen probleem. Net als Banning omarmt hij de naoorlogse Doorbraak. De progressieven willen de maatschappij humaniseren door het personalisme te stimuleren. De zingeving moet vooral komen van de religie, de kunst en de wetenschappen (30, 70). Daarbij wil Huijsen staatsinterventies beperken (42, 59), want zij passen slecht bij de mondigheid en de wederkerige verantwoordelijkheid. De staat is enkel een stimulator en regulator (86). In die zin sluit de filosofie goed aan bij de CHU van weleer, het radicale midden, of bij het sociaal liberalisme.

Uw columnist vindt de visie van Huijsen problematisch. Die formuleert een waarden-stelsel, maar onderbouwt dat niet met een geloofwaardige antropologie. Daarmee krijgt zijn mensbeeld trekken van een opgelegd dictaat, wat uiteraard botst met de eveneens bepleite mondigheid. Met name zou de burger zijn vrijheid als consument moeten inleveren, in ruil voor een cultuurbeleid. De kritiek op het utiliteitsdenken verliest aan kracht, nu dat denken populair wordt in de psychologie en de sociologie. Zie de rationele keuze leer. Bovendien zijn er tegenwoordig goede alternatieven voor de speculatieve moraal van Huijsen. Bijvoorbeeld toetst de maatschappelijke psychologie gedragsmodellen aan experimenten, en reikt aldus een realiteitsgetrouw mensbeeld aan18.


André Rouvoet

De politicus André Rouvoet was partijleider van de gereformeerde Christen-Unie (afgekort CU), die zelf in 2000 is ontstaan uit een fusie van de splinterpartijen GPV en de RPF. Zijn visie is interessant, omdat de CU minder werelds is dan de CDA. Uw columnist put uit het boek Het hart van de zaak (afgekort Hz)19, dat helder de ambivalentie van de christen-democratie jegens de moderne staat uitdrukt. De CU wil het Koninkrijk Gods dienen. Dit omvat de universele waarheidsethiek, een ethisch pluralisme, tolerantie, het natuurlijke recht, en de bescherming van het leven (Hz p.46 en verder). De waarheid in de Bijbel is absoluut, en zij heeft een boven-individuele objectiviteit (p.72 en verder). Er is vrijheid in verantwoordelijkheid. Gerechtigheid en rentmeesterschap zijn belangrijker dan doelmatigheid (183). Barmhartigheid en naastenliefde gaan dieper dan solidariteit, want zij omvatten dienstbaarheid en opoffering (102)20.

Rouvoet analyseert nu de transformatie W→U. Hij verzet zich tegen het denken van de Verlichting, dat de waarheid relativeert, en de deur opent voor de dictatuur van de meerderheid (p.46 en verder, 206). De hedendaagse burgers zijn niet bijster mondig, want zij reageren impulsief (p.125 en verder). Daarom verwerpt Rouvoet de directe democratie (114), en wil hij een sterk moreel leiderschap, dat vertrouwen opwekt en samenbindt (125, 143)21. Politici moeten getuigen. Zulke leiders geven de richting aan, en hebben gezag. Als er nieuwe leiders opstaan, dan kan de maatschappelijke verantwoordelijkheid terug worden gegeven aan de kerk, het bedrijf en de familie (20-21, 180). De vorming vindt plaats in het gezin, de school en de kerk (97). De staat moet terugtreden. De burgers moeten meer zelf betalen, zodat de belastingen omlaag kunnen (23). Her en der in zijn boek klaagt Rouvoet over de subsidie-verslaving22.

Ogenschijnlijk sluit dit pleidooi aan bij de sociaal-democratische beweging van het radicale midden, die waarde hecht aan de samen-redzaamheid. Echter waar het radicale midden meer doelmatigheid verwacht van het particuliere initiatief, alsmede een persoonlijke ontplooiing, hoopt Rouvoet dat het een stimulans is van het morele debat. Hij wil voorkomen, net zoals De Lange, dat individuen geestelijk verdwalen in de anonimiteit. Maar zijn remedie vertoont een gelijkenis met het gereformeerde dogma van Abraham Kuijper, en daarvan mag worden gesteld, dat het intussen toch echt is achterhaald door betere inzichten.


