Rationaliteit in plan-prijzen

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 9 juni 2014

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

Een veel gehoorde kritiek op de plan-economie, en op staats-bedrijven, is dat er bij afwezigheid van de particuliere markt de prijs-vorming irrationeel wordt. Toch heeft de Poolse econoom Oskar Lange de kritiek al rond 1937 ontkracht. De huidige column schetst deze controverse. Bovendien wordt uitgelegd, hoe de prijs-vorming vorm krijgt in de voormalige Leninistische plan-economieën. De Leninistische prijs-formule gebruikt een intrigerende waarde-modificatie. Het plan omvat zowel de materiaal-stromen als de geld-stromen. De betreffende vak-literatuur wekt de indruk, dat het planmatige prijs-stelsel juist bij uitstek een rationeel karakter heeft.

Foto van DDR plakbiljet
Figuur 1: DDR plakbiljet

Product prijzen ontstaan niet op een natuurlijke wijze, maar zijn altijd het resultaat van menselijk geschipper en gesjacher. In de gangbare economische leer wordt wel gesteld, dat in het systeem van volkomen mededinging (concurrentie) de product-prijzen vanzelf worden gevormd uit het markt evenwicht. In de werkelijkheid van de particuliere markt evenwel treedt die toestand nooit op. In een economische sector overheerst namelijk hetzij het oligopolie, hetzij de monolistische concurrentie1. In het oligopolie treden enkele grote bedrijven op als de marktleiders, die tezamen de product prijs bepalen. Vroeger gebeurde dat openlijk, in een kartel of trust.

Tegenwoordig zijn die organisaties wettelijk verboden, zodat zij zijn vervangen door stilzwijgende afspraken tussen de marktleiders. In de monopolistische concurrentie bestaat de sector uit bedrijven met een vergelijkbaar product. Toch kunnen de bedrijven hun eigen product prijs bepalen, zij het binnen zekere markt-marges. Namelijk zij krijgen enige monopolie macht door zich te beperken tot deel-markten, en door hun product of reclame iets te differentiëren. Aldus is de prijsvorming altijd een proces van schipperen en sjacheren, ongeacht de sector.

Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken, dat de prijs-vorming nooit een zuiver rationeel en objectief proces is. Steeds is het prijs-stelsel vatbaar voor verbeteringen. De vraag dringt zich op, wat dan de zin is van ongereguleerde product prijzen. Voor de staat is het natuurlijk prettig, dat hij zich niet hoeft te bemoeien met de prijs-vorming. Er zijn geen ambtenaren nodig om de prijs-politiek te ontwerpen, en dat is een kosten-besparing. Toch is er ook een nadeel, namelijk dat daarmee de transparantie van de plan-economie wordt opgegeven. In een politieke democratie ziet dankzij het plan iedereen het geschipper van de prijs-vorming, terwijl dat in het kapitalisme is verwezen naar de achter-kamertjes.

Oskar Lange vermeldt in zijn artikel Zur ökonomischen Theorie des Sozialismus2 hoe de economen E. Barone en L. Mises het standpunt hebben verdedigd, dat de plan-economie fundamenteel niet in staat is om rationele product-prijzen voor te schrijven. Hun navolgers moesten toegeven, dat de prijs-vorming in de plan-economie theoretisch wèl mogelijk is. Echter F.A. von Hayek en L.C. Robbins (dezelfde die publiekelijk het bestaan van het cardinale nut heeft ontkent) beweren dan, dat de plan-vorming in de practijk een dermate gigantische inspanning vereist, dat een succes onvoorstelbaar is. De kritiek van Mises is bijvoorbeeld ook aangevoerd door de tegenstanders van de socialisatie-voorstellen van de SDAP.


De methode van decentrale plan-vorming volgens Lange

In deze paragraaf zal de plan-methode van Lange nogmaals worden uitgelegd. De methode is uitgelegd in een eerdere column, maar dat wordt hier volledigheids halve herhaald, in enigszins andere woorden. Lange gebruikt de veronderstellingen van het neoklassieke model van volkomen concurrentie, die de lezer kan terugvinden in de column over Pareto optimaliteit. Het doel is om zowel de consumenten-markten als de markten van productie-factoren in het optimale evenwicht te brengen. De staat kan deze beleids doelen realiseren simpelweg door het vast leggen en voorschrijven van alle product prijzen en alle factor beloningen in een al omvattend plan.