Jan Peter Balkenende

De huidige paragraaf baseert op het boek Anders en beter (afgekort Ab) van J.P. Balkenende23. Na de zakelijke links-liberale kabinetten Paars I en II pleit Balkenende voor een terugkeer van de moraal in het staatsbeleid (Ab p.16, 52, 116, 120). Een moraal is onmisbaar voor het behoud van de rechtsstaat en zijn grondwet (Ab p.60, 121). Balkenende gaat uit van de CDA moraal, en probeert die te vertalen in een politiek beleid. Hij benadrukt, dat de individuele vrijheid (autonomie) moet samengaan met verantwoordelijkheid (verplichtingen). De naastenliefde en solidariteit in leefverbanden hebben een eigen waarde (p.69, 118). Daarom vindt hij, dat het beleid van de staat moet zijn gericht op huishoudens, en niet op individuele zelfstandigheid (26, 70).

Foto van spotprent van Opland (Volkskrant)
Figuur 4: Andriessen, Kruisinga en Aantjes
   Spotprent van Opland
   (1977, fragment Volkskrant)

Voorts beroept Balkenende zich op het beginsel van de gespreide verantwoordelijkheid. Hij wil dat het maatschappelijk middenveld belangrijker wordt, ten koste van de markt en de staat. Dit voorstel impliceert een verandering in de maatschappelijke ordening (104). Het doel is om de eigen verantwoordelijkheid en het private initiatief te prikkelen (27, 106). Dit is de intussen vertrouwde soevereiniteit in eigen kring (57), maar Balkenende geeft de voorkeur aan de term "maatschappelijk ondernemen". Het moet gepaard gaan met deregulering, waarbij de financiering van staatswege wordt verminderd. De kosten van de maatschappelijke ondernemingen moeten worden betaald door hun klanten, bijvoorbeeld via kostendekkende premies (90, 96, 107). Zulke ondernemingen kunnen actief zijn op de traditionele beleidsvelden, zoals de verzekeringen, huisvesting, zorg, omroep, en onderwijs (27, 57)

Voorstellen zoals een collectieve moraal en maatschappelijk ondernemen zijn verwant aan het communitarisme. Balkenende erkent dat zelf (Ab p.25). Inderdaad doet het geseculariseerde moralisme van het CDA denken aan het Ik & Wij model van de communitarist A. Etzioni. In Anders en beter wordt geen verband gelegd met het christendom24. Elders doet hij dat wel, en komt tot ambivalente uitspraken. In 2000 stelt Balkenende, dat het consumentisme en materialisme slecht verenigbaar zijn met het dienen van God. Hij omarmt het Rijnland model, dat is gebouwd op de christelijk-sociale beginselen. Hij verwerpt daar het Angelsaksische model, dat is gericht op winstbejag. De kerken blijven nodig als een waardevolle bron van de collectieve moraal25. Nochtans hecht Balkenende wel aan concurrerend ondernemerschap. Bijvoorbeeld beschrijft hij innovatie als de mentaliteit om te willen excelleren en winnen26.


Sybrand Buma

Momenteel is de politicus Sybrand Buma de CDA leider, en daarom is ook zijn visie belangwekkend. Uw columnist put uit diens boek Tegen het cynisme27 (afgekort Thc). Buma deelt niet de sterk evangelisch geïnspireerde overtuiging van voorgaande generaties. Hij ziet het geloof simpelweg als het besef van een hogere werkelijkheid (Thc p.113). Naastenliefde is een leefstijl van onbaatzuchtigheid (p.101). Buma stelt, dat tegenwoordig de individuele rechten zijn gaan domineren over de plichten (p.74, 157, 196). De verzorgingsstaat stimuleert egocentrisme, ondermijnt de verantwoordelijkheid, en smoort het persoonlijk initiatief (p.146-147)28. Deze misstand is mede gegroeid door de New Left, die het cultuur-relativisme hebben gepropageerd (203, 211). Daarom wil Buma zich inzetten voor een bindende moraal, die het vertrouwen terugbrengt in de maatschappij. Burgers moeten zich wederzijds verantwoordelijk voelen.