Beschouw allereerst de consumenten markten, genummerd i (i=1, ..., N). In het optimale evenwicht zijn de behoeften zo goed mogelijk bevredigd. Ten einde het evenwicht tot stand te brengen, moet het plan orgaan een schatting maken van de consumptieve behoeften, die er leven onder de staats onderdanen, en van de product prijzen pi die zij willen betalen. Uiteraard hoeft het plan-orgaan niet precies de behoefte van elke individu te kennen. Het volstaat om de bevolking te verdelen in allerlei categorieën en beroepen, en vervolgens de behoeften te bepalen van al die afzonderlijke groepen. De gevonden groeps gemiddelden worden normatieven genoemd.

De behoeften worden in kaart gebracht met behulp van opinie peilingen, gegevens van de detail handel, enzovoort. Bovendien is de staat vrij om paternalistisch bepaalde behoeften te stimuleren, indien hij dat wenselijk vindt voor de maatschappelijke ontwikkeling. Denk aan de gezonde levens wijze. De staat bepaalt in laatste instantie de behoeften, maar raadpleegt tevoren zijn onderdanen. In feite inventariseert het plan orgaan aldus de maatschappelijke grensnutten ∂ui/∂xi van de i producten, waarin ui het nut is en xi het aantal. Volgens de neoklassieke leer zullen de diverse markten in evenwicht komen, indien voor elk paar producten i en j de verhouding pi/pj van de product prijzen gelijk is aan de verhouding van de grensnutten. Aldus bepaalt het plan orgaan de N prijzen3.

Beschouw vervolgens de markten van productie factoren, genummerd k (k=1, ..., M). Het plan orgaan gaat na welke productie-technieken er worden toegepast in de diverse economische sectoren k. Immers daaruit zijn de productie-kosten te berekenen, die de beneden-grens vormen voor de product-prijs. Uiteraard hoeft niet elk bedrijf te worden onderzocht, maar kan er worden volstaan met de karakteristieken van bepaalde bedrijfs-typen. Elke sector k wordt gekenmerkt door zijn eigen normatieven voor de productie. De staat (of het plan-orgaan) heeft invloed op de productie-kosten, omdat hij zelf de prijzen wk van de productie-factoren voorschrijft.

Foto van ABF penning
Figuur 2: ABF penning

Het plan orgaan neemt aan, dat elk bedrijf i of elke sector i zijn winst maximaal maakt. Dat wil zeggen, elk bedrijf moet zorg dragen voor een kosten-dekkende exploitatie. Blijkens de neoklassieke leer is dat het geval, indien de waarde van het grens-product van een productie factor k gelijk is aan zijn beloning. Het grens-product wordt bepaald door de productie technieken, die de maatschappij hanteert. In formule is de neoklassieke eis pi × ∂xi/∂fk = wk, waarin fk het aantal eenheden van de factor k is. Deze formule laat zien, dat het plan orgaan de product prijzen en de factor beloningen gelijk tijdig moet berekenen. De totaal in de maatschappij beschikbare hoeveelheid van de factor k legt hier natuurlijk een beperking op aan de verdeling ervan over de sectoren.

Altijd zal de staat proberen om de economische groei te stimuleren. Reële economieën zijn dynamisch, en veranderlijk. Ook hier moet een afweging van behoeften worden gemaakt. Met name moet het plan-orgaan de accumulatie-voet voorschrijven. Immers die bepaalt de hoeveelheid investeringen in nieuwe productie middelen, en daarmee de economische structuur. Aldus wordt een afweging gemaakt tussen de welvaart van de huidige generatie, en de welvaart van toekomstige generaties.

Het aardige aan de zojuist beschreven methode van Oskar Lange is, dat het centrale plan orgaan niet allerlei ingewikkelde aanwijzingen hoeft te geven aan de bedrijven. De opgelegde product prijzen en factor beloningen zijn een voldoende aansturing. Dankzij deze informatie kiezen de bedrijven vanzelf voor de juiste productie hoeveelheid, mits althans zij kosten-dekkend werken. Inderdaad hebben de Leninistische plan-economieën in grote lijnen de aanbevelingen van Lange opgevolgd. Dat blijkt uit de eerdere column over prijs-vorming in de voormalige DDR, en ook de hier volgende paragrafen tonen dat aan.