Daarvoor is het nodig, dat de maatschappelijke kringen meer ruimte krijgen ten opzichte van de individu of de staat (78, 145). Het gezin is cruciaal, omdat de kernwaarden worden overgedragen door opvoeding in de eigen kring (73). Om dezelfde reden voelen familiebedrijven zich vaak maatschappelijk verantwoordelijk (81)29. Ook de kerken blijven onmisbaar (71). Het CDA vertaalt dit als de gespreide verantwoordelijkheid. Evenmin als Rouvoet streeft Buma naar doelmatigheid van de maatschappelijke kringen. Integendeel, de staat is daarin te ver doorgeschoten (216). Buma wil de traditie en de moraal bevorderen ten koste van de individualisering en de wedijver (223). Autonomie kan niet zonder harmonie. De lezer merkt, dat de CDA ideologie niet wezenlijk is veranderd sinds Balkenende.


Evaluatie

De christen-democratie heeft geen deugdelijke antropologie (mensbeeld), maar des ondanks heeft zij de pretentie om als enige de waarheid te kennen. Kenmerkend is het beroep op naastenliefde, dat nogal een versimpeling is van de menselijke natuur. De zonde wordt bestreden via bovennatuurlijke geboden (waarde-rationaliteit), die verder gaan dan enkel de mensenrechten. De individualisering wordt gewantrouwd, voor zover zij leidt tot utiliteitsdenken en hedonisme (doel-rationaliteit). Dit zou zondig zijn. Aangezien de christelijke moraal moet worden opgelegd aan het volk als een dictaat, neigt de christen-democratie naar paternalisme. Zij wil een herderlijke leiding. Dit is nog steeds zo, al heeft zij intussen Gods Koninkrijk en Wil afgelegd als leidende doelen. In deze seculiere vorm vertegenwoordigt de christen-democratie het communitarisme.

De christen-democratie pleit voor de autonome maatschappelijke kringen, aangezien daar de naastenliefde vorm moet krijgen. Dat wil zeggen, zij zet in op het behoud van instituties, vooral diegenen die leiden tot wederkerigheid en tot verplichtingen. Zulke instituties hebben een waarde op zich, en hoeven daarom niet efficiënt te zijn. Doelmatigheid is niet een leidende waarde. Sterker nog, materialisme en wedijver geven blijk van ongewenst utiliteitsdenken. Kennelijk is het confessionalisme niet bijster alert op maatschappelijke stagnatie, zoals trouwens duidelijk werd in de Europese Middeleeuwen. De autonome kringen worden gewoonlijk gesticht door de maatschappelijke elite, die daarmee haar macht nog kan vergroten. Dus hoewel de christen-democratie een meer solide gedachtengoed heeft dan de sociaal-democratie (die is verzand in het klassendenken), wekt ook zij een gevoel van onbehagen.