Uiteraard is de zojuist geschetste methode louter theoretisch. Het spreekt voor zich, dat zelfs bij de beste voorbereiding van de plan-prijzen nog in een aantal sectoren de markt uit evenwicht zal zijn. Voor die situatie beveelt Lange de methode van uitproberen aan, waarbij het plan-orgaan probeert de markt te stabiliseren via kleine bijstellingen van de oorspronkelijke plan-prijzen. Het evenwicht zal nooit worden bereikt, maar het kan wel bevredigend worden benaderd. Inderdaad slaagden de Leninistische staten redelijk in de behoeften bevrediging van hun onderdanen, al werd soms ook bewust een aanbods-tekort in stand gehouden. De burgers behielden een redelijke vrijheid van consumptie en van de keuze van werk.


Prijsvorming in de voormalige Sovjet-Unie

Er worden hier twee publicaties geraadpleegd over de prijs-vorming in de Sovjet-Unie, te weten Die wissenschaftlichen Grundlagen der planmäßigen Preisbildung onder redactie van de Russische econoom V.P. Djatsjenko en De toekomst van de perestrojka van de Russische econoom A. Aganbegjan4. Het boek van Djatjsenko verscheen in 1968, toen de Sovjet-Unie bezig was met een economisch hervormings-programma om de bedrijfs-voering van de ondernemingen kosten-dekkend te maken. Het boek van Aganbegjan verscheen in 1989, toen hij nog een gezag hebbend adviseur was van president Gorbatsjov.

De prijs-vorming in de Sovjet-Unie verliep minder florisant dan in de DDR, waarvan verslag is gelegd in de voorgaande column over de plan-economie. In de Sovjet-Unie was de economie over het algemeen primitiever en minder goed georganiseerd dan in de DDR. Niet zelden is er sprake van misstanden en ontaarde toestanden, vooral in de Sovjet-republieken aan de periferie van de Unie. Een hele reeks griezel-verhalen van Aganbegjan geeft een schrikwekkend beeld van het plan-beleid, dat hij een bevel-systeem noemt. De lezer moge bedenken, dat vaak vergelijkbare problemen in de hoger ontwikkelde DDR tot een alleszins redelijke oplossing konden worden gebracht.

Het boek van Djatjsenko bevat een originele prijs-theorie. De geldwaarde S van de productie in de sector i met een fysieke omvang Qi wordt uitgedrukt in de formule

(1)     S = M + L + L × rL + K × rK + R × rR

De product-prijs is dan pi = S/Qi. In de formule 1 stelt M de materiaal kosten van de productie voor, en L is de loonsom. Tezamen vormen zij de productie kosten, of in de Leninistische terminologie de zelf-kosten. De resterende termen vormen de winst, of in de Leninistische terminologie het reine inkomen.

Het reine inkomen bestaat uit drie componenten, afkomstig van de productie factoren arbeid, kapitaal en grond. De grootheid K stelt de waarde van de kapitaal-goederen voor, waarmee het productie proces is gemechaniseerd. De grootheid R representeert de waarde van het benutte grond-oppervlak. De grootheden rL, rK en rR geven het rendement weer, dat wordt gehaald met behulp van de drie factoren. Doorgewinterde marxisten herkennen in de formule 1 een modificatie ten opzichte van de arbeids waarde. De winst componenten ten gevolge van kapitaal en grond zijn gangbaar, ook in de westerse economie. Maar de arbeids component is verrassend. Djatsjenko komt tot deze vondst, omdat hij meent dat de arbeids-productiviteit (afgekort a.p.) zal doorwerken in de voortgebrachte waarde5.

Foto van bord VEB BMK
Figuur 3: Bord VEB BMK

Naarmate de a.p. stijgt, zal in geval van een gelijk blijvende stuk-prijs de geldelijke opbrengst van de productie toenemen. Dat vergroot de winst, althans zolang de beloningen voor L, K en R niet wijzigen. Djatsjenko stelt zich de vraag welke factoren kunnen bijdragen aan de verhoging van de a.p. De a.p. is onafhankelijk van de materiaal kosten M. Evenwel bij de loonsom L kan een winst worden geboekt, namelijk door de organisatie te verbeteren. Kennelijk biedt de factor arbeid een kans op rendement, en is hij meer dan louter een kosten-post. Merk op, dat westerse leerboeken deze mogelijkheid negeren, omdat daarin wordt verondersteld, dat in geval van een stijgende a.p. de arbeiders en vakbonden een overeenkomstige stijging van de loonsom L zullen eisen.

Djatsjenko geeft een iets andere uitleg van rK en rR dan Lange. Bij Lange heeft elke productie factor k zijn eigen grens-productiviteit ∂xi/∂fk, en die bepaalt het bijbehorende rendement rk×fk. Dit is de typisch neoklassieke opvatting, dat de productiviteit voortkomt uit de factor zelf. Maar bij Djatsjenko brengen het kapitaal K en de grond R een rendement voort, doordat zij de productiviteit van de arbeid vergroten. De factor K staat voor de mechanisatie van de arbeid. En de factor R staat voor de vruchtbaarheid van de grond, die zorgt dat de arbeid leidt tot een rijke oogst.

Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen, dat de formule 1 van Djatsjenko inderdaad bruikbaar is, ook in het kapitalisme. Namelijk, de econoom Nils Fröhlich heeft statistisch aangetoond, dat voor de Duitse economie in 2004 de markt-prijzen even goed correleren met de arbeids-waarden als met de neo-ricardiaanse productie-prijzen6. Dit weerlegt de aanname van de neo-ricardiaanse theorie, dat de winst geheel wordt bepaald door een uniform kapitaal rendement rK (met rL=0). De aanname van de arbeidswaarde leer, dat het loon-rendement rL uniform is (met rK=0), deugt evenmin. De rendementen zijn allebei relevant voor de winst en dus voor de prijs-vorming. Sectoren met een relatief laag kapitaal rendement rK proberen dat te compenseren door de uitbuitings-graad rL van de arbeid te vergroten.

In de geschiedenis van de Sovjet-Unie hebben de producenten soms onvoldoende aandacht besteed aan de economische betekenis van de factor-rendementen. Het gevolg was een verspilling van de economische hulp-bronnen. Bijvoorbeeld vermeldt Aganbegjan in 1989, dat de Sovjet-Unie tweemaal zoveel staal produceert als de Verenigde Staten van Amerika (afgekort VSA), maar van dat staal veel minder machines en apparatuur maakt. En per kubieke meter hout maakt de Sovjet-Unie drie maal zo weinig producten als de VSA. Volgens Djatsjenko is vóór de prijs-hervorming van 1967 de Sovjet productie van kolen en ijzer-erts structureel verlies lijdend (respectievelijk -33% en -20%)7.

De rendementen rk zijn zo belangrijk, omdat zij laten zien in welke sectoren i de des betreffende productie factor k het beste kan worden ingezet. Het is cruciaal om in het oog te houden, dat er in de maatschappij altijd een schaarste aan productie factoren heerst. Zoals Oskar Lange laat zien, moet dat in de ideale situatie leiden tot uniforme factor rendementen en uniforme factor-beloningen. Echter de maatschappij is dermate complex, dat (zoals Fröhlich heeft aangetoond) in de kapitalistische werkelijkheid de factor rendementen nooit uniform worden over alle sectoren i.

Om te beginnen treden er per sector verschillende winstvoeten op vanwege de zogenaamde markt imperfecties. Met name is er nooit een vrije mobiliteit van het kapitaal tussen de diverse sectoren. Kapitaal kan niet zomaar worden weg gehaald uit een sector, omdat het vastligt in unieke outillage en onroerend goed. En de toetreding van nieuwe concurrenten in een sector is soms onmogelijk, omdat er kwantitatieve (financiële) drempels zijn voor het opzetten van een rendabele productie. Dit geldt uiteraard vooral, wanneer de gevestigde producenten profiteren van een grotere efficiëntie dankzij hun geduldig opgebouwde grote productie-schaal.

Bovendien is het econonomische stelsel in het moderne kapitalisme gemengd. Bijvoorbeeld hebben landen zoals Duitsland en Groot-Brittannië gedurende vele decennia de kolen-winning in stand gehouden vanwege de politiek-strategische belangen. Met name wilde men het energie aanbod divers houden, ten einde onafhankelijk te blijven van buitenlandse aanbieders. Bovendien is de sector een belangrijke bron van werkgelegenheid. Dit beleid is volgehouden ook toen de nationale kolen-winning niet meer concurrerend was op de wereldmarkt. Dit voorbeeld illustreert treffend, hoe allerlei maatschappelijke oorzaken en behoeften leiden tot per sector verschillende winstvoeten. Een ander voorbeeld is de subsidie-verlening aan het openbaar personen-vervoer, waaraan een maatschappelijk belang wordt toegekend. Er is dan sprake van externe effecten.