  1. Een beknopte beschrijving van dit gedachtengoed is te vinden in hoofdstuk 6 van Ontwikkeling van het democratisch denken (1987, Bres B.V.) van L.J. Giebels. Uw columnist las het al 22 jaren terug. Onlangs werd de terugval in de oorlog van allen tegen allen weer pijnlijk zichtbaar in onder andere Irak, Libië en Syrië. Voor Hobbes is elke orde beter dan louter anarchie, zelfs de dictatuur. Tegenwoordig analyseert met systemen liever in termen van netwerken of kringen. De almacht van de staat wordt gerelativeerd. Daarmee wordt de staat zelf ingebed in de maatschappij. Er is sprake van een regelkring. Zie het vervolg van de column. (terug)
  2. Zie Paradoxen van modernisering (1993, Dick Coutinho BV) van H. van der Loo en W. van Reijen. Uw columnist las dit boek 23 jaren terug. (terug)
  3. Zie Politische Ökonomie des Sozialstaats (2009, Verlag Westfälisches Dampfboot) van H. Ganßmann. (terug)
  4. Kennelijk is het evolutionaire institutionalisme anti-revolutionair. Het zou interessant zijn om te weten hoe het denkt over de schok therapie, die na 1992 is toegepast bij de systeemverandering van de voormalige Leninistische staten in Oost-Europa. Wellicht zal de Gazet hieraan ooit een column wijden. (terug)
  5. Men kijke slechts naar de hedendaagse sociaal-democratie in Nederland, Engeland en Frankrijk. Een markant voorbeeld is het boek Makke schapen (2012, Uitgeverij Bert Bakker) van P. Kalma. Kalma pleit onomwonden voor de terugkeer naar de polarisatie! Dit boek was weliswaar geen commercieel succes, maar heeft waarschijnlijk toch invloed gehad onder de Nederlandse sociaal-democraten. (terug)
  6. De theoloog W. Banning benadrukt op p.8 en verder van Inleiding tot de sociale ethiek (1949, Servire) de noodzaak, dat de religie verenigbaar moet zijn met de sociologische en antropologische kennis. In beginsel legt de persoon van Jezus normatief de christelijke antropologie vast. Uw columnist tekent aan, dat hierbij de mystiek veel speelruimte laat. Bijvoorbeeld, Jezus zegt: "Meent niet, dat ik gekomen breng om vrede te brengen op aarde; ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard. (...) Die vader of moeder lief heeft boven mij, is mijns niet waardig" (Mattheüs 10:34, 37). En ook, in de roemruchte Bergrede: "Zegent degenen die u vervloeken en bidt voor degenen die u geweld doen. Degene die u aan de wang slaat, biedt u ook de andere" (Lucas 6:28, 29). Men vraagt zich af, waarom de billijkheid en wederkerigheid hier worden opgegeven. Wordt hier de tit-for-tat (lik-op-stuk) strategie aangeraden voor het repeterende spel van de gevangenen (prisoner's dilemma)? (terug)
  7. Zie p.277 en p.293 in Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie (2008, uitgeverij Boom) van M. ten Hooven en R. de Jong. Kennelijk is voor de RK Kerk het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) een ingrijpende koerswijziging. Het is onthutsend om te lezen hoe allerlei vast verankerde waarden worden losgelaten. Tevens illustreert het hoe de instituties zichzelf kunnen overleven door starheid. Er groeit een heuse omwenteling. De lange periode van heimelijk verval heeft de kerkelijke elite gedemoraliseerd. De predikanten konden kennelijk de onstuitbare inkrimping van hun eigen gemeenten niet meer verdragen, en zij besluit nu tot de "vlucht naar voren". Allerlei mantelorganisaties gaan hun eigen weg in een poging om te overleven. Alom heerst het gevoel, dat de tijdgeest onomkeerbaar is (p.299). Op p.33 en p.176 in Geloven in macht wordt de toenmalige sfeer in de confessionele partijen een identiteitscrisis genoemd. (terug)