In de plan-economie ligt de situatie anders dan in het kapitalisme. Daar is geen "onzichtbare hand", die de prijzen heimelijk regelt in achter-kamertjes. Zo men wil, kan het plan orgaan uniforme factor rendementen voorschrijven voor de hele economische productie. Djatsjenko zet uiteen, hoe in de Sovjet-Unie daarvoor niet is gekozen, omdat die methode star zou zijn. Halverwege de zestiger jaren van de vorige eeuw is inderdaad een economische hervorming opgestart, inclusief een nieuw prijs-stelsel, maar haar primaire doel is om de bedrijfs-voering van alle producenten kosten-dekkend te maken. De bedrijven moeten leren om efficiënt te werken, en zo min mogelijk hulpbronnen te verspillen.

De ideologen van plan-economieën benadrukken altijd weer, dat de bedrijfs-directies zoveel mogelijk autonomie moet behouden. Immers zij dienen te zorgen voor de efficiënte en doelmatige productie. Zij zijn verantwoordelijk voor hun eigen boekhouding. Des al niettemin vereist het plan-stelsel, dat altijd het plan-orgaan het laatste woord heeft, en dus kan ingrijpen bij de bedrijfs-voering. Het plan-orgaan is een politiek lichaam, omdat het vorm moet geven aan de volks-wil. Daardoor is het plan-orgaan ingebed in het netwerk van politieke belangen groeperingen. Merk op, dat het veel geprezen algemeen belang nogal eens verloren gaat in het politieke machtsspel. Het algemeen belang is niet de optel-som van de deel-belangen.

In 1966 en 1967 zijn de industrie prijzen aangepast aan de werkelijke kosten. Dat is een ingewikkelde operatie, omdat de gebruiks-waarden van de producten moeten worden vergeleken. Immers volgens Oskar Lange moet er worden voldaan aan pi/pj = (∂ui/∂xi) / (∂uj/∂xj). Soms lukt dat niet, simpelweg omdat de behoeften i en j incommensurabel (onvergelijkbaar) zijn. Bovendien is de Sovjet-Unie dermate groot, dat het plan orgaan er voor kiest om de unie te verdelen in territoriale prijs-zones. In beginsel moeten de prijzen van één bepaald product in de diverse territoria onderling gekoppeld zijn via de transport-kosten.

Bij de prijs-hervorming moet worden voorkomen, dat sommige bedrijven zulke hoge grens-kosten krijgen, dat zij nimmer kosten-dekkend kunnen produceren. Bovendien kan de ontwikkeling van de a.p. van sector tot sector nogal verschillen, en dat leidt tot verschillende sectorale rendementen ri. Daarom stelt het plan orgaan eisen aan de factor rendementen rK, die voor elke sector anders zijn. Bijvoorbeeld moet de aardolie industrie, die zeer efficiënt energie kan leveren, een kapitaal rendement rK = 14.6% realiseren, terwijl daarnaast haar winst extra zwaar wordt belast. Voor de kolen-industrie is de eis verlaagd tot rK = 8%, ten einde haar aanbod concurrerend te houden op de energie markt. Djatsjenko noemt dit een verrekenings prijs. Voor de economie als geheel wordt een rentabiliteit van rK = 14.6% nagestreefd8.

Foto van vaan VEB Kombinat
Figuur 4: Vaan VEB Kombinat

Volgens Djatsjenko is een andere storend fenomeen, dat onroerend goed (fabriekshallen en dergelijke) een lagere rentabiliteit heeft dan machines en apparatuur. Toch zijn dit allebei kapitaal goederen, met waardes die worden geaggregeerd in K. Kortom, globaal wordt de methode van Oskar Lange toegepast, maar de maatschappelijke realiteit vereist voor de uitwerking enig geschipper en gesjacher. Het model van Lange is te star en simpel. In sommige gevallen worden ook na de hervorming de verlies lijdende bedrijven nog gesubsidieerd, maar enkel wanneer dat politiek onvermijdelijk is. Dankzij de formule 1 en het nieuwe stelsel van realistischere prijzen weet het plan orgaan wat de kosten zijn van dat geschipper.