  8. Uw columnist is geen kenner van deze gecompliceerde religieuze convergentie, omdat zij niet echt zijn ding is. Een beknopte beschrijving is te vinden in hoofdstuk 2 van Geloven in macht (1993, Het Spinhuis) onder redactie van K. van Kersbergen, P. Lucardie en H.-M. ten Napel. Dit boek lijdt enigszins onder de merkbaar linkse vooringenomenheid bij een deel van de auteurs. Wat uitgebreider is hoofdstuk 12 in Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie. (terug)
  9. Zie p.302 in Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie. Op p.305 wordt vermeld, dat er even een debat is, of het Oude Testament van de Bijbel nog wel kan dienen als richtsnoer voor het CDA. Zie voorts p.40 in Geloven in macht. Uw columnist mist het inzicht om dit theologische debat te kunnen verklaren. Enig zoeken op internet doet vermoeden, dat de testamenten verschillen in de doelgroep, te weten enkel het Joodse volk en de hele wereldbevolking. Dit aspect wordt uitgediept in het boek Galatiërs van het Nieuwe Testament. Een enkel citaat (3:24-26): "Zoo dan, de wet [OT] is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden; maar als het geloof gekomen is [NT], zoo zijn wij niet meer onder de tuchtmeester. Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Jezus Christus". (terug)
  10. Dit is een lastig punt. In hoofdstuk 1 van Geloven in macht wordt gesuggereerd, dat de christen-democratie ideologisch achterhaald is. In hoofdstuk 4 wordt beweerd, dat het CDA ideologisch een catch-all partij is. Dat wil zeggen, zij zou bewust de brede middenklasse als doelgroep kiezen. Bovendien wordt het voortbestaan van het CDA nu sterk bepaald door het charisma van diens partijleider (p.251). Daarentegen wordt op p.321 van Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie gesteld, dat het CDA zich heeft gestabiliseerd. Trouwens, in Duitsland handhaaft de christen-democratische combinatie CDU/CSU zich schijnbaar moeiteloos. Maar sinds het verschijnen van het CHU boek is het CDA weer ruimschoots gehalveerd. (terug)
  11. Het politieke cabaret geeft een gevoel van het maatschappelijke sentiment in een bepaald tijdvak. In 1973 plaagt de populaire cabaretier Wim Kan in zijn Oudejaars-conference de RK Kerk, die in verwarring verkeert: "Zo een bisschop Gijsen is op het verkeerd moment gekomen. Als wij moeten kiezen tussen monorail en metro, dan zegt hij: paardentram. De eerste dag al toen hij bisschop was, is hij voor zijn bed gaan staan, en zegt hij: Nou eerst die mijter af! Over twintig jaar heb je nog twee katholieken, Gijsen en zijn vrouw". In dat jaar is net het kabinet Biesheuvel gevallen, en daarmee verdwijnt de oude garde van confessionele politici. Kan grapt: "Schmelzer heeft gezegd, dat hij in zijn jeugd moest kiezen tussen de muziek en de politiek. Ik dacht nog: nou ... Nu zit hij bij Unilever, daar doet hij de voorwas". Twee nieuwe politieke sterren zijn Andriessen (KVP) en Aantjes (ARP). Kan vertelt: "Ik zag iemand in de auto linksaf slaan met zijn richtingaanwijzer naar rechts. Ik dacht, dat is Andriessen. En hij was het inderdaad, maar Aantjes zat achter het stuur". En over Aantjes: "Hij heeft van die enge beeldspraken. Het hete hangijzer van de abortus moest in de ijskast. Dan kun je je ijskast weggooien". Over Andriessen: "Hij wil weinig zeggen. Je kan er geen touw aan vastknopen. Ik mis bij hem de ondertitels. En hij is zo voorzichtig. Het is net een slak in de bocht". Bij de CHU is Kruisinga de opvolger van leider Tilanus. Kan zegt: "Hij is een strenge man. Hij gaat niet in zee met de ARP en niet met de KVP. Maar hij gaat wel zelf zwemmen in zee, ondanks de vervuiling. Hij zegt, dat is niet erg, als ik er maar tot mijn kruis in ga". En over de verkiezingen van 1973: "Er zijn stemmen van de KVP naar de VVD gegaan. Van de Lieve Heer naar de jongeheer [Wiegel]". In het nieuwe kabinet is Lubbers een nieuwkomer: "Die gaat over Economische Zaken, die gaat over de electrische stroom. Ons stroomkoninkje".
    Vanaf de jaren 70 neemt de cabaretier Seth Gaaikema geleidelijk de conferences in de feestdagen over van Wim Kan. Hij verkiest de sfeerschets boven humor. In 1977 spot hij: "Het leven is heel simpel slechts, bloot is links en God is rechts". En: "Zeven zuiltjes zoeken zieltjes - zachtjes zeurend naar de zin - VPRO wil rode kieltjes - EO als het kan geen homofieltjes - en de rest er tussenin". In 1982 over Van Agt: "Sire Dries, sire Dries. Ik zal mijzelf wel handhaven, dat was zijn devies". Over Lubbers: "Hoewel er geen Dries is, blijft er toch de crisis, met Ruud die in rampen voorspellen precies is". In 1984: "Luister naar de taal van deze Lubbers. Dat zijn geen woorden, maar moerasgas blubbers, met woorden draaiend om de kernraket. Waarom zegt hij niet simpel: ze worden toch gezet". En: "Ruud heeft mooi lullen, ik vlieg tegen de muren. Hij behandelt mijn werkloosheid in zijn overuren". In 1985: "En Onno Ruding [minister van financiën]. Onno, hoe je de naam ook begint, van voren of van achteren, het begint altijd met een nul". In 1986 over de RPF: "Naaktstrand mag, maar alleen met zwarte kousen". In 1990: "Ga nooit zuipen met Lubbers, dan leg je het altijd af. Wie met Lubbers aan tafel zuipt, sorry, die krijgt straf".
    In de jaren 70 wordt de cabaretier Freek de Jonge een icoon van mondigheid, door zijn clowneske en confronterende stijl. Hij is populair, vooral in linkse kringen, en treedt vaak op bij de VPRO (wat goed uitkomt, want zijn vader is predikant!). In 2003 analyseert hij egoïsme in de politiek: "Een CDA-er is een christen-egoïst, die op zondag nog wel eens een daklozenkrant wil ruilen voor een gezangenboek. Een CU-er zegt, de mens is een egoïst, want God heeft de mens naar zijn beeld geschapen, en wie de hemel boven zijn hoofd heeft is geen dakloze. De SGP-er is een egoïst met een vrouw, en zijn definitie van een dakloze is een vrouw zonder keuken". Volgens De Jonge heeft Balkenende gezegd: "Ik erger mij aan mensen die 's-avonds om tien uur niet meer de tram indurven". En De Jonge is dat met hem eens. Hij roept: "Wat zijn dat voor een schijtebakken, zeg? Ik vind dat er Melkert banen moeten komen om die mensen de tram in te jagen". In zijn conference van 2006 grapt De Jonge: "De Evangelische Omroep springt in [met opvoedings-adviezen]: Niet vloeken! Probeer het met slaan op te lossen". En: "Die Rouvoet, die gelooft nog steeds dat God de wereld in zes dagen heeft geschapen. Als je dat voor waar aanneemt, dan hoor je papier te prikken in het plantsoen". En: "CDA stemmers zijn net rokers. Ze weten dat het slecht voor ze is, maar ze doen het toch. Er zou eigenlijk een waarschuwing op Balkenende moeten staan: slecht voor uw potentie". (terug)
  12. Zie De gestalte van een verantwoordelijke maatschappij (1966, W. ten Have N.V.) van H.M. de Lange. Uw columnist kocht dit boek op de jaarlijkse bazar van de Marcuskerk. Helaas zal eind 2017 ook deze kerk worden opgeheven. De Lange heeft eerst gedurende decennia gewerkt voor het Centraal Planbureau. Daarna was hij directeur van diverse academische instituten. Tijdens de periode van de naoorlogse Doorbraak werd hij lid van de PvdA, en is daarna actief gebleven in die partij. Dit boek laat zien, dat De Lange als socialist een belangrijke rol wil geven aan de staat. Hij steunt het standpunt van zijn voormalige baas Jan Tinbergen, die pleit voor planning op het macro-niveau. Indertijd is zulk beleid op het toppunt van zijn populariteit. Kort daarna zullen de matige ervaringen met zulke planning het enthousiasme doen afnemen.
    Overigens is De Lange niet de meest linkse onder de kerksen. Want in de jaren 60 splitst zich de PPR af van de KVP, en die probeert vervolgens om de PvdA links te passeren. Uiteindelijk is die partij opgegaan in Groen Links. (terug)