De Leninistische economische wetenschap verschilt van haar westerse soort-genoot, doordat zij bij uitstek toepassings gericht is. Zij moet gedetailleerde kwantitatieve reken-methoden aanleveren ten behoeve van de plan-vorming. Daarom onderscheidt zij drie prijs-categorieën, voor respectievelijk de industrie, de groothandel en de consument, terwijl anderzijds de westerse modellen gewoonlijk slechts één product prijs hanteren. De industrie- en consumenten-prijs verschillen onder andere wegens de omzet- of verbruiks-belasting (zeg, de BTW). Prijzen worden op basis van wetenschappelijke studies vastgelegd in de meer-jaren plannen, en reageren niet onmiddellijk op het markt-gedrag. Daardoor is de plan-economie stabiel en voorspelbaar en hopelijk rationeel.

Nogmaals, het plan orgaan maakt zijn keuzes aan de hand van de eigen nuts-functie, waarin de belangen van de producenten en van de consumenten worden verzoend. Onder het centrale plan orgaan resorteren de vak-ministeries, die het centrale plan uitwerken voor hun eigen productie-sector. Het is vermeldens waard, dat deze structuur overeen komt met het ontwerp, dat de toenmalige Nederlandse partij SDAP heeft gemaakt voor de publiek-rechtelijke bedrijfs-organen. In het ontwerp overkoepelt de Centrale Econmische Raad alle sectoren, en delegeert zij bevoegdheden naar de Raden van Beheer. De invloed van de regering en van de ministeries is gegarandeerd via dwars-verbanden en dubbel-mandaten.

Volgens Aganbegjan is de prijs-hervorming van 1967 na ongeveer tien jaren vast gelopen in de bureaucratische tegenwerking. Vanaf 1985 wordt met de perestrojka onder president Gorbatsjov een nieuwe poging gedaan om de bedrijfs-voering van de ondernemingen kosten-dekkend te maken. Aganbegjan heeft het allemaal meegemaakt sinds de vijftiger jaren, en is daarbij kennelijk dermate gefrustreerd en getraumatiseerd geraakt, dat hij extreem liberale standpunten heeft ontwikkeld9. Daarom is in deze column terughoudend gebruik gemaakt van zijn argumentaties.

Volgens Aganbegjan zijn de hervormingen van 1964-1965 redelijk succesvol. De economie leeft op en het welvaarts peil neemt aanmerkelijk toe. De voedsel productie schiet met 4% of meer per jaar omhoog. Gedurende het vijfjaren plan 1965-1970 neemt de omvang van de consumptie goederen productie anderhalf maal toe. Jaarlijks verbetert de huisvestings situatie van zo een tien miljoen mensen. Net zoals Djatsjenko vermeldt Aganbegjan dat als belangrijkste indicatoren ter beoordeling van de bedrijfs-resultaten voortaan de omvang van de verkochte productie en de winst gelden (met andere woorden, de arbeids productiviteit)10.

Echter vijf jaren later, dus in 1970, keren de bevels-methoden terug. Aganbegjan noemt het een "bureaucratische manie van de centrale overheid en de branche ministeries"11. De zelfstandigheid en de kosten-dekking worden opgegeven. De aanleiding zou zijn, dat de lonen sneller zijn gestegen dan de arbeids productiviteit, en de regering wil dit niet bestrijden met een matigende loon-politiek. Als gevolg van de golf aan centrale richtlijnen neemt de economische groei weer af. In 1979-1982 is er zelfs negatieve groei. Het is moeilijk om in te schatten in hoeverre dit deel van Aganbegjan's betoog reëel is. Zelf vertelt hij hoe indertijd zijn analyse en verklaring voor de stagnatie is verworpen door premier Kosygin.

Ook Aganbegjan wil de subsidies verminderen. Rond 1989 verstrekt de staat nog altijd 13% van het totale overheids budget aan subsidies alleen al voor de meest noodzakelijke levens-middelen. Aganbegjan wil de subsidies afschaffen, maar moet tevens toegeven dat ze populair zijn onder de bevolking. Hij spreekt zelfs van een hetze in de pers, die (te?) veel ingezonden brieven zou plaatsen van zijn tegenstanders. Hij pleit niet voor meer rationele prijzen, maar voor een vrije prijs-vorming op particuliere markten. Een ander voorstel is het oprichten van een ongebonden groothandel voor kapitaal-goederen. Die moet het staats bevoorradings bureau vervangen, dat tot dusverre bemiddelt bij de vraag en het aanbod van de kapitaal-goederen. Want de gecentraliseerde distributie is het fundament van de bevel-economie, die hij wel vernietigen12.

  1. De twee markt vormen worden goed beschreven op bijvoorbeeld p.281 en verder in het uitstekende Nederlands talige leerboek Micro-economie (1996, Stenfert Kroese) van F.J. Dietz, W.J.M. Heijman, en E.P. Kroese.
  2. Zie p.259 en verder in Ökonomisch-theoretische Studien (1977, Europäische Verlagsanstalt) van O. Lange. Dit is een bundel van artikelen, waaronder een herdruk van Zur ökonomischen Theorie des Sozialismus.
  3. De afwegingen van het plan orgaan tussen de diverse gebruiks-waarden worden goed geïllustreerd door het model van Val'tuch voor het bepalen van het optimale economische groeipad.
  4. Zie Die wissenschaftlichen Grundlagen der planmäßigen Preisbildung (vertaling van 1971, Verlag Die Wirtschaft) van V.P. Djatsjenko (eind-redactie), P.S. Mstislavski, V.N. Shikov, en A.M. Matlin. Het boek is afkomstig uit de voorraad kelders van antiquariaat Helle Panke te Berlijn. En De toekomst van de perestrojka (1989, Anthos/Bos & Keuning N.V.) van A. Aganbegjan. Kort na de publicatie van dit boek verloor Aganbegjan zijn vooraanstaande positie als adviseur.
  5. Het Leninisme heeft de arbeids productiviteit altijd opgehemeld. Daarvoor is ook de cultuur gemobiliseerd, zoals blijkt uit het lied Das Mädel auf dem Traktor: Auf dem Traktor sitzt mein Mädel, / lächend, keck und gut gelaunt, / und sie rodet, pflügt und egget, / daß manch alter Bauer staunt. / Jeder Bursche in den Dörfern / möchte gern ihr Liebster sein, / doch das Mädel auf dem Traktor / liebt von Herzen mich allein. / Schief die Mütze auf dem Schopfe, / fröhlich pfeiffend wie an Star, / fährt mein Mädel auf die Äcker, / windzerzaust das blonde Haar. / Stolz auf ihrem Eisenpferde / führt sie die Brigade an, / zieht die Furchen durch die Felder, / wie es niemand besser kann.
  6. Zie p.233 en verder in Die Aktualität der Arbeitswert-theorie (2009, Metropolis Verlag) van N. Fröhlich.
  7. Zie p.121 in De toekomst van de perestrojka, en p.127 in Die wissenschaftlichen Grundlagen der planmäßigen Preisbildung.
  8. Zie p.152 in Die wissenschaftlichen Grundlagen der planmäßigen Preisbildung.
  9. Wie De toekomst van de perestrojka leest, ziet hoe de perestrojka het fundament legt voor het latere Russische roofdier kapitalisme. Leninisten missen een sterke ethiek of moraal, zoals de christen-democraten en de sociaal-democraten. Ze denken vooral in termen van rigoreuze ingrepen, die een omwenteling zouden moeten brengen in de productie-capaciteit. Het Sovjet loon-stelsel is traditioneel al gebouwd op bonussen, en omwille van de perestrojka doet Aganbegjan daar nog een schepje bovenop. Een voorbeeld op p.20: "Invoering van het nieuwe model op productie bedrijven, ressorterend onder het ministerie van Geologie van de USSR, leidde in een jaar tijd tot een verhoging van de arbeids productiviteiten met 25%. Het gemiddelde loon verdubbelde en uit alle cijfers bleek dat de kwaliteit van het werk, verricht door geologische instanties, met sprongen vooruit was gegaan. In bedrijven die vallen onder het ministerie van Electro-technische industrie is de arbeids productiviteit gedurende de eerste zes maanden van dit jaar verdubbeld". Kennelijk