  13. Natuurlijk zijn er altijd afzonderlijke theologen geweest, die wetenschappelijk onderzoek deden. En oorspronkelijk nemen wereldse wetenschappers God op in hun theorieën. In de negentiende eeuw neemt de wetenschap zo een vlucht, dat de kerk moet "professionaliseren". De samenwerking met wetenschappers wordt intensiever, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de oprichting in 1880 van de Vrije Universiteit te Amsterdam. (terug)
  14. Zie The affluent society (1999, Penguin Books) van J.K. Galbraith. Die auteur is inderdaad gezaghebbend, en indertijd gold dit boek als een klassieker. Nochtans is zijn denken controversieel, met name omdat sociaal-democraten zijn pleidooi voor publieke bestedingen op extreme en rigoureuze wijze wilden uitvoeren. Zie bijvoorbeeld het beleid van het kabinet Den Uyl. (terug)
  15. Zie De PvdA en het Von Münchhausen syndroom (1990, Uitgeverij J.H. Gottmer/H.J.W. Becht bv) van C. Huijsen. Uw columnist las dit boek in 2003, het jaar waarin hij PvdA lid werd. Het boek is gekocht bij de linkse boekhandel De rooie rat te Utrecht, die in 2015 failliet ging (hoewel Utrecht toch een "linkse" stad is). Van deze boekhandel en auteur komt eveneens Nog is links niet verloren (1982, De Haan). In dit boek worden al de contouren zichtbaar van de visie, die wordt bepleit in De PvdA en het Von Münchhausen syndroom. Echter in 1982 heeft Huijsen zich nog niet losgemaakt van de PvdA als actiepartij, waardoor Nog is links niet verloren wat onevenwichtig is. Bijvoorbeeld keurt hij op p.76 het illegaal "kraken" van huizen goed, omdat de staat onvoldoende woningen zou hebben gebouwd. Op p.77 poneert hij de stelling: "Amsterdam is een stad met een jeugd, die intuïtief aanvoelt wat er nationaal en internationaal leeft", maar op p.79: "De jeugd is emotioneel ondervoed". En op p.81: "Is het een wonder dat de bestaande rechtsorde [voor de jeugd] de belichaming is geworden van zinloosheid?" Dit soort argumenten ondermijnt zijn pleidooi voor de moraal.
    In het boek Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie (2008, uitgeverij Boom) van M. ten Hooven en R. de Jong wordt beschreven hoe Huijsen als voorzitter van de CHJO (jongeren) probeert om de CHU organisatorisch te vernieuwen. Bovendien behandelt dit boek zijn bezigheden als voorzitter van de CHU afdeling Delft. Indertijd pleit Huijsen voor een rigoureuze omwenteling in de CHU, ongetwijfeld omdat hij zag hoezeer zij was achterhaald. Zijn pogingen waren weinig succesvol. Daarom sluit uw columnist niet uit, dat Huijsen hierdoor feitelijk de neergang van de CHU heeft versneld. In 1977 stapt Huijsen over naar de PvdA. Daar is hij onder andere redacteur van het partijblad. Bovendien wordt hij voorzitter van de arbeiders-gemeenschap van de Woodbrookers. Indertijd leidt die gemeenschap al een kwijnend bestaan. In 1995 gaat zij op in De Rode Hoed te Amsterdam, wat feitelijk neerkomt op een liquidatie. (terug)
  16. Tegenwoordig zegt men, dat individuen een mentaal model, heuristieken en routines moeten kunnen ontwikkelen, ten einde de eigen leefwereld overzichtelijk te houden. Dit thema wordt onderzocht in de gedrags-economie. (terug)
  17. De ideeën van Huijsen zijn lastig te plaatsen in enigerlei maatschappelijke beweging. Zijn afwijzing van het politieke programma en zijn voorkeur voor de gezindheid herinneren aan de CHU. Echter de nadruk op mondigheid botst met het paternalisme van de CHU, en is kennelijk overgenomen van de New Left. De verwerping van materialisme is een mix van het CHU denken en de milieu-beweging in de jaren 70. (terug)
  18. Deze kanttekeningen verdienen enige aanvulling. Mondigheid blijkt op gespannen voet te staan met respect. Zelfs wordt wel beweerd, dat respect helemaal niet past bij botsende meningen. Het groei-scepticisme miskent, dat mensen wel degelijk gelukkiger worden van een stijgende welvaart. En het utiliteits-denken is realistischer geworden, nu de nutstheorie zelf rekening gaat houden met normen zoals wederkerigheid en billijkheid. Wel moet worden aangetekend, dat sommigen het utilitarisme binnen de sociologie beschouwen als een "economisch imperialisme". (terug)