vindt Aganbegjan het prachtig, en negeert hij dat zo'n sprong vooruit niet geloofwaardig is. Kennelijk grijpen bepaalde productie-groepen de nieuwe economische vrijheid aan om zich razend snel te verrijken, via de manipulatie van de gegevens. En op p.32: (Terecht is er een herverdeling) "ten gunste van de sociale sector, zoals een aanvulling op het loonbudget in verband met een loons verhoging voor onderwijzers met gemiddeld 40% en voor werkers in de gezondheidszorg met 30%". Aganbegjan wil dat weer terug pakken door de huren te verhogen. Op p.82 pleit Aganbegjan voor productie-coöperaties, waarbij eventueel de arbeiders de aandelen bezitten. In het westen is deze organisatie-vorm al ruim een eeuw terug opgegeven, omdat zij onwerkbaar is. Op p.142 ziet Aganbegjan als een rol-model het Amerikaanse bedrijf van de beurs-speculant Joseph Ritchie. Dat zou succes boeken dankzij "goede samenwerking en collectieve arbeid met als tegenwicht individualisme en concurrentie binnen het collectief". De arbeids productiviteit zou er drie tot vijf maal zo hoog liggen als bij andere beurs-speculanten. Een andere vondst van Aganbegjan en de perestrojka zijn de zogenaamde collectieve contracten. Op p.133: "De fabriek draaide met verlies en leed een nogal kwijnend bestaan. Het arbeids-collectief stelde een contract op met het management. (...) De fabriek veranderde in een jaar tijd in een winst gevende onderneming. De arbeids productiviteit werd in een jaar tijd bijna anderhalf maal zo groot en het loon steeg met een derde". En weer voelt Aganbegjan geen nattigheid. Wel erkent hij op p.137 dat de contracten vaak de bedrijfs-risico's afwentelen op collectieven, die buiten het contract vallen. Ontluisterend is de opmerking (p.248): "De belangrijkste vijand van de economische hervorming is de bureaucratie als product van het bevel-systeem. (...) Deze tamelijk brede bureaucratische laag, bestaande uit partij-, staats- en economische organisaties, staat niet alleen in haar tegenwerking van de perestrojka". Aganbegjan heeft althans voor het moment een destructieve haat ontwikkeld tegen elke vorm van regulering. Uw columnist kan zich niet onttrekken aan de indruk, dat Aganbegjan - zelf het kind van een verknipte ideologie - bewust heeft gekozen voor de rol van kamikaze piloot.
  10. Zie p.186 en p.213 in De toekomst van de perestrojka.
  11. De politiek en het bestuur zijn logische mikpunten van frustratie. Evenzo dicht de Oost-Duitse zanger Wolf Biermann in Aah-ja!: Nach seinem Posten schreit - und wie! / Der kleinste Bürokrat / gemeinste Bürokrat. / Der Sozialismus hat gesiegt / Wenn er den Posten hat / wenn er die Pfründe hat. / aah-ja! / Die Dicke da sind - na und wie! / Mit Koch, Chauffeur und Haus / mit Koch, Chauffeur und Haus. / Der Kommunismus brach - und wie! / Für die schon gestern aus / Für die schon herrlich aus. / aah-ja! / Die krummsten Hunde - na grade die! / Fordern Aufrichtigkeit / von uns Aufrichtigkeit. / Die Mummelgreise - na grade die! / Predigen neue Zeit / die große neue Zeit. / aah-ja! / Die Bürger-Freiheit - na grade die! / Die ist hier abgeschafft / na endlich abgeschafft. / Die wahre Freiheit - sagen sie! / Die wär dafür in Kraft ... / aah-ja!. De lezer moge hierbij bedenken, dat Biermann een vrijwillig immigrant is in de DDR, en daar heeft opgetreden in het informele circuit.
  12. Paul Frijters constateert in An economic theory of greed, love, groups and networks (2013, Cambridge University Press) dat juist het verbreken van de traditionele contacten in het Russische bedrijfs leven heeft geleid tot de economische melt-down van 1991-1998. Ongetwijfeld zal de Russische geschieds schrijving tenslotte niet positief oordelen over de uitvoering van de perestrojka. De problemen die Aganbegjan hier constateert, hadden ook kunnen worden aangepakt binnen het kader van de geleide economie. Aganbegjan vermeldt zelf op p.74 hoe premier A.N.Kosygin al in 1965 geleidelijk wilde overgaan naar de bevoorrading via een groothandel.