  19. Zie Het hart van de zaak (2006, Uitgeverij Bert Bakker) van A. Rouvoet. Uw columnist las het boek tien jaren terug, ten einde de positie van de CU in het kabinet Balkenende IV te begrijpen. De eerste teksten van deze bundel dateren nog uit de tijd, toen Rouvoet actief was in de RPF. Deze partij bevond zich rechts in het politieke spectrum. De CU is lastig te plaatsen, althans voor uw columnist, maar is onmiskenbaar naar links verschoven. (terug)
  20. De hedendaagse georganiseerde solidariteit is door de socioloof Durkheim een organische solidariteit genoemd. Rouvoet wil haar mechanisch maken, dat wil zeggen, baserend op persoonlijke verplichtingen. (terug)
  21. Aldus is Rouvoet vijandig jegens D66, de partij die bij uitstek het denken van de Verlichting vertegenwoordigt. Indertijd was dit aspect een verrassing voor uw columnist, zelf ooit een lid van D66. Men herkent bij Rouvoet de opvatting van de CHU. (terug)
  22. Deze opvatting sluit aan bij die van I.A. Diepenhorst. Maar op p.135 in Het hart van de zaak klaagt Rouvoet, dat de subsidies voor de christelijke jeugdorganisaties worden verminderd! Men ziet hier weer de ambivalentie, die ook bij Diepenhorst zo opvallend is. (terug)
  23. Zie Anders en beter (2002, Uitgeverij Aspekt) van J.P. Balkenende. De CDA politicus Balkenende was premier van 2003 tot 2010. Evenals Jelle Zijlstra is Balkenende gereformeerd, en begint zijn loopbaan in de wetenschap. Daarom doet Anders en beter veel concrete voorstellen voor beleidsvernieuwing. Uw columnist analyseert vooral de passages over de moraal. Indien de tijd het toelaat, zal de Gazet later meer in detail ingaan op het concrete beleid van de Paarse kabinetten en op haar critici. (terug)
  24. Vermeldens waard aan Anders en beter is ook, dat Balkenende de voorkeur geeft aan CAO's boven arbeids-wetgeving (Ab p.119). Voorts is Balkenende behoudend inzake medisch-ethische kwesties, maar dat is minder relevant voor de huidige column. (terug)
  25. Zie De morele dimensie in de 21e eeuw en de verantwoordelijkheid van de kerk in de bundel Grasduinen in de nieuwe economie (2002, Uitgeverij De Vuurbaak) onder redactie van H.P. Koning. De citaten zijn te vinden op p.134, 136 en 138. Deze tekst van 9 pagina's geeft natuurlijk geen totaalbeeld van Balkenende's denken. Uw columnist heeft ook niet die ambitie. (terug)
  26. Zie p.105 in Aan de kiezer (2006, Uitgeverij Bert Bakker) van J.P. Balkenende. Hoewel dit boek goed leesbaar is, behoort het inhoudelijk tot borrelpraat. Op p.118 benadrukt hij nogmaals het belang van de kerken voor het morele debat. (terug)
  27. Zie Tegen het cynisme (2016, Uitgeverij Prometheus) van S. van Haersma Buma. Buma heeft een prettige en aansprekende stijl van schrijven. (terug)
  28. Men herkent hierin de opvatting van Balkenende. Zij klinkt dramatisch, maar heeft toch enige wetenschappelijke basis. Zo wijst de econoom Graafland op het uitdrijven van plichtsgevoel (crowding out). (terug)
  29. Dit argument van Buma is louter moreel. Het boek The economics of business enterprise (2002, Edgar Elgar Publishing, Inc.) van M. Ricketts draagt rationele argumenten aan. Zie paragraaf 4.5 aldaar. In familiebedrijven is vaak de leiding in handen van diverse personen, waardoor het leiden minder belastend wordt voor de individu. Bovendien zullen de leiders elkaar vertrouwen. De leiding zal de aandeelhouders niet misleiden, wanneer die haar familie is. Een logisch argument tegen familiebedrijven is, dat de leiding wordt geworven uit een beperkte groep mensen, die vaak niet zal excelleren qua talenten. (terug)